DE LEIDSCHE COURANT
Correspondentie.
Gretha Kuyer, Leiden. Zoo'n
uitstap jee naar de duinen en na het spel in
't zand uit te rusten onder een eigen tent,
lijkt me zoo kwaad nog niet. Dat was zeker
een verrassing, dat Hans zoek was. Waar
zat ie nu eigenlijk? Dat heb je nu eens
lekkertjes vergeten te zeggen. Dag Gre
tha! Groeten aan vader en moeder en aan
de vijf broertjes. Voor jou de hand!
Annie v. d. Tuin, Leiden. Wat
ben jij toch een bofferd! Verieden jaar
een horloge gewonnen en nu weer een H.
Hartbeeld! Jij moet later eens in de loterij
spelen. Misschien dat je nog eens met
100.000 voor den dag komt. En hoe gaat
het met moeder? Ja, Zeist is erg mooi en
jeer gezond. Ik hoop dat jouw moedertje
spoedig herstellen zal, want als moeder
ziek is en uit het huis, is het voor de over-
blijvenden triest en naar. Dag Annie.
Groet vader van me en wensch moeder uit
mijn naam beterschap!
Jannie Overdijk, Leiden.
Waarom niet mee doen, als je van school
bent? Zeker, daar blijft altijd nog wel wat
te schrijven over en in den Raadselwed
strijd is ook voor de „Grooten" wel een
afd. bij. Ik geloof graag, dat het een mooie
dag is geweest en dat Juffrouw Montanus
zoo mooi speelde, geloof ik ook wel. Dag
Jannie! Groeten thuis!
Piet Homan, Sassenheim. Zo,
grappenmaker, heb jij zoo'n schik met het
gewonnen boek9 Dat geloof ik en dat zus
je een beetje „jaloersch" is, geloof ik nu
zoo precies niet. Laat het haar ook maar
eens lezen en zeg haar, dat zij bij een vol
genden wedstrijd misschien ook tot de ge
lukkigen behooren zal. Dag Piet! Ik feli
citeer jou met dit mooie prijsje! Groet alle
huisgenooten en ook Tante en Cor en Ans.
Bep Kortmann, Alphen. Ze
ker vind ik het versje mooi, maar is dit
wel eigen werk! Schrijf me dit nog even.
Als je „ja" antwoordt, laat ik het plaatsen.
Zeker ben ik al in Alphen geweest en
vaak ook. Fijn is dat mee te helpen bij het
„hooibouwen", is niet? Dat jullie schik had
den, toen beide heeren om beurten wat in
de klas vergaten, kan ik me indenken. Maak
wederkeerig veel groeten aan je ouders en
zusje en ontvang jij van mij. de vijf! Denk
om het antwoord!
Jo Hoogervorst, Leiden. Wat
was dat een verrassing! Ik had dat gezicht
van Danie wel eens willen zien, toen hij
tot de ontdekking kwam, dat de knoppen
aan de takken van goud geworden waren
en dat alles had hij te danken aan zijn
vriendelijkheid en medelijden met die
oude vrouw, die niemand anders was, dan
de geluksgodin. En wat keek daarentegen
zijn broer op den neus? Neen maar zoo
gaat het. Wie wel doet, wel ontmoet!
Dag Jo!
Ria Kaptein, Noordwijk. Heer
lijk zoo'n uitstapje naar Dordrecht, hé.
Ja, ik ken Dordrecht zelfs zeer goed. Het is
een van de oudste steden van Nederland,
weet je dat wel? Die Oome Toon wist wel,
hoe het hoorde. Van' dien „tunnel" heb ik
ook niets gezien, maar wel ben ik ook va
ker in het „Merwepark" geweest. Dag Ria!
Jopie v. Leeuwen, Z. 'woude.
Zoo, vind jij het leuk een briefje te mogen
schrijven! En ik vind het leuk van jou een
schrijven te lezen. Wat een mooi feest was
dat van Heer Oom! Die twintig Nichtjes
in het wit had ik eens willen zien. Had je
ook een versje opgezegd? Dat feest zul je
nooit vergeten, wed ik? En nu Jopie ga
ik van jou afscheid nemen. Ik hoor nog
wel eens wat, is wel? Veel groeten thuis!
Cor OverdeVest, Z'woude.
Ja, Den Haag, is nog niet bij de deur. Maar
wat is zoo'n afstand, als men met 5 vrien
dinnetjes zoo'n fietstocht maakt. Dan vliegt
de tijd om, eer men het weet en is de weg
afgelegd, ook eer men het weet. Fijn zoo'n
tocht! vooral, als geen ongelukken gebeu
ren. Dat oom thuis was om er de ketting
weer om te doen, was ook boffen. Dag Cor!
Ik dank je wel voor jou „wensch". Wil
je je ouders van me groeten!
Wim Heimans, Leiden. Zeker
Wim, wij waren ook altijd goede vrienden
en daarom vond ik het zoo leuk, dat de hee-
le klasse meedeed. Zoo'n Rijn-reis is'prach
tig Wirn! Ik heb die tocht ook gemaakt
van Rotterdam naar Mannheim en ik heb
er ook geen spijt van. De Dom van Keulen
is ook wel een reis waard. Ik geloof je
op je woord Wim, dat je zoo'n reis nooit
vergeten zult. Dag vriendje! Groet vader
en moeder van me en je zusjes en je groo-
te broer.
Jan Pastoors, Leiden. Die reis
naar Limburg zal je heugen Jan! Je hebt
toen heel wat mooie deelen van ons land
gezien, zoowel in Utrecht als in Gelder
land. Nijmegen is mooi, maar Maastricht
niet minder. Valkenburg viel je zeker mee.
En dat je in Beek aan mij dacht, vind ik
attent van je. Dag Jan! Ik hoor zeker la
ter nog wel eens wat, als je weer een fiets
tocht maakt. Groet vader en moeder.
Hierbij zullen we het laten. Tot de vol
gende week! Dan gaan we door!
Oom Wim.
„VILLA ZEEZICHT"
door Anton Roels.
VI.
Het was warm dien dag aan zee. Piet
speelde met een jongetje uit de villa naast
„Zeezicht" met wien hij al vriendschap
gesloten had. Ze bouwden een groot zand-
paleis met onderaardsche gangen en dikke
muren en een breede gracht in het rond.
Het kostte veel moeite, want steeds weer
stortte hun maaksel in en moesten zij van
voren af aan beginnen. Tante kneep stie-
kum een oogje toe in een badstoel.
De zee was als een spiegelgladde vijver.
Geen golfje was er te bespeuren. Er was
alleen het steeds weer terugkomende,
zacht-bruisende water, dat over het hard-
geworden zand spoelde.
Eentonig klonk het fluitsignaal van den
badmeester, als een zwemmer zich te ver
in zee waagde.
Als een geweldige arm strekte de pier
zich uit in het blauw-groene water. De
bezoekers van het restaurant, ginds op de
uiterste punt, leken maar kleine stipjes.
Piet keek ernaar en hij kreeg opeens een
benauwd gevoel. Wat klein waren toch de
menschen bij die groote, onmetelijke zee!
Hoe nietig was hun zandpaleis, dat hun
zooveel moeite en tijd had gekost. Eén bru
tale golf en het was verdwenen? En plot
seling verlangde hij ernaar, mee te mogen
varen met de zeilbooten, die geregeld hun
pasagiers kwamen afhalen en weer op het
strand terugbrachten.
Hij kesk naar Tante, maar die soesde,
achterover geleund in de schaduw van haar
badstoel. Hij kon zich niet bedwingen en
holde naar haar toe.
„Tante, Tante! Mag ik ook eens meeva
ren met een van die mooie booten?"
„Varen?" Tante begreep eerst niet goed,
wat Piet bedoelde, „je wil varen krulle-
bol? Wat moet ik daar nou op antwoor
den? Ik mag je niet te veel verwennen,
heeft Vader gezegd. Maar van den anderen
kant, om je de waarheid te zeggen
ik voel zelf ook wel iets voor een zeereisje.
Pfff, wat is het benauwd hier op het
strand!.... Weet je wat? We gaan dade
lijk sarnen de zee in! Kijk daar komt al
weer een boot aan!"
En ondanks de tropische hitte holde Tan
te met Piet om het hardst. Trots keek Piet
nog even naar zijn vriendje, dat het niets
leuk vond, dat hij zoo opeens alleen gelaten
werd.
„Ik ga varen!" riep Piet hijgend.
„Is nog al wat aan! Dat heb ik al zoo
dikwijls gedaan!"
Maar Piet hoorde hem niet meer. Een
van de stoere mannen met him opgestrook-
te broeken en stugge, baaien hemden, had
hem al op den rug genomen en droeg hem
naar de boot. Met groote, zware stappen
plaste hij door het water. Piet had groote
bewondering voor dien man met zijn ver
weerd, bruin gezicht en zijn wilde, vlassige
haren.
„Is het fijn op zee, meneer?" vroeg Piet.
„Dat zou ik meenen", bromde de man,
„ik zou ze niet graag meer willen missen!
Leer dat van mij, jongeheer! als je één
keer de zee hebt gezien, vergeet je ze nooit
meer! Trouwens, dat zal je wel merken?"
En daar schoof de boot van het strand.
De menschen, de huizen, de duinen, alles
werd kleiner en kleiner. Piet werd er stil
van en hij kroop maar wat dichter bij Tan
te, die hem lachend aanzag.
Ze draaiden om de pier. Vóór den boeg
sprong een bruinvisch boven het water uit.
Een twintig meters verder schoot hij weer
naar boven en verdween weer even snel
als hij te voorschijn was gekomen. Piet
was er opgetogen over. „Kijk eens! Tante!
Wat een grappige dieren!"
„Dat zijn bruinvisschen", zei Tante, „ze
worden ook wel tuimelaars genoemd, om
dat ze zoo boven het water komen uitspar-
telen!"
Touwtje springen
door Sisca Homan.
Laat ons prettig nu gaan spelen
Niet langer ons vervelen....
Wie heeft een leuk idee?
O, kijk, daar komt Loesje,
Een aardig robbedoesje
Ze brengt haar springtouw mee!
Dra zijn ze nu gaan springen,
Terwijl ze een liedje zingen
Eene-twee en drie-e-vier.
In de bocht, hoog de beenen
Uit de bocht weer verdwenen?
Wat hebben ze pleizier!
En heel 't aardig troepje
Is nu een jolig groepje,
Wie fout doet, moet gaan staan.
Ze juichen en ze zingen
Ieder op z'n beurt mag springen..
Totdat ze huistoe gaan.
U vraagt?
1. Heeft Polen meer inwoners dan ons
land? En wat is de hoofdstad?
2. Waar komen de parkieten vandaan?
3. Wat zijn „parelhoenders"?
4. Ik zag op een enveloppen E./v. Wat is
dat?
5. Wat verstaat men onder „Engelen
bak"?
6. Wanneer is de Eiffeltoren gebouwd?
Wij antwoorden.
1. Wel zeker! Polen telde op 1 Jan. van
dit jaar 34 millioen inwoners en wij ruim
8 millioen. De hoofdstad is Warschau aan
de Weichsel, met bijna 1.000.000 inwoners.
Is dus nog grooter dan Amsterdam.
2. De parkieten zijn tropische vogeltjes.
De parkiet is een soort van kleine pape
gaai.
3. Dat zijn hoenderachtige vogels, die lot
de fasanten behooren. Wij hebben daar een
speciale naam voor en wel: „poule pintade".
Heb je dien naam* wel eens gehoord of
soms iets, wat er op lijkt?
4. Dit beteekent: en ville is: ter stede;
ook alhier of kortweg stad.
5. Dit is de hoogste en goedkoopste plaats
in den schouwburg en wel achter onder
het plafond.
6. Deze toren, ontworpen door den be
kwamen Ingenieur Eiffel, is gebouwd in
1889; is 300 m. hoog en bestaat uit ijzer.
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 23 tot en met 29 Juli.
23 Juli: Alphonh Meiman, Wasstraat.
23 Juli: Treesje van Leeuwen, Julianastr. 19
23 Juli: Corrie v. d. Peet, Schoolstraat 22,
Voorschoten.
23 Juli: Wim Vermeulen A 61, Langeraar.
23 Juli: Maria den Haan, Palmot, L'raar.
24 Juli: Adrie v. d. Voort, Z. weg 1.
24 Juli: Paul en Paula Wijdeveld, Kore-
vaarstraat 51.
24 Juli: Gerard v. d. Voorn, Kooipolder,
Hoogmade.
24 Juli: Bep v. d. Weijden, Haverzaklaan 9.
24 Juli: Lenie Zonneveld, Hoogmade 362.
24 Juli: Henk Trommelen, Drie October-
straat 59.
24 Juli: Johan Bakker, B 347, R'veen.
25 Juli: Piet Schamper, Hugo de Groot
straat 17.
'25 Juli: Koos v. d. Voorden, Jan van
Houtkade 28.
25 Juli: Frans Hoogervorst, Papeveer Ter
Aar.
25 Juli; Bernard Kieuwe, Doezastraat.
25 Juli: Annie Borsje, Hooge Rijndijk 164a
25 Juli: Elia Rietmeijer, Katwijkstraat 24,
Noordwijk (B.).
25 Juli: Piet den Haan, Pulmot, Langeraar.
25 Juli: Beppie Wijdeveld, Korevaarstr. 51.
26 Juli: Adri van Bennekom, Rijndijk 364,
Hazerswoude.
26 Juli: Walter Stol, Rijndijkstraat 38.
26 Juli: Otto en Gerard Havik, Stompw.
weg 71, Stompwijk.
26 Juli: Cor van Klink, R'veen 114 B.
27 Juli: Jopie van Santen, Oostvlietweg 37,
Stompwijk.
27 Juli: Greetje Gulein, Oude Singel 244a.
27 Juli: Jo Bakker, Celebesstraat 21.
27 Juli: Theresia van Diest, Sophiastr. 35.
28 Juli: Nelly Huyts, Oude Vest 199a.
28 Juli: Petrus van Dijk, Middelweg 5,
Woubrugge.
28 Juli: Thea Ruijgrok v. d. Werven, Hoog
made.
28 Juli: Coba van Haarlem, Resedastr. 37
28 Juli: Maartje v. d. Hulst, Oud-Ade, Ze
venhuizen.
28 Juli: Catrientje Krol, Haarl.str. 46.
29 Juli: Nico Havik, Stompwijkscheweg
71, Stompwijk.
29 Juli: Bep van Leeuwen, Julianastraat 19
29 Juli: Marie v. d. Walle, Hansestr. 13.
29 Juli: Marietje en Mientje Hekker, Dorps
straat, Warmond.
29 Juli: Paul Fleur, Oude Rijn 106.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, of bij het verlaten der
school van deze lijst wil afgevoerd wor
den schrijve me minstens 14 dagen vóór
den verjaardag. (Deze lijst is bestemd voor
schoolgaande kindeden).
Oom Wim.
Tot mijn spijt kon ik Jan Jagers, Rijp-
wetering, die den 19en Juli verjaarde, niet
meer in de lijst van de vorige week opne
men, daar het briefje te laat in mijn bezit
kwam. Voor het volgend jaar is Jan inge
boekt. Zoo is het ook wel goed, hé Ria!
Groet alle huisgenooten van me, maar
vooral Leny.
Ook Marietje en Keesje van Leeuwen te
Hoogmade, en Anny Uljee van Leiden, die
21 Juli jarig waren, kwamen met hun
briefjaartje te laat; daarom schrijf ik altijd
„schrijf minstens 14 dagen voo uit". Deze
namen zijn genoteerd voor de volgende
jaren.
Oom Wim.
(Voor de Grooten).
EEN HAAGSCH GEZIN IN
HET JAAR 1672
door Joop Pollmann.
II.
Dit vraagt mijnheer Reijmer met een
gezicht, dat zoo ernstig mogelijk moet lij
ken en moeder ondersteunt deze vraag, al
doet zij het minder streng. „Op het Plein
was een opstootje, vader", legt Willem uit,
„de Schout was gauw bij de hand, maar
de oproerkraaiers maakten het zijn rak
kers erg lastig en één moest zelfs met een
gebroken been weggedragen worden. We
hebben bij Hein Fagel voor de ramen ge
keken naar de herrie; het volk riep schan
de over der regenten en eischte „Lange
Jan" en zijn broer op. En de Schout viel
met zijn roode neus op de straatsteenen",
Willem schiet nog in de lach bij de gedach
te aan dat laatste.
Mijnheer Reijmer is ineens alle straffen
vergeten en hij staart peinzend voor zich
uit, terwijl hij zegt: „Zoo, dat is erg. Dan
zal de schuterij vanavond ook wel uit
moeten trekken, tenminste als de relletjes
aan de gang blijven". De lakenkoopman is
namelijk officier bij de schutterij en het is
geen pretje om een woedende volksmassa
uiteen te slaan. „En", gaat hij voort, „als
dat zoo doorgaat, ben ik bang, dat het ge
peupel tot daden overgaat, dia den raads-
pensionnaris en zijn broer in een zeer nare
positie zullen brengen."
Willem gaat maar stilletjes aan tafel zit
ten en is erg blij, dat vader zich niet meer'
om hem bekommert. Na het eten moet de
jongen even naar den doorluchtigen Heer
Dokter van den Broeck loopen om hem te
zeggen, dat vader dien avond niet kan ko
men kaarten.
De trommels roffelen, de trompetters
blazen en de schutters zetten de pas er in.
Het geweer met de zware kolf, de laadstok
en de dubbele loop over den schouder, de
helm op het hoofd en de degen aan de zij
de, zoo stapt de troep voort onder aanvoe
ring van officier Pieter Reijmer. De straten
zijn druk en slechts met moeite kan de
compagnie zich een weg banen. Het volk
weigert soms botweg opzij te gaan en als
de mannen dan met hun geweerkolven
stompen uitdeelen, is het gescheld en ge
tier niet van de lucht. „Landverraders, sa
menzweerders, trawanten van „Lange Jan"
en nog vele andere benamingen worden de
soldaten naar het hoofd geslingerd, maar
met stevige tred loopen ze door, zonder
zich er om te bekommeren.
Op en om het Plein is de toestand hache
lijk. Als de schutters de menschen verzoe
ken weg te gaan en de wijste partij te kie
zen,beginnen deze opnieuw te schelden en
op het rumoer komen er steeds meer aan-
loopen. Daar valt een schot! Mijnheer Reij
mer geeft nu het bevel: „Geweer in den
aanslag!" en de compagnie stormt vooruit.
Het gepeupel dringt terug, angstig gewor
den door de houding der schutters, maar op
de kreten: „Dood aan de de Witten! Weg
met de schurken!" vallen ze als één man op
de schutterij aan. Het wordt kritiek, als
gelukkig de Schout verschijnt en samen met
de rakkers wordt de menigte verspreid.
Toch blijft het nog onrustig en het is al
laat als-Pieter Reijmer vermoeid in zijn
bed stapt.
Wanneer Willem den volgenden morgen
in.de parochiekerk de Mis dient, hoort hij
van den koster, dat het Fransche leger al
tot Zwammerdam is doorgedrongen. Veel
indruk maakt dit op onzen jongen vriend
niet, want hij denkt met schrik aan het
feit, dat hij de les heeft vergeten over te
schrijven, die meester opgegeven had. O
jé, als de plak daar maar niet bij te pas
komt, overdenkt Willem.
(Wordt vervolgd).
(Voor de Kleinen).
EEN DAG NAAR ZEE
door Jopie Verbij.
De klok sloeg zeven uur en het heele ge
zelschap van Van Dalen was al beneden,
behalve de jongste, en dat was Bennie, die
pas vier jaar was. De familie bestond uit
twee jongens en een meisje, en dan vader
en moeder en Dina de dienstbode. Wim,
een jongen van tien jaar en Jopie een meis
je van elf jaar waren een koffer aan het
inpakken. Ze deden er wat speelgoed in
en hun badpak. Vader en Moeder deden
ook nog wat in een koffer. De dienstbode
was het brood aan het klaarmaken, want
om half acht gingen ze al vertrekken. Toen
Dina en Bennie beneden kwamen zaten
moeder en vader en de twee kinderen al
te eten, want ze hadden zoo'n honger ge
kregen van al het werken dat ze gedaan
hadden. Dina en Bennie gingen ook gauw
eten. Onder het eten vroeg Moeder aan Wim
of hij de badhanddoeken niet vergeten
was. O ja, zei Wim, die had ik heelemaal
vergeten. Wim deed nog een paar bad
handdoeken in de koffer en toen gingen
ze op stap. Vader en Moeder gingen met
de fiets, en Dina met de kinderen gingen
met de tram. Vader en Moeder hadden
uitgerekend dat ze maar drie kwartier be
hoefden te fietsen, als ze maar flink door-
fietsten. En de kinderen behoefden maar
een half uurtje in de tram te zitten en dan
waren ze al bij het strand, want de tram
stopte vlak bij het strand en dan hoef je
niet ver te loopen. Om acht uur waren de
kinderen bij het strand en wachtten hier
op Vader en Moeder. In de verte zagen
ze een paar fietsers aankomen en wel Va
der en Moeder. „Ha, riep Wim, nu kunnen
wij naar zee gaan. Bennie riep de heele
tijd maar: „We zijn fijn op zee". Wim vroeg
aan Vader of hij al in zee mocht.
Toen kleine Bennie in zee mocht jubelde
hij het uit van pret. En zoo ging den och
tend om. Om twaalf uur gingen ze in een
café eten. En de bediende was zoo vrien
delijk dat hij de kinderen een zonnebril
gaf. Hij zei, dat is voor de zon, want an
ders krijgen jullie zeere oogen. Ze waren
maar wat blij met de zonnebril, 's Middags
gingen de kinderen een mooi fort maken
met een vlag er op. Want die vlag had
den ze in een tentje gekocht, dat vlak bij
zee stond. Het was een mooi fort gewor
den. Ze hadden er zelfs een gracht omheen
gemaakt. Ze hadden dol veel pleizier. En
de kinderen vonden het maar wat jammer
dat ze weer naar buis moesten. Maar Va
der zei het is al laat en anders komen wij
veel te laat thuis. En bovendien was het
tijd voor Bennie om naar bed te gaan. Moe
der zei: „Ik heb heelemaal geen zin om
met de fiets te gaan." En vader zei. Dan
ga je maar loopen. Maar daar had Moeder
geen zin in. Om kwart over zeven waren
ze weer thuis. En moeder vond het maar
wat fijn, dat ze weer thuis waren, want ze
was erg moe. Om acht uur gingen de kin
deren naar bed en d-oomden wis en zeker
van dien mooien dag naar zee, waar nog
vaak over gesproken werd.
Watervaardig en paraat
door Diederik.
Als het warm is trekt het water
Voor verkoeling velen aan,
't Is daarom dat vele menschen
Varen, roeien, zwemmen gaan.
Temp'ratuur van tachtig graden
En nog meer, maakt moe en mat,
Daarom zoeken vele menschen
Verkoeling in 't frissche nat.
Maar bij alleser zijn maren,
Al is water nog zoo fijn,
In den zomer, bij veel warmte,
Moet men steeds voorzichtig zijn!
Gaat gij roeien, kanovaren
Of wel baden, pas dan op;
Want zijt gij zwemkunst niet machtig,
Kan het zijn voor U een strop.
Leest in kranten alle dagen
Hoeveel er verdronken zijn;
Telt men, het zijn honderdtallen,
Die dan omgekomen zijn.
En dit alles strekt tot voorbeeld
Aan U, mij en klein en groot,
Om, als wij op (in) 't water toeven,
Niet te spotten met den dood.
Deze raad wil ik U geven:
Leert toch zwemmen!, want dan zal
Gij U zelve kunnen redden,
Hulp ook bieden, in geval
And'ren in gevaar verkeeren;
Gij kunt stellen dus een daad!
Daarom bij gebruik van water:
Watervaardig en paraat!
In het tuintje
Een rijmpje van Gonnie.
Klein Jantje stond in 't tuintje,
Dicht bij een bloemenperk,
En een klein zoemend bijtje,
Deed ongestoord haar werk.
En dat kleine honingbijtje,
Zag. Jantje eensklaps staan,
En vroeg: Zeg ventje wil jij ook,
Al honing zoeken gaan?
Wat schrok toen kleine, Jantje,
Hij holde heel hard weg....
Ons bijtje gonsde vroolijk,
En riep: Bij jij bang hé, zeg!!
PROBEEREN.
Nu ga ik jullie eens een aardig kunstje
leeren.
Probeer het en als het lukt, hoor ik het
wel.
Ik zag eens ergens een flesch en in die
flesch zaten vijf gave, dikke, wil zeggen
gewone eieren.
Ik stond stom van verbazing en begreep
niet, hoe die er in waren gekomen zonder
te breken.
Ik vroeg dan ook, hoe ze hem dat ge
lapt hadden.
En toen hoorde ik het volgende uit den
mond van den eigenaar van die wonder-
flesch.
Men legt de eieren vooraf in sterke azijn
en wel zoolang dat de eierschalen heel
zacht en buigzaam zijn geworden. En dan
duwt men de zachte eieren heel voorzich
tig door den hals van de flesch.
Door de flesch open te laten, droogt de
azijn weer op en worden de schalen weer
hard en breekbaar als voorheen.
Ziedaar het geheim!
Probeer het nu ook eens!
Oom Wim.