DE LEIDSCHE COURANT Correspondentie. Gretha Kuyer, Leiden. Zoo'n uitstap jee naar de duinen en na het spel in 't zand uit te rusten onder een eigen tent, lijkt me zoo kwaad nog niet. Dat was zeker een verrassing, dat Hans zoek was. Waar zat ie nu eigenlijk? Dat heb je nu eens lekkertjes vergeten te zeggen. Dag Gre tha! Groeten aan vader en moeder en aan de vijf broertjes. Voor jou de hand! Annie v. d. Tuin, Leiden. Wat ben jij toch een bofferd! Verieden jaar een horloge gewonnen en nu weer een H. Hartbeeld! Jij moet later eens in de loterij spelen. Misschien dat je nog eens met 100.000 voor den dag komt. En hoe gaat het met moeder? Ja, Zeist is erg mooi en jeer gezond. Ik hoop dat jouw moedertje spoedig herstellen zal, want als moeder ziek is en uit het huis, is het voor de over- blijvenden triest en naar. Dag Annie. Groet vader van me en wensch moeder uit mijn naam beterschap! Jannie Overdijk, Leiden. Waarom niet mee doen, als je van school bent? Zeker, daar blijft altijd nog wel wat te schrijven over en in den Raadselwed strijd is ook voor de „Grooten" wel een afd. bij. Ik geloof graag, dat het een mooie dag is geweest en dat Juffrouw Montanus zoo mooi speelde, geloof ik ook wel. Dag Jannie! Groeten thuis! Piet Homan, Sassenheim. Zo, grappenmaker, heb jij zoo'n schik met het gewonnen boek9 Dat geloof ik en dat zus je een beetje „jaloersch" is, geloof ik nu zoo precies niet. Laat het haar ook maar eens lezen en zeg haar, dat zij bij een vol genden wedstrijd misschien ook tot de ge lukkigen behooren zal. Dag Piet! Ik feli citeer jou met dit mooie prijsje! Groet alle huisgenooten en ook Tante en Cor en Ans. Bep Kortmann, Alphen. Ze ker vind ik het versje mooi, maar is dit wel eigen werk! Schrijf me dit nog even. Als je „ja" antwoordt, laat ik het plaatsen. Zeker ben ik al in Alphen geweest en vaak ook. Fijn is dat mee te helpen bij het „hooibouwen", is niet? Dat jullie schik had den, toen beide heeren om beurten wat in de klas vergaten, kan ik me indenken. Maak wederkeerig veel groeten aan je ouders en zusje en ontvang jij van mij. de vijf! Denk om het antwoord! Jo Hoogervorst, Leiden. Wat was dat een verrassing! Ik had dat gezicht van Danie wel eens willen zien, toen hij tot de ontdekking kwam, dat de knoppen aan de takken van goud geworden waren en dat alles had hij te danken aan zijn vriendelijkheid en medelijden met die oude vrouw, die niemand anders was, dan de geluksgodin. En wat keek daarentegen zijn broer op den neus? Neen maar zoo gaat het. Wie wel doet, wel ontmoet! Dag Jo! Ria Kaptein, Noordwijk. Heer lijk zoo'n uitstapje naar Dordrecht, hé. Ja, ik ken Dordrecht zelfs zeer goed. Het is een van de oudste steden van Nederland, weet je dat wel? Die Oome Toon wist wel, hoe het hoorde. Van' dien „tunnel" heb ik ook niets gezien, maar wel ben ik ook va ker in het „Merwepark" geweest. Dag Ria! Jopie v. Leeuwen, Z. 'woude. Zoo, vind jij het leuk een briefje te mogen schrijven! En ik vind het leuk van jou een schrijven te lezen. Wat een mooi feest was dat van Heer Oom! Die twintig Nichtjes in het wit had ik eens willen zien. Had je ook een versje opgezegd? Dat feest zul je nooit vergeten, wed ik? En nu Jopie ga ik van jou afscheid nemen. Ik hoor nog wel eens wat, is wel? Veel groeten thuis! Cor OverdeVest, Z'woude. Ja, Den Haag, is nog niet bij de deur. Maar wat is zoo'n afstand, als men met 5 vrien dinnetjes zoo'n fietstocht maakt. Dan vliegt de tijd om, eer men het weet en is de weg afgelegd, ook eer men het weet. Fijn zoo'n tocht! vooral, als geen ongelukken gebeu ren. Dat oom thuis was om er de ketting weer om te doen, was ook boffen. Dag Cor! Ik dank je wel voor jou „wensch". Wil je je ouders van me groeten! Wim Heimans, Leiden. Zeker Wim, wij waren ook altijd goede vrienden en daarom vond ik het zoo leuk, dat de hee- le klasse meedeed. Zoo'n Rijn-reis is'prach tig Wirn! Ik heb die tocht ook gemaakt van Rotterdam naar Mannheim en ik heb er ook geen spijt van. De Dom van Keulen is ook wel een reis waard. Ik geloof je op je woord Wim, dat je zoo'n reis nooit vergeten zult. Dag vriendje! Groet vader en moeder van me en je zusjes en je groo- te broer. Jan Pastoors, Leiden. Die reis naar Limburg zal je heugen Jan! Je hebt toen heel wat mooie deelen van ons land gezien, zoowel in Utrecht als in Gelder land. Nijmegen is mooi, maar Maastricht niet minder. Valkenburg viel je zeker mee. En dat je in Beek aan mij dacht, vind ik attent van je. Dag Jan! Ik hoor zeker la ter nog wel eens wat, als je weer een fiets tocht maakt. Groet vader en moeder. Hierbij zullen we het laten. Tot de vol gende week! Dan gaan we door! Oom Wim. „VILLA ZEEZICHT" door Anton Roels. VI. Het was warm dien dag aan zee. Piet speelde met een jongetje uit de villa naast „Zeezicht" met wien hij al vriendschap gesloten had. Ze bouwden een groot zand- paleis met onderaardsche gangen en dikke muren en een breede gracht in het rond. Het kostte veel moeite, want steeds weer stortte hun maaksel in en moesten zij van voren af aan beginnen. Tante kneep stie- kum een oogje toe in een badstoel. De zee was als een spiegelgladde vijver. Geen golfje was er te bespeuren. Er was alleen het steeds weer terugkomende, zacht-bruisende water, dat over het hard- geworden zand spoelde. Eentonig klonk het fluitsignaal van den badmeester, als een zwemmer zich te ver in zee waagde. Als een geweldige arm strekte de pier zich uit in het blauw-groene water. De bezoekers van het restaurant, ginds op de uiterste punt, leken maar kleine stipjes. Piet keek ernaar en hij kreeg opeens een benauwd gevoel. Wat klein waren toch de menschen bij die groote, onmetelijke zee! Hoe nietig was hun zandpaleis, dat hun zooveel moeite en tijd had gekost. Eén bru tale golf en het was verdwenen? En plot seling verlangde hij ernaar, mee te mogen varen met de zeilbooten, die geregeld hun pasagiers kwamen afhalen en weer op het strand terugbrachten. Hij kesk naar Tante, maar die soesde, achterover geleund in de schaduw van haar badstoel. Hij kon zich niet bedwingen en holde naar haar toe. „Tante, Tante! Mag ik ook eens meeva ren met een van die mooie booten?" „Varen?" Tante begreep eerst niet goed, wat Piet bedoelde, „je wil varen krulle- bol? Wat moet ik daar nou op antwoor den? Ik mag je niet te veel verwennen, heeft Vader gezegd. Maar van den anderen kant, om je de waarheid te zeggen ik voel zelf ook wel iets voor een zeereisje. Pfff, wat is het benauwd hier op het strand!.... Weet je wat? We gaan dade lijk sarnen de zee in! Kijk daar komt al weer een boot aan!" En ondanks de tropische hitte holde Tan te met Piet om het hardst. Trots keek Piet nog even naar zijn vriendje, dat het niets leuk vond, dat hij zoo opeens alleen gelaten werd. „Ik ga varen!" riep Piet hijgend. „Is nog al wat aan! Dat heb ik al zoo dikwijls gedaan!" Maar Piet hoorde hem niet meer. Een van de stoere mannen met him opgestrook- te broeken en stugge, baaien hemden, had hem al op den rug genomen en droeg hem naar de boot. Met groote, zware stappen plaste hij door het water. Piet had groote bewondering voor dien man met zijn ver weerd, bruin gezicht en zijn wilde, vlassige haren. „Is het fijn op zee, meneer?" vroeg Piet. „Dat zou ik meenen", bromde de man, „ik zou ze niet graag meer willen missen! Leer dat van mij, jongeheer! als je één keer de zee hebt gezien, vergeet je ze nooit meer! Trouwens, dat zal je wel merken?" En daar schoof de boot van het strand. De menschen, de huizen, de duinen, alles werd kleiner en kleiner. Piet werd er stil van en hij kroop maar wat dichter bij Tan te, die hem lachend aanzag. Ze draaiden om de pier. Vóór den boeg sprong een bruinvisch boven het water uit. Een twintig meters verder schoot hij weer naar boven en verdween weer even snel als hij te voorschijn was gekomen. Piet was er opgetogen over. „Kijk eens! Tante! Wat een grappige dieren!" „Dat zijn bruinvisschen", zei Tante, „ze worden ook wel tuimelaars genoemd, om dat ze zoo boven het water komen uitspar- telen!" Touwtje springen door Sisca Homan. Laat ons prettig nu gaan spelen Niet langer ons vervelen.... Wie heeft een leuk idee? O, kijk, daar komt Loesje, Een aardig robbedoesje Ze brengt haar springtouw mee! Dra zijn ze nu gaan springen, Terwijl ze een liedje zingen Eene-twee en drie-e-vier. In de bocht, hoog de beenen Uit de bocht weer verdwenen? Wat hebben ze pleizier! En heel 't aardig troepje Is nu een jolig groepje, Wie fout doet, moet gaan staan. Ze juichen en ze zingen Ieder op z'n beurt mag springen.. Totdat ze huistoe gaan. U vraagt? 1. Heeft Polen meer inwoners dan ons land? En wat is de hoofdstad? 2. Waar komen de parkieten vandaan? 3. Wat zijn „parelhoenders"? 4. Ik zag op een enveloppen E./v. Wat is dat? 5. Wat verstaat men onder „Engelen bak"? 6. Wanneer is de Eiffeltoren gebouwd? Wij antwoorden. 1. Wel zeker! Polen telde op 1 Jan. van dit jaar 34 millioen inwoners en wij ruim 8 millioen. De hoofdstad is Warschau aan de Weichsel, met bijna 1.000.000 inwoners. Is dus nog grooter dan Amsterdam. 2. De parkieten zijn tropische vogeltjes. De parkiet is een soort van kleine pape gaai. 3. Dat zijn hoenderachtige vogels, die lot de fasanten behooren. Wij hebben daar een speciale naam voor en wel: „poule pintade". Heb je dien naam* wel eens gehoord of soms iets, wat er op lijkt? 4. Dit beteekent: en ville is: ter stede; ook alhier of kortweg stad. 5. Dit is de hoogste en goedkoopste plaats in den schouwburg en wel achter onder het plafond. 6. Deze toren, ontworpen door den be kwamen Ingenieur Eiffel, is gebouwd in 1889; is 300 m. hoog en bestaat uit ijzer. Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? Van 23 tot en met 29 Juli. 23 Juli: Alphonh Meiman, Wasstraat. 23 Juli: Treesje van Leeuwen, Julianastr. 19 23 Juli: Corrie v. d. Peet, Schoolstraat 22, Voorschoten. 23 Juli: Wim Vermeulen A 61, Langeraar. 23 Juli: Maria den Haan, Palmot, L'raar. 24 Juli: Adrie v. d. Voort, Z. weg 1. 24 Juli: Paul en Paula Wijdeveld, Kore- vaarstraat 51. 24 Juli: Gerard v. d. Voorn, Kooipolder, Hoogmade. 24 Juli: Bep v. d. Weijden, Haverzaklaan 9. 24 Juli: Lenie Zonneveld, Hoogmade 362. 24 Juli: Henk Trommelen, Drie October- straat 59. 24 Juli: Johan Bakker, B 347, R'veen. 25 Juli: Piet Schamper, Hugo de Groot straat 17. '25 Juli: Koos v. d. Voorden, Jan van Houtkade 28. 25 Juli: Frans Hoogervorst, Papeveer Ter Aar. 25 Juli; Bernard Kieuwe, Doezastraat. 25 Juli: Annie Borsje, Hooge Rijndijk 164a 25 Juli: Elia Rietmeijer, Katwijkstraat 24, Noordwijk (B.). 25 Juli: Piet den Haan, Pulmot, Langeraar. 25 Juli: Beppie Wijdeveld, Korevaarstr. 51. 26 Juli: Adri van Bennekom, Rijndijk 364, Hazerswoude. 26 Juli: Walter Stol, Rijndijkstraat 38. 26 Juli: Otto en Gerard Havik, Stompw. weg 71, Stompwijk. 26 Juli: Cor van Klink, R'veen 114 B. 27 Juli: Jopie van Santen, Oostvlietweg 37, Stompwijk. 27 Juli: Greetje Gulein, Oude Singel 244a. 27 Juli: Jo Bakker, Celebesstraat 21. 27 Juli: Theresia van Diest, Sophiastr. 35. 28 Juli: Nelly Huyts, Oude Vest 199a. 28 Juli: Petrus van Dijk, Middelweg 5, Woubrugge. 28 Juli: Thea Ruijgrok v. d. Werven, Hoog made. 28 Juli: Coba van Haarlem, Resedastr. 37 28 Juli: Maartje v. d. Hulst, Oud-Ade, Ze venhuizen. 28 Juli: Catrientje Krol, Haarl.str. 46. 29 Juli: Nico Havik, Stompwijkscheweg 71, Stompwijk. 29 Juli: Bep van Leeuwen, Julianastraat 19 29 Juli: Marie v. d. Walle, Hansestr. 13. 29 Juli: Marietje en Mientje Hekker, Dorps straat, Warmond. 29 Juli: Paul Fleur, Oude Rijn 106. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien, of bij het verlaten der school van deze lijst wil afgevoerd wor den schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. (Deze lijst is bestemd voor schoolgaande kindeden). Oom Wim. Tot mijn spijt kon ik Jan Jagers, Rijp- wetering, die den 19en Juli verjaarde, niet meer in de lijst van de vorige week opne men, daar het briefje te laat in mijn bezit kwam. Voor het volgend jaar is Jan inge boekt. Zoo is het ook wel goed, hé Ria! Groet alle huisgenooten van me, maar vooral Leny. Ook Marietje en Keesje van Leeuwen te Hoogmade, en Anny Uljee van Leiden, die 21 Juli jarig waren, kwamen met hun briefjaartje te laat; daarom schrijf ik altijd „schrijf minstens 14 dagen voo uit". Deze namen zijn genoteerd voor de volgende jaren. Oom Wim. (Voor de Grooten). EEN HAAGSCH GEZIN IN HET JAAR 1672 door Joop Pollmann. II. Dit vraagt mijnheer Reijmer met een gezicht, dat zoo ernstig mogelijk moet lij ken en moeder ondersteunt deze vraag, al doet zij het minder streng. „Op het Plein was een opstootje, vader", legt Willem uit, „de Schout was gauw bij de hand, maar de oproerkraaiers maakten het zijn rak kers erg lastig en één moest zelfs met een gebroken been weggedragen worden. We hebben bij Hein Fagel voor de ramen ge keken naar de herrie; het volk riep schan de over der regenten en eischte „Lange Jan" en zijn broer op. En de Schout viel met zijn roode neus op de straatsteenen", Willem schiet nog in de lach bij de gedach te aan dat laatste. Mijnheer Reijmer is ineens alle straffen vergeten en hij staart peinzend voor zich uit, terwijl hij zegt: „Zoo, dat is erg. Dan zal de schuterij vanavond ook wel uit moeten trekken, tenminste als de relletjes aan de gang blijven". De lakenkoopman is namelijk officier bij de schutterij en het is geen pretje om een woedende volksmassa uiteen te slaan. „En", gaat hij voort, „als dat zoo doorgaat, ben ik bang, dat het ge peupel tot daden overgaat, dia den raads- pensionnaris en zijn broer in een zeer nare positie zullen brengen." Willem gaat maar stilletjes aan tafel zit ten en is erg blij, dat vader zich niet meer' om hem bekommert. Na het eten moet de jongen even naar den doorluchtigen Heer Dokter van den Broeck loopen om hem te zeggen, dat vader dien avond niet kan ko men kaarten. De trommels roffelen, de trompetters blazen en de schutters zetten de pas er in. Het geweer met de zware kolf, de laadstok en de dubbele loop over den schouder, de helm op het hoofd en de degen aan de zij de, zoo stapt de troep voort onder aanvoe ring van officier Pieter Reijmer. De straten zijn druk en slechts met moeite kan de compagnie zich een weg banen. Het volk weigert soms botweg opzij te gaan en als de mannen dan met hun geweerkolven stompen uitdeelen, is het gescheld en ge tier niet van de lucht. „Landverraders, sa menzweerders, trawanten van „Lange Jan" en nog vele andere benamingen worden de soldaten naar het hoofd geslingerd, maar met stevige tred loopen ze door, zonder zich er om te bekommeren. Op en om het Plein is de toestand hache lijk. Als de schutters de menschen verzoe ken weg te gaan en de wijste partij te kie zen,beginnen deze opnieuw te schelden en op het rumoer komen er steeds meer aan- loopen. Daar valt een schot! Mijnheer Reij mer geeft nu het bevel: „Geweer in den aanslag!" en de compagnie stormt vooruit. Het gepeupel dringt terug, angstig gewor den door de houding der schutters, maar op de kreten: „Dood aan de de Witten! Weg met de schurken!" vallen ze als één man op de schutterij aan. Het wordt kritiek, als gelukkig de Schout verschijnt en samen met de rakkers wordt de menigte verspreid. Toch blijft het nog onrustig en het is al laat als-Pieter Reijmer vermoeid in zijn bed stapt. Wanneer Willem den volgenden morgen in.de parochiekerk de Mis dient, hoort hij van den koster, dat het Fransche leger al tot Zwammerdam is doorgedrongen. Veel indruk maakt dit op onzen jongen vriend niet, want hij denkt met schrik aan het feit, dat hij de les heeft vergeten over te schrijven, die meester opgegeven had. O jé, als de plak daar maar niet bij te pas komt, overdenkt Willem. (Wordt vervolgd). (Voor de Kleinen). EEN DAG NAAR ZEE door Jopie Verbij. De klok sloeg zeven uur en het heele ge zelschap van Van Dalen was al beneden, behalve de jongste, en dat was Bennie, die pas vier jaar was. De familie bestond uit twee jongens en een meisje, en dan vader en moeder en Dina de dienstbode. Wim, een jongen van tien jaar en Jopie een meis je van elf jaar waren een koffer aan het inpakken. Ze deden er wat speelgoed in en hun badpak. Vader en Moeder deden ook nog wat in een koffer. De dienstbode was het brood aan het klaarmaken, want om half acht gingen ze al vertrekken. Toen Dina en Bennie beneden kwamen zaten moeder en vader en de twee kinderen al te eten, want ze hadden zoo'n honger ge kregen van al het werken dat ze gedaan hadden. Dina en Bennie gingen ook gauw eten. Onder het eten vroeg Moeder aan Wim of hij de badhanddoeken niet vergeten was. O ja, zei Wim, die had ik heelemaal vergeten. Wim deed nog een paar bad handdoeken in de koffer en toen gingen ze op stap. Vader en Moeder gingen met de fiets, en Dina met de kinderen gingen met de tram. Vader en Moeder hadden uitgerekend dat ze maar drie kwartier be hoefden te fietsen, als ze maar flink door- fietsten. En de kinderen behoefden maar een half uurtje in de tram te zitten en dan waren ze al bij het strand, want de tram stopte vlak bij het strand en dan hoef je niet ver te loopen. Om acht uur waren de kinderen bij het strand en wachtten hier op Vader en Moeder. In de verte zagen ze een paar fietsers aankomen en wel Va der en Moeder. „Ha, riep Wim, nu kunnen wij naar zee gaan. Bennie riep de heele tijd maar: „We zijn fijn op zee". Wim vroeg aan Vader of hij al in zee mocht. Toen kleine Bennie in zee mocht jubelde hij het uit van pret. En zoo ging den och tend om. Om twaalf uur gingen ze in een café eten. En de bediende was zoo vrien delijk dat hij de kinderen een zonnebril gaf. Hij zei, dat is voor de zon, want an ders krijgen jullie zeere oogen. Ze waren maar wat blij met de zonnebril, 's Middags gingen de kinderen een mooi fort maken met een vlag er op. Want die vlag had den ze in een tentje gekocht, dat vlak bij zee stond. Het was een mooi fort gewor den. Ze hadden er zelfs een gracht omheen gemaakt. Ze hadden dol veel pleizier. En de kinderen vonden het maar wat jammer dat ze weer naar buis moesten. Maar Va der zei het is al laat en anders komen wij veel te laat thuis. En bovendien was het tijd voor Bennie om naar bed te gaan. Moe der zei: „Ik heb heelemaal geen zin om met de fiets te gaan." En vader zei. Dan ga je maar loopen. Maar daar had Moeder geen zin in. Om kwart over zeven waren ze weer thuis. En moeder vond het maar wat fijn, dat ze weer thuis waren, want ze was erg moe. Om acht uur gingen de kin deren naar bed en d-oomden wis en zeker van dien mooien dag naar zee, waar nog vaak over gesproken werd. Watervaardig en paraat door Diederik. Als het warm is trekt het water Voor verkoeling velen aan, 't Is daarom dat vele menschen Varen, roeien, zwemmen gaan. Temp'ratuur van tachtig graden En nog meer, maakt moe en mat, Daarom zoeken vele menschen Verkoeling in 't frissche nat. Maar bij alleser zijn maren, Al is water nog zoo fijn, In den zomer, bij veel warmte, Moet men steeds voorzichtig zijn! Gaat gij roeien, kanovaren Of wel baden, pas dan op; Want zijt gij zwemkunst niet machtig, Kan het zijn voor U een strop. Leest in kranten alle dagen Hoeveel er verdronken zijn; Telt men, het zijn honderdtallen, Die dan omgekomen zijn. En dit alles strekt tot voorbeeld Aan U, mij en klein en groot, Om, als wij op (in) 't water toeven, Niet te spotten met den dood. Deze raad wil ik U geven: Leert toch zwemmen!, want dan zal Gij U zelve kunnen redden, Hulp ook bieden, in geval And'ren in gevaar verkeeren; Gij kunt stellen dus een daad! Daarom bij gebruik van water: Watervaardig en paraat! In het tuintje Een rijmpje van Gonnie. Klein Jantje stond in 't tuintje, Dicht bij een bloemenperk, En een klein zoemend bijtje, Deed ongestoord haar werk. En dat kleine honingbijtje, Zag. Jantje eensklaps staan, En vroeg: Zeg ventje wil jij ook, Al honing zoeken gaan? Wat schrok toen kleine, Jantje, Hij holde heel hard weg.... Ons bijtje gonsde vroolijk, En riep: Bij jij bang hé, zeg!! PROBEEREN. Nu ga ik jullie eens een aardig kunstje leeren. Probeer het en als het lukt, hoor ik het wel. Ik zag eens ergens een flesch en in die flesch zaten vijf gave, dikke, wil zeggen gewone eieren. Ik stond stom van verbazing en begreep niet, hoe die er in waren gekomen zonder te breken. Ik vroeg dan ook, hoe ze hem dat ge lapt hadden. En toen hoorde ik het volgende uit den mond van den eigenaar van die wonder- flesch. Men legt de eieren vooraf in sterke azijn en wel zoolang dat de eierschalen heel zacht en buigzaam zijn geworden. En dan duwt men de zachte eieren heel voorzich tig door den hals van de flesch. Door de flesch open te laten, droogt de azijn weer op en worden de schalen weer hard en breekbaar als voorheen. Ziedaar het geheim! Probeer het nu ook eens! Oom Wim.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12