J. P. Coen-feesten te Hoorn.
De Tour de France in vollen gang. Een luchtfoto van het moment, waarop
de renners Cöte du Pecq passeeren
De eerste foto's
van de opening
van het nieuwe
vliegveld te Singa
pore, de grootste
luchthaven van het
.Oosten"
.Jan Pieterszoon Coen", die de Coen-feesten te Hoorn bij
woont, keurde Donderdag in eigen persoon op de Kaasmarkt
de kwaliteit der Hollandsche kaas
De Luxemburger Majérus werd winnaar van de eerste
étappe in den Tour de France, welke étappe van Parijs naar
Lille voerde
Bij de athletiekwedstrijden Oostenrijk Nederland in het stadion
te Weenen werd Osendarp weder eerste in de 200 meter.
Het moment aan de finish. Rechts de winnaar
Het hoofdpeleton trekt door het plaatsje Arras tijdens de tweede étappe.
Rijssel Charleville, in den Tour de France, welke Donderdag verreden
FEUILLETON
WELKOM THUIS
De wonderlijke belevenissen
van dr. Kaiserlien
door
WILL AMBERG.
(Nadruk verboden).
Rothaug staart hem met groote oogen
aan. „Wie mij hier binnen gelaten heeft?
Hoe bedoelt u dat eigenlijk?"
„Daar is niet veel aan te begrijpen!"
Kaiserlien begint nu zijn geduld te verlie
zen, „Wie geeft u het recht uw intrek te
nemen in een andermans woning?"
„Neemt u mij niet kwalijk, maar...."
Kaiserlien is nog nooit in zijn leven grof
geweest. Nu wordt hij het echter.
„Niet kwalijk nemen? Ik zal u wat an
ders vertellen. U zorgt er voor, dat u bin
nen vierentwintig uur dit huis verlaten
hebt en dat het zich dan weer in denzelfden
staat bevindt, als toen u het betrok! Hebt
u dat goed begrepen?"
Van Rothaug's minzaamheid is nu plot
seling niets meer te bespeuren. Hij be
graaft zijn handen diep in zyn broekzak
ken en plant zich wijdbeens voor Kaiser
lien: „Zooals u wilt! Ik kan ook anders.
Ik wil mij fatsoenlijk tegenover u gedragen
maar als u dat niet wilt, is 't my ook goed.
Ik ben in geen geval van plan mij door een
windbuil als u in mijn eigen huis te laten
beleedigen. Als u dat maar niet denkt
Kaiserlien wil hem in de rdede vallen,
maar meneer Rothaug schijnt niet gewend
zich het woord te laten ontnemen, vooral
niet, nu hij de juiste kwalificatie gevon
den meent te hebben. „Windbuil! Wind
buil!" herhaalt hij. „Ja zeker, een wind
buil, die zich tot over de ooren in de schul
den steekt en dan met de Noorderzon ver
dwijnt! Hoe haalt u het eigenlijk in uw
hoofd u hier nog eens te laten zien? Ik zal
tot drie tellen. Als u zich dan nog hier in
de kamer bevindt, dan dan Hij
zoekt naar een dreigement, dat indruk zal
maken.
„Dan vraagt Kaiserlien.
„Dan zal ik u wegens huisvredebreuk la
ten vervolgen!" Hij voelt zelf, dat dit drei
gement belachelijk klinkt in verhouding
tot de pathos, waarmee hij het heeft aange
kondigd en dat doet zijn kalmte eenigs-
zins terugkeeren. „In ieder geval eisch ik
nu, dat u onmiddellijk vertrekt."
„U schijnt zich dus hier de baas in huis
te voelen."
„Allicht!" antwooordt Rothaug gedeci
deerd.
„Dan komt het mij voor, dat wij bij ons
onderhoud van geheel verschillende veron
derstellingen uitgaan. Tot op dit oogenblik
verkeerde ik namelijk in de meening zelf
eigenaar van deze villa te zijn", zegt Kan-
serlien, spits.
„O, dach u zich zoo gemakkelijk over de
notarieele acte te kunnen heenzetten?"
„Welke notarieele acte?"
„D e notarieele acte!"
„Er is mij niets bekend van een notarieele
acte!"
„Ja, hoort u eens even, uw villa is pu-
vliek geveild en dan zou u niet eens weten
aan wien de notaris het huis heef toegewe
zen?"
„Wat mijn villa geveild?" herhaalt
Kaiserlien. En Rothaug voelt zich het
klamme zweet op het voorhoofd parelen,
want zijn bezoeker kijkt plotseling zoo wild
dat Rothaug vreest met een krankzinnige
te doen te hebben.
„Bent u dan vergeten, dat notaris Wec-
kerle de verkoop van het huis was opge
dragen?" vraagt hij den indringer zoo voor-
zich tig mogelijk.
„Notaris Weckerle van hier?"
„Natuurlijk van hier!" Rothaug raakt er
meer en meer van overtuigd, dat er bij zijn
bezoeker een op den loop is, want diens
vragen draaien in een kringetje rond.
,En hij heeft deze villa verkocht? Dit
huis, waarin wij ons op het oogenblik be
vinden?"
Rothaug gaat voorzichtigheidshalve eeni-
ge stappen achteruit. „Ja zeker! En als ik
het pand niet gekocht had, zou ik mij ze
ker niet het recht aanmatigen er in te gaan
konen."
„Wie heeft dan notaris dan opdracht ge
geven mijn villa in publieke veiling 'te
brengen?"
„Da's nogal eenvoudig! Uw sch
Sohuldeischers wilde hij zeggen, maar hij
achtte het raadzamer den zonderlingen be
zoeker niet aan het bestaan van een der
gelijk lastig menschensoort te herinneren.
„Een van uw kennissen", verbeterde hy
daarom. „Stolzenberg of zoo iets, Stolzen-
heim."
„Stolzenberg?" vraagt Kaiserlien met iets
loerends in zijn blik.
„Juist, Stolzenberg!" beaamt Rothaug.
„Stolzenberg, dat is de naam".
„Eduard Stolzenberg, Berlijn Kurfursten-
damm honderdveertig!" constateert Kaiser
lien. En de mechanische wijze, waarop hij
het adres van dezen man, wiens bestaan hij
een minuut gelden nog niet had willen er-
kennon, afdreunt, doet het onbehaaglijk
gevoel, dat den ander beheerscht, nog
slechts toenemen.
„Ja, het nauwkeurige adres van meneer
Stolzenberg kan ik u werkelijk niet zeg
gen."
Kaiserlien zwijgt en denkt na: hij zoekt
naar eenig verband tusschen deze verbijs
terende mededeeling en hetgeen hem gister
ochtend overkomen is. Maar voor Rothaug
heeft deze plotselinge kalmte iets dreigends.
En als hij ziet hoe angstig de nog steeds
zwijgende mevrouw Heldt haar chef aan
staart, bekruipt hem het gevoel, dat de
eigenlijke catastrophe nog moet komen.
„Als ik me maar met een zoet lijntje van
dien man af kon maken", denkt hij.
Doch er volgt geen catastrofe, Kaiserlien
schijnt thans zelf te begrijpen, dat hij hier
voorloopig te veel is. Als hij het hoofd op
heft, lijken zijn bewegingen wat vermoeid
en als hy spreekt, klinkt zijn stem nog wat
schor, maar toch schijnt hij thans meester
van de situatie.
„Voorloopig dank ik u voor dit onder
houd, meneer Rothaug. Ik zal mij thans
eerst eens met notaris Weckerle in verbin
ding moeten stellen."
Rothaug is overgelukkig: „Au revoir,
doctor. Gaarne tot alle gewensohte inlich
tingen bereid!"
Doch innerlijk neemt hij zich stellig voor,
dat hij voor dezen zonderling nooit meer
te spreken zal zijn. Hij reikt Kaiserlien de
hand ten afscheid, hetgeen deze echter ont
gaat, omdat hy met zijn gedachten heel
ergens anders is. En Kaiserlien verlaat
daarop zijn huis zonder te weten wanneer
hy het weer zal betreden.
Ina Heldt loopt zwijgend naast hem. Van
haar gelaat is alle kleur geweken en de
zwarte gloed in haar oogen is uitgebluscht.
Maar Kaiserlien ziet dat niet. Hem is 't,
alsof er een sluier voor zijn oogen hangt;
het fraaie park, de boomen en de voorbij
gangers ziet hij slechts als door een waas.
Onderweg richt hij slechts eenmaal het
woord tot haar: „Hier?" vraagt hij, als zij
bij een kruispunt komen en hij er niet ze
ker van is in welke zijstraat notaris Wec
kerle zijn kantoor heeft. En zij als vrees
de zij hem in zijn gedachten te stooren
antwoordt slechts met een knikje.
Voor de woning van den notaris ver
breekt zy eindelijk het zwijgen.
„Zal ik hier op u wachten?"
„Gaat u maar mee", antwoordt hij vol
komen kalm, „dan bespaar ik mij wel
licht. een pijnlijke mededeeling".
V.
Een rond, kaal hoofd met fletse blauwe
oogen onder de borstelige wenkbrauwen
en een groote snor domineeren als bij een
zeehond; dit hoofd, diep gedoken in de
ronde, afhangende schouders; dicht behaar
de handen, waarvan er een bijna voortdu
rend achter den rug verborgen blijft en de
ander steeds doceerend een stompje pot
lood hanteert; korte beenen in een slechts
éénmaal geperste pantalon dat is nota
ris Weckerle. Zijn uiterlijk wekt bij Kai
serlien herinneringen op aan een wiskun-
deleeraar op het gymnasium, dat hij be
zocht heeft, een vervelende, pedante, over
dreven secure kerel.
(Wordt vervolgd).