FEUILLETON
DE MOEIZAME WEG
Naar het EngeJsch
door
THTA BLOEMERS.
(Nadruk verboden).
41)
Christian draaide zich om en rende om
de hut heen. De beer liet zich op „alle
vier" neer en volgde haar in een zwaren,
dreunenden galop.
Toen begon er een opwindende jacht.
Het meisje holde in en uit de loodsen, de
beer haar met een snelheid, die men van
zoo'n log beest niet verwacht zou hebben,
op de hielen.
Soms liep ze onverwacht denzelfden weg
weer terug, maar dat deed de beer ook,
want het was een schrander dier.
Op 't laatste voelde Christian haar krach
ten verminderen. Met 'n laatste wanho
pige poging klauterde ze tot half weg bo
ven op een der hutten en had zich reeds
met beide handen aan het dak vastge
klampt, toen ze voelde, dat haar achtervol
ger haar aan haaf rok trok. Met een luiden
gil viel ze op den grond, niet anders den
kend dan in stukken gescheurd te worden.
Maar toen ze viel, hoorde ze een schreeuw
en twee geweerschoten klonken door de
lucht, elkaar zoo snel opvolgend, alsof ze
gelijktijdig afgevuurd waren. De beer viel
op zyn knieën en terwijl Christian over
eind krabbelde, zag ze Vanbrugh aanko
men, met het nog rookend geweer in de
hand.
Bruin wijdde zijn aandacht nu aan den
nieuw aangekomene en kwam woedend op
hem af. Maar Vanbrugh loste nog een schot
onder den schouder van het dier, in de om
geving van het hart.
Het beest wankelde naar voren, sidderde
stuiptrekkend en lag als verlamd, zijn
vreemde bijna menschelijke oogen als in
stil verwijt op zijn moordenaar gericht,
maar Vanbrugh liep op hem af, en zond
hem, met een laatste schot achter 't oor,
naar de andere wereld. Christian aan
schouwde haar dooden vijand voor een
oogenblik. Toen barstte ze, tot groote be
zorgdheid van haar bevrijder in een
krampachtig snikken los en hij, natuurlijk
niet wetend, dat die uitbarsting meer werd
veroorzaakt, door de tot nu toe opgekrop
te smart over Warwick, dan door 't gevaar
waarin ze pas verkeerd had, maakte zich
erg ongerust over haar.
„Nu, nu, het gevaar is voorbij, 't is in
orde", zei hij troostend.
„Maar 't was een geluk dat Gaddy mij
verteld had, welken weg je was opgegaan,
die beer was een rare klant en wild als de
duivel, na z'n lange vasten gedurende den
winter.
Christian probeerde zich te beerschen.
„Ik ben dom geweest", snikte ze. „Hoe moet
ik je danken, David, wat had ik in vre
desnaam moeten doen, als je niet was ko
men opdagen, of liever", voegde ze er 'n
beetje hysterisch aan toe: „wat zou de beer
gedaan hebben?"
„Denk daar niet mer aan", sprak Van
brugh, haar op 'n vriendelijke, vaderlijke
manier op den schouder kloppend. „Geef
me 'n arm, dan zullen we naar Carolay
gaan."
XXVII.
Op een middag in Mei, juist voor zonson
dergang, was Christian met Gaddy en de
honden naar het pijnbosch, op den top van
de heuvels, gewandeld.
Ze ging op een helling zitten, waar de
prairierozen al in knop waren, terwijl
Gaddy met de honden aan het rennen was
en hen nu en dan aanhitste bij hun jacht
op een wild konijn. Terwijl het kind zich
zoo bezig hield kwam Warwick opdagen.
„Ik schijn jë hier verrast te hebben", zei
hij, terwijl hij zich naast haar op 't gras
liet neervallen. „Ik hoop, dat je er niet
speciaal op gesteld bent, om alleen te
zijn?"
„Ik ben niet alleen", antwoordde ze kort
af. „Gaddy is ook hier."
„Is hij er ook, ik zie hem nergens. Mag
ik rooken? Dank je."
Hij stak zijn pijp op en nadat hij een
paar trekken gedaan had, vervolgde hij op
kalmen toon: „Ik moet eens zakelijk met je
spreken."
„Ja?" vroeg ze, haar ernstige, mooie
oogen tot hem opslaand.
Na 'n korte pauze ging hij voort. „Ik
geloof, dat ik je een tijdje geleden ver
teld heb, dat ik het plan had Barnethan
te verlaten?"
Hij zag haar van kleur verschieten, maar
ze zei allen zachtjes:
„Ja, dat herinner ik me. Ik geloof dat je
genoeg van de mijnen hebt."
„Ik heb genoeg van vele dingen, wat
ik je niet verteld heb, is, dat ik een uit
weg meen gevonden te hebben, die ik je
om kort te gaan in overweging wil geven,
n.L de kwestie om Carolay en Barnethan
onder één beheer te brengen"
„Ik begrijp 't niet", haar stem was kalm,
maar klonk koel.
Maar hij zag, dat haar lippen beefden.
Hij schoof een beetje dichter naar haar toe.
De zon ging met een rood schijnsel lang
zaam onder achter de pijnboomen.
„Je zult je misschien herinneren," ver
volgde hy, „dat ik je ongeveer twee maan
den geleden verteld heb, dat ik je lief
had."
Ja, dat herinnerde ze zich, maar ze sprak
niet.
„Herinner je je dat?" herhaalde hij.
„Dat weet je wel", antwoordde ze zacht.
„Nu", ging hij, met een eigenaardige teè-
derheid in zijn stem voort, „ik heb al dien
tijd geprobeerd dat feit uit mijn geheugen
te verbannen, maar zonder succes. Ik ge
loof, dat ik mijn wilskracht overschat heb.
Ik kan het gevoel van liefde voor een
vrouw, die af en toe heej duidelijk heeft
laten blijken, niets om te geven, niet lan
ger verdragen. Ik ben bang, niet voldoen
de zelfbeheersching te bezitten, om voort
te blijven leven, als 't ware,, binnen 't be
reik van, wat ik toch niet krijgen kan.
Daarom ga ik weg, tenzij...."
Hij hield een oogenblik op.
„Ja?" vroeg ze, starend naar de zonson
dergang, de handen krampachtig samenge
vouwen in haar schoot.
„Tenzij", herhaalde hij langzaam, mij
door de eigenares van Carolay zekere rech
ten worden gegeven."
„Zekere rechten?" sprak ze hem na, hem
verbaasd en verward aanziend.
Hij nam haar hand. „Dit is er één, zei
hij, die naar zijn lippen brengend. Toen
ging hij op ernstigen toon voort: „Christian,
je hebt ons beide maandenlang heel onge
lukkig gemaakt: geloof je niet, dat 't nu
lang genoeg is?"
Ze trok haar hand niet weg, maar ze keek
hem toch niet aan, terwijl ze mompelde:
„Hoe kon ik weten, dat je ongelukkig
was? Je hebt 't niet laten blijken, en ik
dacht dat je net ik bedoel, dat je er
overheen was."
„Over mijn liefde voor jou?" viel hü
haar in de rede, dichter naar haar toeko
mend en zijn arm om haar heenslaand.
Maar nu je weet, dat ik er nog niet over
heen ben, nu niet en nooit, hoe is 't met
jou gesteld, Christian?"
„Met mij?" vroeg ze opgewonden. „Wat
met mij? Ach liefste, als jij weggaat, dat
dat zou mijn dood zijn."
Hij hield haar dichter tegen zich aan.
„Zal ik dan blijven en zullen we samen
als compagnons Carolay en Barnethan be-
heeren en wil je me de „rechten" geven,
die ik verlang?"
„Als ik je mijzelf geef?" fluisterde ze
onvast.
Terwijl ze sprak, drukte ze haar gloeiend
gezichtje tegen zijn schouder.
Door haar gestamelde woorden, haar
vrijwillige overgave brak de lang ingehou
den hartstocht in hem los, en haar in zijn
armen nemend, kuste hij haar hals en haar
oogen, terwijl hij onsamenhangend woor
den van liefde sprak. Door een lang aan
houdend gefluit werden ze in hun paradijs
verstoord door Gaddy, die hen angstig en
vermaakt stond aan te gapen.
„Zeg", riep hij, „nu gaan jullie samen
zeker trouwen?"
Warwick verzekerde hem dat zijn ver
moedens gegrond waren, waarop Gaddy op
superieuren toon opmerkte: „Dat verwon
dert me niets. Z.O..Z.
3)e ÊcicbcHe @oti/fccm£
dimster-president ar M. Ooujn »e> iaat mei oen nieuwen mim»ei van Justitie, mr. C. M. J. F. Goseling.
zijn woning aan de Stadhouderslaan te Den Haag. om zich naar de constitutioneele vergadering van het
nieuwe Kabinet te begeven
De tngeische Koninklijke Familie woonde deze week in het park van
Buckingham Palace te Londen het tuinfeest bij, dat daar voor talrijke
gasten werd gegeven
Ook de biandweer hielp Woensdag te Brussel tijdens de betoogingen van de
Be'gische oud strijders tegen de amnestie-wet een handje mee en .spoot* de
be'ooae'S uiteen
H H. Exc. Exc. de ministers Steenberghe, Weiter, Goseling, Romme,
Van Buur en en De Wilde (v.l n r.) bij het verlaten van het Dr. Kuy per
huis te Den Haag, waar de leden van het nieuwe Kabinet Woensdag
in vergadering bijeenkwamen
De vier R K. ministers, H H. Exc Exc.
mr. C. M. J. F. Goseling. Ch. I. M.
Welter, mr. M. P. L. Steenberghe en
mr. C. P. M Romme bij het verlaten
van het Dr. Kuyper-huis te Den Haag
Kaïchenbach de weie^onampioen oammen. bracht Woensdag
een bezoek aan het Rijksmuseum te Amsterdam. Raichenbach
in bewondering voor het .Straatje van Vermeer