DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN Een Zweed, een Duitscher en een Franschman bezoeken Leiden. ra 28ste Jaargang DONDERDAG 17 JUNI 1937 No. 8751 DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling: Voor Leiden 19 cent per week i 2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week 2.60 per kwartaal Franco per post 2.95 per kwartaal Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 I GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone Advertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeelingen wordt het dubbele van het tarief berekend. TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be- betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verhuur, koop en verkoop: 0.50 Dit nummer bestaat uit vier bladen. Controle is plicht. Gisteren is voor de Haagsche Rechtbank •en merkwaardige zaak behandeld. Het algemeen belang maakt 't o.L héél gewenscht, daarop nog 'ns, nadrukkelijk, de aandacht te vestigen. Terecht stond een ambtenaar van de ge meente-secretarie te 's Gravenhage, afdee- ling alg. zaken en archief, die aanvankelijk verdacht was, een bedrag van 1000 gld. te hebben verduisterd. De officier van justi tie heeft echter vrijspraak gevorderd, en de rechtbank heeft onmiddellijk de vrij spraak uitgesproken. Bij deze terechtstelling is komen vast te staan, dat de controle op genoemde afdee- ling der Haagsche gemeente secretarie aller minst streng was, waardoor ér van de eene kas wel eens wat in de andere over geheveld werd, zoodat het vrijwel ondoen lijk was na te gaan, waar het geconstateerd tekort, van 1000 gld. ontstaan was. 'n Mooie boel! Ja inderdaad 't is een schande, dat er zulk een toestand heerscht op de secre tarie in de Residentie. Daar moet het Haagsch gemeentebestuur zich inderdaad voor schamen! Dat willen wij hier openlijk vaststellen. En niemand zal dit, dunkt ons, willen te genspreken. Maar dan nog iets. Instemmend knikkend zullen allen het met ons eens zijn, dat het Haagsche ge meentebestuur zich moet schamen voor zulk een slordig gebrek aan controle op een der takken van de gemeentelijke huis houding. Maar.maar moet ook niemand onzer zich schamen voor zichzelf! Zijn er niet bestuurders, verantwoordelijk voor het richtige beheer der gelden van een of an dere zaak, die dat beheer al te gemoede lijk overlaten aan één hunner of aan een buitenstaander, zonder dat zij daarop re delijke controle uitoefenen? En toch is het hun plicht, die controle uit te oefenen! Redelijke controle, natuurlijk. Open en loyaal en binnen zekere grenzen. Zulk een controle zal ieder verstan dig mensch, op wien deze wordt toegepast, v/aardeeren. Waardeer en omdat daaruit plichtsbesef blijkt. Onverstandige mensohen zullen 't misschien kwalijk ne men, als zij gecontroleerd worden maar met onverstandige menschen kan en mag men nu eenmaal niet altijd rekening hou den! Controle is goed voor hem, die gecontro leerd wordt. Wij willen nu nog uitsluiten de mogelijkheid van gewilde verduistering, maar hoe veel ellenden zijn er neergestort over families, doordat iemand in kwaliteit van penningmeester of kassier begon met wat uit de kas te halen, waarbij de be doeling aanwezig was, het later terug te geven, en men zichzelf wijs maakte, dat la ter ongetwijfeld ook te kunnen doen.... Die ellenden hadden veeltijds bij redelijke controle voorkomen kunnen worden. Maar, afgezien daarvan: ieder moet zijn plicht doen. En wie den plicht hebben te contro leeren moeten dat doen. En, als men htm dat kwalijk zou nemen, zou dat hoogst on verstandig zijn. Een penningmeester of kassier moet eigenlijk zelf verlangen, gecontroleerd te worden. Dat is verstandig en sympathiek. Wie in zulk een kwaliteit het beleedigend vindt, gecontroleerd te worden wy be doelen dan redelijke controle han delt niet verstandig en niet sympathiek, al is hij terecht nog zoo overtuigd van eigen eerlijkheid en correctheid. De Kabinetsformatie Gisteren heeft de voorzitter der Katho lieke Tweede Kamerfractie, mr. Goseling, wederom een onderhoud gehad met dr. Colijn. Het „Volk" weet voorts te melden, dat ook oud-minister Steenberghe gistermid dag opnieuw een bezoek heeft gebracht aan dr. Colijn op het departement van Koloniën. Gistermorgen heeft de Katholieke Twee de Kamerfractie een vergadering gehou den, aan welke mededeeling de parlemen taire redacteur van het „Volk" het vol gende toevoegt: „Ons bereiken aanwijzingen, die er op duiden, dat de vergadering, die de katho lieke Tweede Kamerfractie heden heeft gehouden, gewijd is geweest aan een be spreking van een nader door dr. Colijn geformuleerde omschrijving van het ka rakter van het door hem te vormen kabi net, met welke nadere omschrijving de vrijzinnige ministers accoord zouden kun nen gaan. Indien de katholieken instemming met de thans gekozen formuleering mochten te kennen geven, ware een kabinet te ver wachten van gelijksoortige samenstelling als het tegenwoordige. Dit behoeft niet te beteekenen, dat in geval van een toestemmend antwoord der katholieken aan den kabinetsformateur, alle leden van het demissionnaire kabinet in het nieuwe ministerie zouden zitting nemëh. Het heeft bijvoorbeeld de aandacht ge trokken, dat minister Slotemaker de Bruïe als nieuw-gekozen Kamerlid de be noeming van ondervoorzitter eener afdee- ling der Kamer heeft aanvaard. In parle mentaire kringen wordt hieruit afgeleid, dat hij zelf vermoedelijk niet verwacht, minister te zullen blijven". Merkwaardig is een artikel van dr. E. van Raalte in de „N. R. Crt." over de staatsrechterlijke positie van de Kroon bij een Kabinetsformatie. Wij ontleenen daaraan: „Het ligt voor de hand, dat menigeen heden ten dage bijzondere belangstelling koestert voor de vraag, welke staatsrech telijk de bevoegdheden van het staats hoofd zijn, in geval er kwestie is van Ka binetsformatie of Kabinetscrisis. Het antwoord hierop moet ongetwijfeld luiden, dat ten onzent zoowel theorie als praktijk naar de geschiedenis leert brillen, dat het staatshoofd de geroepene is om, gehoord de adviseurs, die met be trekking tot het probleem eener Kabinets formatie of dat van een crisis sinds jaar en dag gehoord plegen te worden (de vice-president van den Raad van State, de voorzitters van de beide Kamers, ter wijl voorts al vele jaren lang tevens de verschillende fractieleiders gelegenheid krijgen hun inzicht kenbaar te maken), en gezien de staatkundige situatie, bepaalt wie de opdracht zal krijgen om te trach ten een Kabinet samen te stellen. En wan neer dan eenmaal de formateur bezig is met tasten en zoeken, met passen en me ten, dan blijft uit den aard der zaak de drager of draagster van de Kroon ten volle gerechtigd om, met medeweten van den formateur, voeling te houden met personen, die bij het formatie-vraagstuk op de een of andere wjjze betrokken zijn. Meer dan eens moet het trouwens zijn voorgekomen, dat iemand, die door een formateur voor een portefeuille was aan gezocht, doch aanvankelijk weinig lust had den zwaren last te gaan torsen, dank zij Koninklijke overredingskracht (die met medeweten, ja, dan gemeenlijk op verzoek van den formateur werd aange wend) zich tenslotte toch bereid ver klaarde het ministersambt op zich te ne men. Intusschen spreekt het vanzelf, dat ook wie op die manier als minister achter de regeeringstafel komt te zitten, zulks voor eigen verantwoordelijkheid heeft te ne men en zich niet kan beroepen of ver schuilen achter den Koninklijken wil. Dit laatste was slechts mogelijk, toen nog niet de onschendbaarheid van den Koning en de volledige staatkundige ministerieele verantwoordelijkhend tot de belangrijkste grondpijlers van ons constitutioneele ge bouw behoorden. Zoo kon het zich b.v. in 1841 voordoen, dat Koning Willem II, toen hij er maar niet in mocht slagen een mi nister vein buitenlandsche zaken te vin den, bereid om een bepaalde door den vorst verlangde gedragslijn (niet ratifi- ceeren van het verdrag in zake opneming van het Groothertogdom Luxemburg in het Duitsche Tolverbond) te volgen, ten slotte zijn hofmaarschalk baron Huysen van Kattendyke tot minister van buiten landsche zaken „promoveerde", welke hofdignitaris, volgens de Bosch Kemper, „een uiterst beschaafd, welwillend en wel bespraakt manuit hoffelijkheid de UNIVERSITEIT EN PROFESOREN PROFESOR ALBINUS Een ander man, die ook zijn oogen de kost gaf, bezocht slechts enkele jaren later Nederland en Leiden: Het was Prof. Johann Beckmann, een veelzijdig ontwikkeld ge leerde, die na de theologie tot de natuur wetenschappen overging, en, nadat hij een reis door geheel Europa had gedaan en ook Nederland bezocht, in Zweden stu deerde onder Linnaeus. Beckmann is al evenmin als Ferrner te spreken over de kosten, die zulk een Hollandsche reis met zich brengt; hij, die alles zelf moest be talen, gevoelde dit zwaarder dan zijn voor ganger, die immers uit de ruime beurs van Papa Lefebure kon putten. Zijn reisver haal ademt den philoloog; had Ferrner in troducties bij rijke handelslieden, Beck mann daarentegen vond alle wetenschap pelijke verblijven gemakkelijk voor zich geopend. Zoo ziet men hem te Leiden met den geleerde Schultens en den niet minder geleerde Ruhnkenius lange gesprekken op zetten over Oostersche talen en Grieksche aanhalingen, en in Utrecht en Groningen, welke universiteitsplaatsen hij mede be zocht, is het al niet anders. Natuurlijk liet Beckmann niet na een blik te werpen op het ook hem reeds bekende Kabinet van naturaliën van Prins Willem V; hij bezag het niet minder nauwkeurig dan Ferrner, maar hij heeft heel wat keeren vergeefs moeten aankloppen, voordat hij den rech ten man ter plaatse vond. Het teekent hem, dat hij zoo gaarne naar Loevestein wilde om er de plaats te zien, waar Grotius ge vangen had gezeten, maar toen hij in Gouda was en zich reeds nabij Loevestein rekende, vertelde men hem, dat het nog een heel eind daar vandaan was. Hij reisde met de trekschuit van Den Haag naar Leiden. Hij betaalde aan zijn waard te 's-Gravenhage niet minder dan 27 guldens, die hij met een zwaar hart neertelde. Voor zichzelf en zijn ■koffer moest hij naar Leiden 13 1/2 stuiver betalen, en dan nog 2 stuivers voor het overladen van zijn koffer te Leidschen- dam, dat hij ons beschrijft als een klein dorp, waar de bewoners aan de inzittenden in de trekschuit aal en brood ten verkoop boden. Hij heeft, veel minder in elk geval dan andere reizigers, oog voor het schoone landschap; hij leest zijn philosophisch boek, totdat hij om half acht te Leiden aankomt. De poort is dan 'reeds gesloten; hij heeft een drinkgeld te betalen om binnen te komen. Het is midden in November, en hij leert er 's avonds den dikken en alles door dringenden nevel te kennen, die de herfst en den winter in ons land zoo aangenaam maken. Hij vindt het merkwaardig, dat hij wel de sterren kan zien, maar op aarde nauwelijks de lantaarn, die hij met zich droeg, kem waarnemen. Hij logeerde in den burcht, al was Bagh er nog; hij logeerde in het Hof van Holland op de Breestraat, al leen reeds omdat de waard een Duitscher was. Deze verschafte hem een dienaar, die met hem de voornaamste bezienswaardig heden der stad ging bekijken. Natuurlijk ging het eerst naar de Academie, en zag daar het Observatorium, dat op het dak was. Hij ging ook naar den Hortus, hij ging een paar musea, die toen reeds in Leiden waren, zien, kernen van wat wij er thans aanwezig weten. Hij gaf zijn ooren de kost in de bibliotheek, en hij ging naar den burcht. Daar genoot hij van het prachtig uitzicht over de stad, gelijk hij in de St. Pieterskerk genoot van de rust, de er daar van uitgaat. Maar deze Prof. Beckmann is er wel in verantwoordelijkheid op zich nam van hetgeen de Koning wilde". Voor dergelijke daden van „hoffelijk heid" is in ons hedendaagsche constitutio neele recht geen plaats. Het staatshoofd moge ten volle gerechtigd zijn eventueel op personen, die de formateur gaarne in het door hem te vormen kabinet plaats zou zien nemen, een beroep te doen om hun medewerking te willen verleenen, het eind van het lied zal toch dienen te zijn, dat de aldus aangezochten, en met hen de formateur-minister-president, zelf de ver antwoordelijkheid voor hun optreden ten volle moeten kunnen dragen. Een beroep op Koninklijke aansporing of overredings kracht ware staatsrechtelijk misplaatst. Want van het oogenblik af, waarop een kabinet voor het voetlicht verschijnt, ligt daar en daar alleen de verantwoordelijk heid en niet bij het onschendbare staats hoofd". het bijzonder om met de hoogleeraren ken nis te maken. Er waren er destijds 16, en onder hen treden in zijn verhaal op den voorgrond de professoren Albinus, Hem- sterhuis, Schutters, Ruhnkenius, Dubios en Hollebeek. Niet minder dan 5 van de 16 waren Duitschers, en voorts was er een Fransch Zwitser. Dat maakte voor Beck mann de zaak slechts aangenamer, want hij voelde zich onder landslieden, en hij be zocht verschillend colleges, in het bijzonder die van Albinus. Dit is voor hem de groote man en aan hem wijdt hij verschillende aanteekeningen. Albinus geeft, zoo vertelt hij, op rustige wijze college; hij komt pas binnen, wanneer de klok reeds lang heeft geslagen. Hij bekommert zich zoo weinig om de anderen, dat hij in den regel over zijn tijd heen spreekt, en anderer colleges in wanorde bracht. Waren er studenten, die daarover moeilijkheden hadden, dan gaf hij hen kalm den raad om zijn colleges niet meer te volgen. Albinus maakte het zich steeds gemakkelijk; toen zijn broer, een nog jonge man, van Parijs terugkwam,, zeide hij in den Academischen Senaat, dat deze te Leiden moest komen en van hem de anatomie moest overnemen. En toen men hem te verstaan gaf, dat men zijn broeder niet kende, diende hij als eenig antwoord zijn ontslag in. Om hem te behouden moest men den broeder dus wel nemen, al werd deze aanvankelijk lector, eerst in 1748 hoog leeraar. Men wilde hem een zetel in Göt- tingen aanbieden, en hem zelfs adeldom verleenen, maar dat wees hij volgens Beck mann honend af. De Stadhouder, die een kleine verzwering had, liet hem doorvoor in Den Haag komen; toen hij dit gezien had, steeg 'hij onmiddellijk weer in zijn koets, zeggende, dat hij vergeefs gekomen was, want hier was een chirurgijn voldoen de. Toen de Hertog van Brunswijk eens tot hem kwam, was hij juist in den tuin en sprak met een arbeider. De geleerde vroeg den arbeider of hij niet wist, dat men aan het Hof geringe lieden dikwerf liet wach ten. Toen de arbeider antwoordde, dat men daarover wel eens klaagde, zeide Albinus: Welnu, dan moet de hertog nu maar op mij wachten. Waarna hij eenige malen den tuin op en neer ging, alvorens zich naar den hertog te begeven. Beckmann blijkt dit alles zeer te bewonderen; hij schildert Albinus als een man van wie zekere majesteit uit ging, maar die ook vroo'lijk kon zijn. Voor degenen, die ongeveer een eeuw ge leden Leiden voor het eerst zagen, behoor de de plaats, die door de kruitramp van 1807 zoo ernstig werd getroffen, tot de bezienswaardigheden. Stelzer, een Duit scher, die zijn reisindrukken opdroeg aan den Groothertog van S aksen-Weimar- Eisenach, schenkt er ook aandacht aan. Hij ziet Leiden met andere oogen dan de hi er- voren genoemde reizigers. Hij vindt de straten spiegelglad; hij telt niet minder dan 150 bruggen over de verschillende grach ten, die de stad doorkruisen; hij verhaalt van een 50.000 inwoners, waaronder hy de studenten niet eens heeft medegerekend. Hij geeft een indruk van de vele merk waardigheden, die er te zien zijn, en ver haalt uitvoering van wat Leiden in de ge schiedenis heeft beteekend en welke groo te mannen er geboren zijn. Naast Lucas van Leyden geeft hy daarbij bijzondere aan dacht aan Johan Bocholt, die als het hoofd der wederdoopers in Munster zulk een op zienbarende maar tragische rol heeft ge speeld. Ook hij gaat met de trekschuit van Leiden naar Haarlem. Hij beklaagt er zich eenigszins over, dat, ondanks dat hij overal mooie landschappen, goede vervoermidde len, vriendelijke menschen ontmoet, hij elk avontuur mist, dat men zoo gaarne op reis heeft. Reizende, zoo redeneert hij, is men in afwachting van het onverwachte, en dat blijft hier uit, want het landschap is overal hetzelfde. Michelet, de Fransche historicus, heeft in Leiden het voorrecht om door nie mand minder dan Thorbecke, toen nog een voudig leeraar, te worden rondgeleid. Hij komt er in den zomer en vindt er dus een Universiteit zonder professoren en zonder studenten. Maar tot zijn groote vreugde is de bibliotheek open, en hij neemt met groote belangstelling kennis van de vele manuscripten, die hij er vindt. Hij gaat ook naar de Universiteit en staat er vol aan dacht verzonken voor de portretten van een Scaliger, een Perizonius, een Grotius, een Wijtenbach en andere lichten. Niet minder hebben Boerhaave, Arminius, 's-Gravesan- de, e.a. zijn aandacht. Van Thorbecke zegt hij, dat deze er zich op het juiste oogen blik heeft gevestigd; hij doceert het Ro- meinsche recht. Michelet nu voelt in Lei den het ontbreken van typisch Hollandsch recht, dat hij slechts vertegenwoordigd acht door Grotius en Arminius. Hij ziet ook et groote en het kleine op zijn reis. Als een VOORNAAMSTE NIEUWS BUITENLAND. De laatste tegenstandslinie van Bilbao door Franco's troepen genomen. (2de blad). De theorieën van de Duitsche Nationale Kerk. (2de blad). Aa bezoek van v. Neurath te Londen. (2de blad). Is er iets gaande in Rusland? (2de blad). BINNENLAND. De opbrengst der rijksmiddelen was over de eerste vijf maanden van 1937 bijna 13 millioen boven de raming en bijna ƒ23 millioen meer dan over hetzelfde tijdvak van 1936 (2e blad). Opening Internationaal Landbouwcom- gres (le blad). Uitbreiding van het verboden gebied voor het vervoeren en verkoopen van bo ter (2e blad). Commissie ingesteld tot onderzoek van maatregelen ten aanzien van veestallen (2e blad). Drie gewonden bij auto-ongeluk onder Heerenveen (1ste blad). SPORT EN WEDSTRIJDEN. Springer wint zijn tweede partij van Raichenbach (3de blad). De wedstrijden om het R.K. damkam pioenschap van Leiden: A. J. de Jeu legt beslag op den Leidsche Courant-beker (3de blad). De vergrooting van het Olympisch Sta dion (3de blad). merkwaardigheid merkt hij op, dat de Hol landers, die hun binnenhuizen zooveel mo gelijk voor buitenlucht afsluiten, bij voor keur alle vensters van de rijtuigen dicht doen, wanneer zij reizen. Zie eens naar En geland, zegt hij en ge ziet het omgekeerde. Mannen, vrouwen, kinderen, ook van de be tere klasse,-gaan bovenop zitten, soms te gen de koude alleen maar door een jas be schut. Hij ziet daarin een verschil van ras, of, zoo vraagt hij zich af, wellicht ,van leef regels? De Engelschen drinken bij voorbeur alcohol; Michelet ziet de Hollanders er op aan, dat ze aan het bier htm liefde hébben gegeven. Hij heeft dan, ook een eeuw gele den, toch niet overal goed rondgekeken! Bij alle deze reizigers, en kan het ook anders, waar zij de moeite gegeven hebben hun indrukken te boek te stellen, treft men liefde voor het oude aan. Wat zouden zij wel zeggen als ze het nieuwe kenden, waar in de door hen zoo geprezen typische oud- Hollandsahe straten en grachten voor een deel zijn weggevaagd? Zouden zij nog in Leiden, evenzeer in Haarlem of Amster dam, de afspiegeling zien van wat zij het typische in Holland achtten? DE GEVECHTEN BIJ HUES CA. BARBASTRO, 17 Juni. (A.NP.) In den sector-Huesca is het gisteren tot buitenge woon hevige gevechten gekomen. Te twee uur begon de strijd over het geheele front. Terwijl een deel der regeeringstroepen de heuvels ten Noorden van Huesca aanviel, oefende een andere afdeeling, voorafgegaan door tanks, een krachtigen druk op de vijandelijke stellingen bij Chimillas, Aler- re en in de streek tusschen Huesca en Jaca uit. De aanvallen werden door energiek geschutvuur gesteund. Niettemin werd de stad Huesca zelf zoowel door de luchtmacht als door het geschut der regeeringstroepen bewust gespaard. Slechts een gebouw, waaromheen de opstandelingen batterijen hadden opgesteld, werd onder vuur geno men. Omstreeks vijf uur kwamen zestig bombardementsvliegtuigen en jagers van de luchtmacht der regeering in actie; zij verkregen aanzienlijke resultaten. Na deze voorbereiding maakte de infanterie zich meester van een deel der vijandelijke stel lingen te Chimillas. De luchtmacht, nog versterkt met acht bombardementstoestel len, verhinderde de aankomst van verster kingen uit Jaca, waarna het geheele gebied Noordelijk van Huesca werd aangevallen. Na den vierden luchtaanval in den mid dag was de tegenstand der rechtschen aan merkelijk verzwakt. Ook in de sector-Tardienta hebben de re geeringstroepen een aanval ingezet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 1