k/
DONDERDAG 27 MEI 1937
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 10
Correspondentie.
Wildebras, Leiden. Dank voor
dit mooie briefje en die alleraardigste be
schrijving van je klasse. Zoo, is mijnheer
niet een van de gemakkelijkste? Dat is
maar goed ook, want volgens jouw schrij
ven ben jij ook niet een van de gemakke
lijkste. Wil ik je eens even vertellen dat
het 2000 jaar vóór Christus in de Egypti-
schen scholen zoo bont toeging, dat er van
den leerling het volgend moois verteld
werd: „Een leerling heeft ooren op zijn
rug; hij luistert wanneer men hem slaat;
en., let op! in den ouden Grieken- en Ro-
naeinschen tijd hing voor de klasse de vol
gende waarschuwende regel: „werk, op
dat je niet gevild worde!" Wat zeg je me
daarvan? Neen, dan zijn de meesters te
genwoordig toch veel en veel te goedig, iir
plaats van te streng: Hoor ik nog eens wat!
Dag Wildebras! Groet je ouders van me
en denk er aan, dat in de school geleerd
moet worden en dat iemand, die niet hoo-
ren wil, voelen moet!
Miep, Voorschoten. Lees jü zoo
trouw ons Hoekje? Dat doet me plezier!
En dat vader ons vragenrubriekje uitknipt
en bewaart, vind ik nog leuker te hooren.
Als jij zelf wat te vragen hebt en iets leest
of in de school iets hoort, wat je vreemd is
en je niet goed begrijpt, mag je gerust in
sturen. Als ik het weet, of ergens vinden
kan, zal ik je wel antwoord geven. Daar
zijn de boeken voor. Men kan niet alles
weten en onthouden Miepie! En nu ga ik
je groeten! Groet wederkeerig vader en
moeder van me en ontvang jij de vijf!
Jacques Driessen, Leiden.
Zooals je gezien hebt, heb ik nog je ver
jaardag kunnen opnemen. Maar het was
dan ook op het nippertje. Het is niet voor
niets, dat ik altijd schrijf: minstens 14 da
gen van te voren opgeven. Dag Jacques,
groet je ouders van me! Voor de volgende
jaren is je naam geboekt.
A. J. van Mil, Leiden. Uw brief
heb ik te laat in handen gekregen om
Nettie nog bij de jarigen te plaatsen. Nu
zijn ze alle vier ingeboekt. U had wel ver
geten den leeftijd op te geven. Ik zal dan
maar aannemen, dat ze alle vier school
gaande kinderen zijn. Voor deze toch is de
ze lijst bedoeld. Wederkeerig hartelijk ge
groet en voor uw kinderen de hand!
Greet Krol, Leiden. De namen
zijn genoteerd, Greet! Ja, het briefje is erg
kort. Dat ben ik niet van je gewend. Ik zal
dan maar denken: „beter een half ei, dan
een leege dop." Fijn zoo'n vier vacantieda-
gen, is wel? Zoo, heb jij dat al precies uit
gerekend, hoe lang het nog duurt, eer de
'groote vacantie voor de deur staat. Ja,
ons krantje was laat! Maar daarom niet
minder welkom hé? Nol ken ik zeer goed.
Dag Greet! Maak wederkeerig ook veel
hartelijke groeten aan de heele familie!
Voor jou de hand!
Met het oog op de plaats, en de vele copy
die wacht, breek ik hier de correspondentie
af. Tot de volgende week!
Wie een brief schrijft, krijgt een ant
woord terug!
Ik verwacht weer veel briefjes!
Oom Wim.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
van verleden week waren:
Opl. I: Mozart laatst pedaal sta
ren lollig levend. De gevraagde hoofd
stad is „Madrid".
Opl. II: Rembrand Scheffer Jan
Steen.
Opl. ni: hond rond vond.
Opl. IV: Oost West, thuis best.
NIEUWE RAADSELS»)
Zoek de plaatsnemen uit:
1. Hij schreef op z'n lei den eersten keer
aardig goed.
2. In de mijnen delft de mijnwerker het
zwarte diamant.
3. Dora kent ook al Duitsche steden?
4. Lust pa rijst, mammie?
5. Hij schoot geen valk, maar een koek
koek.
6. „Ik heb mijn beste broek gescheurd",
zei Jan.
7. Hein kan tot zeven aardig goed de ta
fels maken.
8. Pieter boog zijn schrijfwerk vlug in
de tasch.
9. Els teekent voor haar leeftijd zeer
goed.
10. De Roer mondt in de Maas uit.
De opl. niet opsturen. Deze geven we
zelf.
Oom Wim.
t
WIE ZIJN JARIG?
Van 28 Mei tot en met 3 Juni.
28 Mei: Marietje van Cassel, Dorpsstraat,
Zoeterwoude.
28 Mei: Nelly Lagerberg, Alexanderstr. 33.
28 Mei: Anny Droogh, Pulmot 3, Lange-
raar.
28 Mei: Jansje Mink, Huygstraat 9.
29 Mei: Jan Straathof, Oud-Ade.
29 Mei: Jaantje Ruigrok, Hoogmade.
29 Mei: Annie v. d. Zwet, Noorden B 62.
29 Mei: Maria Overdijk, Korte Oranjegr. 4.
29 Mei: Aloys van Zandvliet, Thorbecke-
straat 4.
29 Mei: Hansje van Zandvliet, idem.
29 Mei: Lenie Duindam. Heerenst. 17.
30 Mei: Gé Bots, Verl. Bloemistenlaan 46.
30 Mei: Marietje Turk, R'veen B 177.
30 Mei: Henk Kerkhoven, Zevenhoven.
30 Mei: Koos Ouwerkerk, Kolfmakersst. 5.
30 Miv Willie Pouw, Leimuiden (Kraan).
30 Mei: Simon Beugelsdijk, Broekweg 96,
Lisse.
31 Mei: Rietje Hoppenbrouwer, Hoefst. 18a
31 Mei: Theresia Haverkamp, Oranjestr. 64.
7 Juni: Nellie Ubink, Janvossenst. 59.
1 Juni: Gretha Hosterhout, Binnenlaan 9.
1 Juni: Tillie Winkelmolen. Stadh.l. 30.
2 Juni: Annie Romijn, Kanaalstr. 35a.
2 Juni: Adriaan de Lange, Wilh. straat
43a, Noordwijk (B.).
2 Juni: Bep de Geus, 2de Loyerstraat 62.
2 Juni: Theo Alofs,* Dillenburgerstr. 9.
2 Juni: Door Onderwater, Zuidbuurt C
35 Zoeterwoude.
2 Juni: Marietje v. d. Zwet, Aker voor
delaan 1, Voorhout.
3 Juni: Annie v. d. Geest, Zijldijk 32 te
Leiderdorp.
3 Juni: Juudje Siebert, Celebesstr.
3 Juni: Hubert Turk, R'veen B 177.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
wil opgenomen zien, of bij het verlaten
der school van deze lijst wil afgevoerd
zien, schrijve me minstens 14 dagen
vóór den verjaardag.
Oom Wim.
De maand Mei
door Diederik.
Het weer in Mei dat wordt gelaakt
Het heeft er dat ook naar gemaakt
Dat gure, koud getijde.
De regen viel bij stroomen neer,
Het waaide flink, 't was tristig weer
Zoo'n Meimaand maakt niet blijde!
Doch al dit leed is nu voorbij,
Want in de laatste week van Mei
Scheen zonne, wierp haar stralen.
De bloemen openden heur knop,
D,e bijen zogen honing op,
Hoe schoon is bosch, en dalen.
Seringen, wit of blauw van kleur
En and're bloemen, kust en keur,
Verspreiden hare geuren,
't Is kleurenpracht, waar men maar ziet,
De vogels zingen blij heur lied,
Wie kan er nu nog treuren!?
Bloementijd
Ingestuurd door Anna Slingerland.
Bloemen, bloemen overal,
Na der zomerzonneglansen
Vroolijk over d' aarde dansen!
Bloemen, bloemen overal.
Op den berg en in het dal.
Bloemen, bloemen overal
In den tuin en op de weide,
Zelfs nog op de stille heide.
Bloemen, bloemen, wijd in 't rond,
Flora's kind'ren, schoon en bont.
Bloemen, bloemen gij brengt vreugd,
Door uw warme, mooie kleuren;
Door uw zoete, fijne geuren.
Bloemen, bloemen, gij brengt vreugd'
Die het reine hart verheugt.
Bloemen, bloemen overal!
Maar 'k zie tusschen al die weelde
Een dit 't meest het oog mij streelde
Die de bloempjes plukken zal,
Zelf een bloempje „zusje" 't lieft van al!
Het stille strand
door Nico Verhaar.
Nu ligt het strand nog eenzaam en
verlaten
En geen mensch bekommert er zich om.
Men blijft nu liever elders in de straten
Doch weldra komen allen weer hierom
De golven spoelen nu ook dansend
nader,
Over 't zand van het strand, zie maar!
Geen gasten echter loopen gillend verder
Als ongemerkt komt de vloed, niet
waar?
Maar wacht nog even veertien dagen,
Dan leeft het strand, van groot en klein,
Dan is de jeugd weer dol en uitgelaten,
En vindt aan 't strand het óh zoo fijn!
De eerste tandemtocht.
door E. Wiebus,
III. (Slot).
„Man, wees toch alsjeblief voorzichtig,
vermaande mevrouw hé, 't is toch niks
leuk, in die drukte!"
„Hou toch je gezicht, gromde meneer,
en leid mij toch niet af, ik moet hier al
mijn stuurmanskunst aanwenden!"
Deze hoogdravende woorden, die meneer
gesproken had scheen hem zelf te bevredi
gen, want hij zette een hooge borst op, en
slingerde nonchalant langs een lantaarn
paal heen, wat mevrouw haast de stuipen
op het lijf bezorgde van schrik. „Nu is het
opletten, waarschuwde meneer, nu moet
ik het teeken geven aan den verkeersagent
wij gaan rechtuit, dus jij behoeft je arm
niet uit te steken.
De verkeersagent, een groote statige
figuur, die met één enkel armgebaar het
heele raderwerk van het verkeer kan stop
zetten, zag meneer en mevrouw van min
stens vijftien meter afstand al aankomen,
meneer zijn arm vooruit, alsof hij bezwe
rend de overtuiging wilde geven, dat hij
rechtuit en alléén rechtuit wilde. Meneer
belde en mevrouw belde natuurlijk als
een razende mee, blij, naar het scheen dat
zij ook van haar tegenwoordigheid kon
blijk geven. De verkeersagent liet hun tot
op vijf meter naderbij komen enstak
toen de hand op, om het stopteeken te
geven. Maarniets wees er op, dat dit
teeken zou worden opgevolgd, meneer
remde weliswaar als een auto met vier
remmen, maar mevrouw trapte als een
bezetene verder!
„Stoppen, stoppen, schreeuwde meneer,
in uiterste wanhoop, maar het was al te
laat, als een wilde furie was het rijwiel
naar de verkeersagent toegestormd en.,
in één oogenblik was het een chaos van
draaiende wielen, 'n rondtollende ver
keersagent, die zich ten laatste in de goot
neerspreidde, naast meneer en mevrouw
van Puffelen, die al hadden plaats geno
men. Het leek zoo wel op een gezellig on
deronsje en het publiek, „waar komen in
's hemelsnaam al die menschen zoo gauw
vandaan bij een opstootje? gierde van het
lachen, om het waarlijk koddige gezicht.
De agent, wit van woede, omdat z'n presti
ge hier zoo'n „gevoelige" knak had gekre
gen, meneer, rood van drift, heftig tegen
z'n vrouw stimuleerend en mevrouw zelf
ook rood als een kalkoen, maar dat was
meer uit schaamte .over dit geval! De
agent was het eerste zichzelve weer mees
ter en met een koninklijk gebaar greep hij
in zijn zak en haalde er het bekende bon
boekje uit te voorschijn. „Uw naam, beroep,
woonplaats enz. enz. en een beetje vlug
alstublieft!"
„Maar agent, sputterde van Puffelen te
gen, het was een klein misverstand tus
schen mijn vrouw en mij!"
Het was in z'n toon te hooren, dat hij
eindelijk wilde zeggen: „Waar bemoei jij
je mee vent?
Een sarcastisch glimlachje van den in
middels ook weer overeind gekropen agent:
,,Ja, ja, een klein misverstand tusschen mijn
vrouw en mij, nou, weet je wat, dat knob
belen jullie vanavond dan zelf maar uit,
ik vraag alleenje naam!"
En schoorvoetend antwoordde van Puf
felen gelaten op de vragen van den ver
keersagent
Eenige dagen later kreeg van Puffelen
een reparatie-rekening te betalen van de
tweeman-trap-fiets-verhuurder, en.. nog
enkele dagen later werd hij vriendelijk uit-
genoodigd, om even naar den Gemeente
ontvanger te stappen, en eenige guldens
in de bewaring van dezen man achter te
laten.
Maargetandemd heeft het echtpaar
niet meer!!!
Wees blij
door Tante Marie.
Ga toch vroolijk door 't leven,
Welke zorgen u omgeven,
Zoek de zon, de lieve zon!
Denk niet aan wat komen kan,
Denk aan Godes liefde, man:
Achter wolken, schijnt de zon!
Vroolijkheid geeft aan 't leven
Warmte en waarde, om 't even
Of men jong is, dan wel oud.
Wie altijd kniest en niet
Den zonkant en 't mooie ziet,
Is voor anderen kil en koud.
Licht en donker wiss'len immer,
Altijd zonnig blijft het nimmer
't Blijft wisselen, weet dit wel.
Maar wie op eigen kracht vertrouwt,
En God als zijn richtsnoer houdt,
Vindt het leven lang geen hel.
Het hoofd omhoog en dankbaar tevens,
Is de wijze raad en les des levens
Dat naast ernst, ook blijdschap vraagt.
Ga zóó door 't leven en wees blij,
Blij als 'n vogeltje in de Mei,
Die juublend dankt en nimmer klaagt.
Philemon
door Diny Bekkers.
In de tijd, dat Maria's verheerlijkte Zoon
nog leefde, was er een man, die Philemon
heette. Hij verleende gaarne gastvrijheid
aan pelgrims, die Palestina bezochten.
Eens kwam een man, voor zich zelf en
.twaalf anderen, gastvrijheid vragen. Phi
lemon verleende hun dit. De vreemdelin
gen bleven enkele dagen in het huis van
Philemon en bij het vertrek wendde een
van hen zich tot Philemon en zeide: „Wij
zijn onbekend gekomen, maar zullen niet
onbekend heengaan." Dit is Jezus (wijzen
de op een man uit den kring) en wij zijn
zijn twaalf apostelen. Ik zelf heet Petrus.
Nu vertrokken Jezus en elf zijner leerlin
gen en lieten Petrus achter bij Philemon.
„Philemon", zei Petrus, „nu je ons zoo gaar
ne gastvrijheid hebt verleend, heeft Jezus
mij opgedragen je te zeggen, dat je enkele
wenschen mag doen, die in vervulling zul
len aaan." Wenschen heb ik genoeg", ze'
Philemon. „En die zijn?", vroeg Petrus. „In
de eerste plaats zou ik gaarne nog 500 jaar
leven en zie je die i'ereboom daar in den
tuin, nu, wanneer iemand aan die pere
boom komt en er peren van plukt, zonder
eerst mijn toestemmong te vragen, dat zij
er dan aan blijft hangen. En nu heb ik nog
een wensch, die ik ook gaarne vervuld zou
zien. Ik heb een buurman, die menig win-
teravondje bij mij komt babbelen en het
avondeten gebruiken. Die .buurman gaat
soms te gauw naar mijn zin weg en nu had
ik gaarne, dat die buurman wat langer,
bleef. De stoel bij de haard, wanneer er
iemand op gaat zitten, dat deze persoon
er dan niet meer af kan. Petrus fronste zijn
wenkbrauwen en bromde iets tusschen zijn
tanden. „Ik zal probeeren, die wenschen
in vervulling te laten gaan, maar ben bang,
dat het niet zal gaan.'
Petrus vertrok zonder goedendag te zeg
gen en trok een norsch gezicht. Eenigen
tijd later kwam hij vroolijker en opgeruim
der terug dan hij was gekomen.
„Nu Philemon, je wenschen zullen in
vervulling gaan." Philemon was erg blij
en Petrus vertrok na eenige uurtjes.
Vijf honderd jaar zijn verloopen en Phi
lemon zit rustig in zijn stoel. Plotseling
komt de dood binnentreden. Philemon kijkt
verschrikt en versuft op. Nu al, denkt hij.
„Nu Philemon, wil je eindelijk eens met
mij mee naar den hemel. Mij dunkt, je hebt
allang genoeg geleefd?" „Ach, dood, één
wensch wil ik nog en dat is de eenige. Pluk
voor mij nog één peer van den pereboom".
De dood gaat de tuin in, klimt den peren
boom in en plukt eenige peren. Nu wil hij
weer naar beneden, maar ach, dat gaat
niet. Hij kan niet meer naar beneden,
want hij zit vast. IJselijk roep en schreeuwt
hij, maar dat alles helpt hem niet. Phile
mon, die op het geschreeuw naar buiten
was gekomen, ziet den dood hangen. Hij
lacht hem uit en gaat weer naar binnen,
zonder zich om den dood te bekommeren.
Drie dagen hoort men niets dan geschreeuw
geroep en gekrijsch in den omtrek. „Laat
mij nog 500 jaar leven", vroeg Philemon,
„dan laat ik je vrij. Na drie dagen stemde
de dood er in toe, en Philemon, dol ge
lukkig liet den dood vrij.
Weer verliepen 500 jaar, maar de dood
kwam niet zoo gauw, als Philemon ver
wacht had. Eindelijk op 6 Januari, Drieko
ningen, kwam de dood. „Ga zitten op een
stoel, ik moet nog even mijn testament
verzegelen", zei Philemon tot den dood.
De dood ging op de stoel bij den haard zit
ten en Philemon gooide, om den dood te
plagen, houtblokken op het vuur. Het spat
te erg en de dood vroeg aan Philemon, „of
hij dat wilde laten, want ik kan niet van
mijn stoel af." Ha, ha, niet meer van je
stoel", riep Philemon.
„Ik laat je niet eerder vrij, dan dat je
mij nog 500 jaar geeft". „Dit is den laatsten
keer, dat ik je 500 jaar schenk", zei de
dood en Philemon liet hem vrij. De dood
verliet zonder iets te zeggen het huis en
Philemon was erg in zijn schik, dat hij
weer 500 jaar gekregen had.
Nogmaals verliepen 500 jaar, maar de
dood kwam nu niet als vroeger naar het
huis van Philemon. Hij schoot hem uit de
verte dood. Op weg naar den hemel zag
Philemon beneden zich, een groote vuur
gloed. Daar wil ik wel eens een kijkje
gaan nemen, dacht hij. Hij daalde naar be
neden en zag, dat hij bij de hel terecht
was gekomen. Op de stoep voor de hel
zat Satan. „Ik kom eens een kijkje nemen"
zei Philemon tot Satan: „Blijf liever bij me
wonen", bromde Satan. Ondertusschen had
Philemon de hel wat bekeken. „Geef mij
een paar zieltjes van jou mee naar den
Tafereelen uit 't plantersleven
in Suriname.
Naverteld door Irma Schöpping.
V.
Eenige weken waren verloopen sedert
het gebeurde, toen Heinrich op zekeren
dag besloot om in de bergen te gaan jagen.
Hij wilde met Herkules gaan, toen Ginga er
zich tegen verzette. Ze zeide angstig:
„Massa, niet gaan jagen in de bergen.
Toen zei ook Herkules, dat het beter was
dat ze niet gingen, omdat er gevaar was.
Toch wilde hij op jacht gaan en toen gaf
Ginga hem fétisch, dat hem moest bescher
men tegen alle gevaren. Den volgenden
dag gingen ze weg, na hartelijk van allen
afscheid genomen te hebben. Ze liepen
beiden door het groote woud, waar ze de
prachtigste kleurschakeeringen bewonder
den. De zon stond al hoog aan den hemel
toen ze steeds nog niets geschoten hadden.
Plotseling hoorden ze een vreeselijk ge
huil dat uit een dicht boschje opsteeg.
Daar sprong een Jagoear te voorschijn en
Heinrich wilde er op schieten, doch Her
kules waarschuwde hem. Maar 't schot
was reeds los ontbrand en de jagoear die
niet getroffen was, kwam op Heinrich af.
Doch Heinrich kwam zijn vriend te hulp
en mocht erin slagen het dier te dooden.
„Ik dank u Herkules", zeide Heinrich,
„want gij hebt m'n leven gered". Toch
bloedde hij uit een armwonde, maar Her
kules legde er heilzame kruiden op. Toen
vonden ze het maar beter om naar huis
terug te gaan.
Na eenigen tijd veroorzaakte de wonde
geen pijn meer, maar hij was nogal uitge
put door het bloedverlies. Plotseling gonsde
een pijl door de lucht, terwijl van alle
kanten een gehuil werd aangeheven.
„Weggeloopen negers", zei Herkules ang
stig. Gelukkig was geen van beiden door
de pijl geraakt. Direct waren beiden om
ringd door negers. „Vlug fétisch van Gin
ga", zei Herkules, „of zij dooden ons".
Heinrich pakte de fétisch en gaf het aan
Herkules die het aan de negers toonde.
Oogenblikkelijk veranderde hun houding
en de hoofdman nam het toovermiddel uit
de handel van Herkules en zijde: „Deze
blanken staan onder de hoede van Ginga",
vervolgde hij.
„Wijl de blanke man de vriend der
negers is staat hij onder bescherming van
„Barwe". Toen konden beiden vertrekken.
Heinrich verlangde ernaar weer thuis te
zijn en z'n oom te vertellen van het edel
moedige gedrag van Herkules en van de
moederlijke bezorgdheid van Ginga.
Plotseling wekte Herkules hem uit zijn
gepeins en hij zeide: „Massa buigen, man
in 't bosch". Heinrich bukte zich direct
en 't verwonderde hem zeer dat hij Nico-
laas herkende, die denzelfden dag naar
Paramaribo was vertrokken. Hij droeg een
geweer op z'n schouder en verdween in
het struikgewas. Herkules zei tegen Hein
rich dat hij weten wilde wat hij in het
schild voerde. Heinrich bleef alleen ach
ter, vol angst. „Er mocht zoowat een uur
verloopen zijn, toen Herkules terug kwam.
Wat hebt ge gezien en ontdekt?", vroeg
Heinrich nieuwsgierig. „Nicolaas boos, laf
aard hij is. Vrijanden gaan roepen en zeg
gen dat soldaten vertrokken is. Hij iets
aan weggeloopen negers vragen?" zi
Herkules.
„Wat dan?"
„Zij massa Heinrich martelen en doo
den."
„Nu laten we vlug naar huis gaan, Her
kules", zei Heinrich, „opdat ik mijn oom
alles kan mededeelen."
„Neen", antwoordde Herkules, „Wij moe
ten strijden. Zwarten komen plunderen;
jammer dat de soldaten vertrokken zijn.
Opzichter deugniet, groote deugniet."
Toen haastten beiden zich om weldra
op de plantage terug te keeren en daar al
les in verdedigingstoestand te brengen."
Toen zij thuis kwamen was mijnheer v.
Straten nog niet naar bed gegaan, maar hij
was nog opgebleven, omdat hij ongerust
was over z'n neef. Toen deze dan eindelijk
kwam, was hij zeer blij, maar riep toen vol
schrik: „Gij bloedt neef. Wat is er ge
beurd. Wacht ik zal direct de geneesheer
laten komen om u te verbinden.
„Neen, oom", begon Heinrich, „Ik heb u
veel gewichtiger dingen te vertellen."
(Wordt vervolgd).)
hemel?" vroeg Philemon. „Dat kan je be
grijpen", zei de duivel. „Laten we er om
dobbelen", stelde Philemon voor. Wanneer
ik verlies, mag je mij hebben, maar als jij
verliest, moet je mij zooveel zieltjes geven,
als ik gewonnen heb. Philemon won 12
zieltjes, en de duivel zag tot z'n grooten
spijt 12 zieltjes naar den hemel gaan. Bij
den hemelpoort gekomen, wilde Petrus al
leen Philemon binnen laten gaan. Dat liet
Philemon niet toe. En na lang er over na
gedacht te hebben, liet Petrus niet alleen
Philemon binnen, maar ook de twaalf
zieltjes.