Langs den Hollandschen IJssel In de provincie Utrecht op een |n den bouw van het nieuwe stadhuis te Leiden begint reeds teekening te De voorbereidingen voor de haringvangst zijn te Scheveningen in
veelbelovender» lentedag. konlen. Een klikje op de werkzaamheden V0"en 9an9' De "ettenboebters^bezig met het herstellen van de
Duizenden tonnen liggen te Scheveningen opgestapeld om straks bjj
het terugkeeren van de haringvloot met het zeebanket gevuld te
worden
De blokkade van Bilbao. Engelsche schepen onder bescherming van Britsche
oorlogsbodems in de haven van Saint Jean de Luz, wachtend om door gelaten
te worden
Op de bloemenmarkt. Poëzie: .Schoone dame, mag ik U deze
bloemen aanbieden als bewijs van prozaen deze
mag U hebben voor drie stuivers"
FEUILLETON
DE VIERDE MAN
(Een geval uit de practijk van Inspecteur
Sanders, lid der Centrale Recherche),
door
UDO VAK F WOUD.
(Nadruk verboden).
40)
Sanders had hier zijn stap vertraagd. Hel
ongelijke plaveisel, dat op sommige plaat
sen door groote plassen geheel aan het oog
onttrokken werd, maakte het trouwens on
mogelijk snel te loopen. Hij had eemge
straatjes doorkruist, toen een nauwelijks
waarneembaar fluitsignaal hem plotseling
op zijn schreden deed terugkeeren. Tol
dusver had hij niet de moeite genomen
zich te overtuigen, of hij gevolgd werd,
doch nu ontdekte hij op ongeveer vijftig
meter afstand een man, die in zijn richting
kwam. Het was te donker in het straatje
om op dezen afstand de gelaatstrekken
van den man te onderscheiden en eerst toen
zij elkaar wat meer genaderd waren, zag
hij, dat het niet dezelfde persoon was, die
hem 's middags zoo hardnekkig had ach
tervolgd en zich ten slotte tegenover Ho
tel Eden had opgesteld. Nu passeerde de
man een steegje; nog slechts enkele schre
den en ze zouden elkaar voorbij gaan, doch
plotseling zag Sanders uit het duister van
dit s.'op twee andere gedaanten te voor
schijn nomen, die zich, zonder een oogen-
blik te bedenken, op zijn achtervolger wier
pen en deze vóórdat hij van den eersten
schrik was bekomen, de handboeien hadden
aangelegd.
Sanders had den onverwachten overval
zwijgend gadegeslagen. Toen alles achter
den rug was en de gevangene, knarsetan
dend van woede en machteloosheid, onder
veilige bewaking door een zijner aanvallers
werd wegeleid, trad de andere op Sanders
toe, tikte even aan zijn slappen hoed en
zei: „Alles is in orde, meneer. Het eerste be
drijf heeft, zooals u gezien hebt, een vlot
verloop gehad. Het wachten is slechts
op u".
Inspecteur Sanders volgde nu den man,
di e niemand anders bleek te zijn dan een
rechercheur van het hoofdbureau, weder
om door eenige straatjes, tot deze plotse
ling zijn hand op Sanders arm legde en
hem luisterend toevoegde: „Hier begint het
tweede bedrijf. Onze mannen hebben zich
in de onmiddellijke omgeving van het huis
opgesteld en zullen ons volgen, zoodra we
naar binnen gaan. De hoofdinspecteur, die
er ook bij is, zal zich bij ons aansluiten.
Laat u alles maar aan hem over: 't is hem
tot vertrouwd."
Zwijgend liepen zij nu verder de straat
in, die gunstig afstak bij de nauwe slop
pen, die Sanders zooeven alleen had door
kruist. Er bevond zich hier tenminste een
behoorlijk trottoir, terwijl de huizen een
minder verwaarloosden indruk maakten
dan de schier onbewoonbare krotten, wel
ke hij alleen was gepasseerd. Men zag hier
zelfs een enkele huurkazerne, welker be
woners zich ook minder door schelden en
schreien kenbaar bleken te maken, doch
ock deze gebouwen gingen rij voorbij tot
zij aan een perceel kwamen, dat onmid
dellijk opviel door de gunstge wijze, waar
op het zich van de andere huizen in deze
omgeving onderscheidde. De oud-Germaan-
sche stijl, waarin het was opgetrokken, be
wees, dat het een der eerste ééngezinswo
ningen was, welke hier voor jaren, toen dit
stadsdeel nog niet tot de volkswijken van
Dusseldorf behoorde, waren gebouwd. Het
had twee ramen aan de straat, welke niet
verlicht waren en drie op elk der beide
étages, waarvan evenmin eenig teeken van
leven naar buiten doordrong.
Op hetzelfde moment, dat Sanders en de
rechercheur aanstalten maakten te onder
zoeken of de deur gesloten was, trad uit
het duister van een aangrenzend poortje
een gedaante te voorschijn, die zonder een
woord te zeggen, een looper in het slot stak,
waarna dit onmiddellijk met een zachte
klop opensprong.
Nog steeds zwijgend trad het drietal in
een donkeren gang, waar de geheimzinnige
gedaante, in wien Sanders de hoofdinspec
teur vermoedde, even bleef staan. Een en
kele blik overtuigde hen, dat zich in de op
deze gang uitkomende vertrekken geen en
kel menschelijk wezen bevond, Geruisch-
loos klommen zij waarom de donkere
trap op, waarvan de uitgesleten treden be
wezen, dat wellicht duizenden voor hen
reeds dezen tocht hadden ondernomen.
Op het portaal hield de hoofdinspecteur
opnieuw halt, Sanders en den rechercheur
gelegenheid gevend zich aan zijn zijde te
scharen. Een flauw lichtschijnsel, dat door
een kier van de deur naar buiten viel, be
wees, dat zich in de achterkamer menschen
bevonden en toen Sanders eèn oogenblik
scherp luisterde, drong ook het geluid van
stemmen tot hem door. Hij stelde vast,
dat dat deze stemmen onmogelijk afkom
stig konden zijn van lieden, die zich on
middellijk achter de deur in het vertrek
bevonden en ook de hoofdinspecteur scheen
er zoo over te denken, want na een korte
aarzeling haalde deze een revolver te voor
schijn welk /oorbeeld oogenblikkelijk
door de beide anderen werd nagevolgd
en draaide voorzichtig den knop van de
deur om. Over den schouder van den hoofd
inspecteur heen keek Sanders in een eeu-
voudig gemeubileerd vertrek, waarin het
licht doordrong van een aangrenzende ka
mer. Zachte voetstappen op de trap bewe
zen, dat de mannen waarvan de rechercheur
had gesproken, hen volgden en dit scheen
voor den hoodfinspecteur het sein te zijn
zich door de nauwe opening naar binnen
te begeven. Sanders en de rechercheur
volgden hem op den voet. Zorgvuldig langs
den muur loopend, zóó, dat men hen van
uit het andere vertrek niet kon zien, ver
volgden de drie mannen hun weg door de
kamer.
Het volgende oogenblik klonk een kort
„Handen omhoog" en werden drie revol
vers op een zestal mannen gericht, die, rond
een mahoniehouten tafel gezeten, zoozeer
in hun kaartspel verdiept waren, dat het
eenigen tijd duurde alvorens aan dit bevel
gevolg werd gegeven. Eerst na een twee
de dreigement gingen de armen automa
tisch omhoog, maar nauwelijks waren de
overrompelden van den eersten schrik be
komen of een van hen draaide zich plot
seling om en trachtte door een deur, wel
ke zich onmiddellijk achter hem bevond
een goed heenkomen te zoeken. Het bleef
echter bij een poging, want nog had hij de
deur niet geheel geopend, of er klonk een
schot en met een vloek liet de man zich op
den grond vallen.
„Het schijnt, dat jullie me niet allemaal
verstaan hebben", zei de hoofdinspecteur,
die het schot gelost had, laconiek. „Als ik
bevel geef de handen omhoog te steken,
beteekent dat niet dat je een poging moet
doen om te ontvluchten. Dat onvoorzichti
ge heerschap is zeker nog een nieuwe
ling."
„Wat mer nit kann andere mot mer
lote schlendere", antwoordde een der man
nen in plat Dusseldorfsch dialect, met een
grijns.
„Zoo mag ik 't liever hooren", meende de
hoofdinspecteur, die zich, terwijl de inmid
dels eveneens binnengekomen rechercheurs
de gevangenen de handboeien aanlegden,
van den toestand van den gewonde op de
hoogte stelde. De man bleek een schot
door het rechterbeen te hebben gekregen en
kreunde van pijn. Geen zijner kameraden
scheen zich echter om hem te bekommeren;
allen hadden genoeg met zichzelf te doen,
al trachtten zij dan ook door een onver
schillige houding den indruk te wekken,
dat hun deze overval olkomen koud liet.
„En waaraan hebben we de eer van dit
bezoek te danken?" informeerde de man,
die zooeven van zijn berusting blijk had ge
geven, maar nu toch wel iets meer scheen
te willen weten. „Ik neem het jullie niet
kwalijk, dat je zoo met de deur in huis
komt vallen", liet hij er, niet zonder gal
genhumor, op volgen, „maar 't was me wel
zoo lief geweest, als je nog een paar minu
ten gewacht had. Ik heb namelijk voor
het eerst sinds weken, vier azen in m'n
handen. Kijk maar!"
De man hief z'n geboeide armen om
hoog en inderdaad bleek hij de kaarten,
waarbij vier azen, nog steeds in zijn han
den te houden.
(Wordt vervolgd).