STADS
NIEUWS
De 362*" verjaardag der
Leidsche Universiteit.
MAANDAG 8 FEBRUARI 1937
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BUD - PAG. 9
Diesrede van prof. dr. J. v. d. Hoeve.
Over „Voorkoming van
Blindheid"
Ter gelegenheid van den 362sten Dies
Natalis der Leidsche Universiteit heeft de
rector magnificus, prof. dr. J. van der
Hoeve, hedenmiddag in het groot audito
rium der Universiteit een rede gehouden
over „Voorkoming van blindheid".
Er bestond voor deze bijeenkomst groo-
te belangstelling van de zijde van het col
lege van curatoren, hoogleeraren, leden
van den Universiteitsraad, vertegenwoor
digers van gemeente, waterschap, mi
litaire macht en andere.
Aan deze belangwekkende rede is het
vólgende ontleend:
HET LOT DER BLINDEN.
Hoe onaangenaam zulks ook zou zijn,
reuk, smaalt en het grootste gedeelte van
het gevoelszintuig zou men kunnen mis
sen zonder dat zulks groote schade aan
arbeidsvermogen of levensgeluk behoeft
toe te brengen; verlies van het gehooror
gaan is een groot ongeluk, maar deson
danks kan de mensch nog menig beroep
vervullen, is hij nog in menig opzicht vol
waardig; blindheid echter behoort tot de
ergste rampen, die den mensch kunnen
treffen. Wij mogen ons hier niet doen mis
leiden door het feit, dat de meeste blinden
hun lot met 'de grootste gemoedsrust dra
gen. Steeds maakt het den indruk, dat
blind worden iets ontzettends is, maar 't
is of, wanneer 't pleit eenmaal beslecht is,
de mensch zich gelaten in zijn noodlot
schikt. En altijd weer hoort men beweren,
hoe groot het verschil is tusschen de ge
moedsrust van absoluut blinden en het on
rustig wantrouwen van dooven. Men ver-
gete echter nooit bij deze niet voor alle
gevallen juiste karakterbeoordeeling- hoe
grootelijks verschillend voor beiden de
omstandigheden zijn.
De doove kan nog in vele gevallen zijn
plaats in de samenleving behouden, maar
moet hiervoor, gehandicapt door zijn ge-,
brek, veel feller kampen dan anderen be
hoeven te doen, zijn strijd wordt als het
ware dagelijks herstreden, zoodat hij zel
den de echte gemoedsrust krijgt, terwijl de
blinden na hun grooten strijd, bewust dat
zij onvolwaardig zijn geworden en boven
dien hulp van anderen behoeven, zich
meestal gedwongen bij hun noodlot neer
leggen en tot rust komen.
Gelukkig behoeft de blinde zich niet ge
heel als nietswaardige arbeidskracht te
beschouwen.
Velen hunner oefenen een beroep uit,
waardoor zij in hun levensonderhoud kun
nen voorzien, maar toch, blinden blijven
op de arbeidsmarkt steeds onvolwaardi-
gen, behoeven bovendien hulp van an
deren.
Geen wonder dan ook, dat het lot der
blinden altijd diepen indruk op het ont
vankelijk gemoed der menschheid heeft
gemaakt en men steeds niet alleen tracht
dit zoo veel mogelijk te verzachten, maar
oók het aantal der blinden te verminde
ren door alles te doen, wat kan geschie
den om blind worden te verhoeden.
Spr. wees er vervolgens op, dat het aan
tal blinden in de wereld millioenen be
draagt, het aantal personen dat aan één
oog blind is of één oog mist, nog veel
grooter is en het aantal, dat een dermate
beperkt gezichtsvermogen heeft, dat zij als
onvolwaardige arbeidskrachten moeten
worden beschouwd, tientallen millioenen
bedraagt.
VOORKOMEN VAN BLINDHEID.
A,ls men bedenkt hoeveel ellende een
enkel geval van blindheid berokkenen kan
aan den lijder en zijn omgeving, hoeveel
oeconomische schade het veroorzaakt, dan
is het wel duidelijk, dat het de plicht der
menschheid is, dit euvel zoo veel mogelijk
te trachten te voorkomen.
Op hoe breeder basis dit getracht wordt,
hoe beter. Het is daarom goed zich inter
nationaal aaneen te sluiten opdat de vol
keren gezamenlijk dezen strijd voeren.
Na erop gewezen te hebben wat in deze
richting gedaan wordt, onderscheidt spr.
als hoofdgroepen in deze materie: erfe
lijke blindheid en blindheid veroorzaakt
door uitwendige omstandigheden.
Men vergete echter nooit dat de beide
hoofdoorzaken: erfelijke invloed en uitwen
dige omstandigheden ook door samenwer
king blindheid kunnen opwekken; eigen
lijk mag men wel zeggen, dat beide mo
menten bij alle menschelijke eigenschap
pen altijd samenwerken, niet de eigen
schappen als zoodanig worden overgeërfd.
Spr. doet dan eenige grepen uit de niet-
erfelijke oorzaken van blindheid en be
schouwt achtereenvolgens in het kort
blindheid door verwonding, door primaire
oogziekten, door oogziekten secundair aan
ziekten van het lichaam en door voedings
stoornissen.
Spr. stelde het belang van een goed ge
organiseerde prophylaxe in het licht en
kwam aan het einde van zijn rede tot de
volgende algemeene conclusies:
a. Waarschijnlijk kunnen enkele erfe-
lijk-bepaalde afwijkingen of hun manifes
tatie voorkomen worden; men legge zich
niet fatalistisch neer bij het feit, dat een
afwijking erfelijk is.
b. Wettelijk voorgeschreven sterilisee
ring voor oogafwijkingen is niet toelaat
baar, wettelijke toestemming tot vrijwil
lige steriliseering verdient overweging.
c. De raadgevende arts zal voor elk ge
val afzonderlijk moeten overwegen in
overeenstemming met den ernst der af
wijking, de wijze van overerving, den
psychischen en lichamelijken toestand van
het desbetreffende individu, welke voor
lichting en welken raad hij moet geven-
In vele gevallen zal het wenschelijk zijn,
dat hij zelf advies inwint van iemand, die
in de erfelijkheidsproblemen doorkneed is.
d. Onze kennis van de erfelijkheidspro
blemen is nog zoo onvoldoende, dat men
wat de eugenetiek betreft in maatregelen,
voorlichting en raadgeving zeer groote te
rughoudendheid moet betrachten en sterk
zal moeten individualiseeren.
e. Men trachte bij elke erfelijke afwij
king na te gaan of het waargenomen ver
schijnsel als zoodanig in het kiemplasma
is voorbeschikt, of dat uitwendige om
standigheden bij het optreden een groote
rol spelen.
f. Men probeere steeds of het mogelijk
is de erfelijke afwijkingen te neutralisee-
g. Het is noodig onze kennis van erfelijke
afwijkingen zoo veel mogelijk uit te brei
den.
DE OORLOG SBLINDEN.
Op één van de allerbelangrijkste pro
blemen der blindheid ging spr. tenslotte
nog verder in, n.l. het probleem der oor-
logsblinden.
Voorzeker is oorlogsblindheid een vorm
van blindheid, die voorkomen moet kun
nen worden.
Een ieder, die in de gelegenheid was in
een der groote landen, welke aan den we
reldoorlog hebben deelgenomen, de oor-
logsblinden te zien en waar te nemen, wat
alles gedaan werd om aan deze ongeluk-
kigen weer een nuttige werkkring in de
maatschappij te verschaffen, werd vervuld
van bewondering over hetgeen menschen-
liefde, ménschelijk vernuft en techniek in
staat zijn te verrichten om voor deze
zwaar getroffenen het leven weer meer
waarde te geven.
Ondanks deze groote bewondering, on
danks de opgewektheid der slachtoffers
zelve, kromp het hart van den toeschou
wer ineen bij de gedachte, hoe zoovele
honderden jonge mannen voor goed ge
doemd waren hun leven verder in alge-
heele of gedeeltelijke duisternis door te
brengen.
Een klein voorbeeld moge nog illustree-
ren hoe dergelijke rampen tot stand kun
nen komen.
In 1918, een der eerste dagen na den
wapenstilstand hield aan een klein station
dicht bij den Belgisch-Duitsch-Nederland-
schen grens een hospitaaltrein met Duit-
sche gewonden stil. Alle deze jonge man
nen lagen met hun gezicht stijf tegen de
vensters gedrukt om bij gebrek aan af
wisseling vooral niets te missen van wat
op het perron voorviel, maar bovenal om
zoo spoedig mogelijk hun vaderland weer
te aanschouwen.
Plotseling weerklonk een ontzettende
knal, de lading van een tweetal wagons
met explosieve stoffen was ontploft. Geen
ruit van den hospitaaltrein bleef heel.
Een deel der Duitsche gewonden werd
naar het Militair Hospitaal te Utrecht ver
voerd en hier onderzocht spr. met den
bekenden militairen oogarts dr. Ten Doe-
schate op zijn verzoek een dertigtal jonge
mannen, van wie veertig oogen onher
roepelijk door verwonding met glasscher
ven waren blind geworden.
Wie een dergelijke ontzettende gebeur
tenis meemaakt of zooals spr. tijdens den
oorlog in een der groote oorlogvoerende
landen in oogklinieken de vreeselijke oog-
verwondingen zag, wordt diep daardoor
getroffen.
Uitbannen van den oorlog zal heel moei
lijk zijn ook hier speelt erfelijkheid een
groote rol maar men vergete hét nooit:
de uitwendige omstandigheden niet min
der.
Het moge al onmogelijk en zelfs onge-
wenscht zijn, den aangeboren, den erfe-
lijken strijdlust in den mensch, waardoor
op andere gebieden zoo enorm veel goeds
tot stand gebracht wordt, geheel te onder
drukken; wat echter de uitwendige om
standigheden betreft, is ieder mensch ver
plicht op zijn wijze er toe mede te werken
deze dusdanig te vormen, dat oorlog, den
erfelijken strijdlust ten spijt, niet tot
stand kan komen.
Ieder, die daaraan medewerkt, toont, dat
hij tracht te gehoorzamen aan het dwin
gend gebod „Hebt uw naaste lief" en dat
de sprank van het goddelijke, die in eiken
mensch aanwezig is, in hem werkelijk
leeft. Voorzeker handelt hij aldus doende
in den geest van den man, die ook al was
hij gedurende het grootste deel van zijn
leven omringd door strijd, waarvan liij
het middelpunt vormde, toch in zijn hart
een vredevorst bij uitnemendheid was, in
den geest van den stichter van deze Uni
versiteit, in den geest van Willem van
Oranje.
ACADEMISCH HISTORISCH
MUSEUM.
Tentoonstelling van geteekende
en gegraveerde portretten
In het Academisch Historisch Museum
op de bovenverdieping van het Academie
gebouw is een tentoonstelling ingericht van
geteekende en gegraveerde portretten uit
eigen verzameling. Doel dezertentoon
stelling is een overzicht te geven van het
geen in de collectie werd bijeengebracht,
voor zoover dit uit artistiek oogpunt van
fceteekenis is te achten. Er werd derhalve
niet gestreefd naar voledigheid in eeniger-
lei opzicht. Artistiek zonder beteekenis
zijnde portretten van beroemde hoogleera
ren werden niet opgenomen, portretten van
minder bekende personen met kunstwaarde
echter wel. Zoo werd bereikt, dat een ten
toonstelling kon wórden ingericht, die door
de wijze waarop gekozen werd, ook voor
hem, die zich voor de geschiedenis van de
Leidsche Universiteit als zoodanig niet
interesseert, en die belang stelt in de por
tretkunst op zichzelf, de moeite van een
gang naar boven waard is. In beknopt be
stek wordt een interessant overzicht ge
geven van hetgeen op dit gebied van het
einde der zestiende eeuw tot op heden
werd geboden.
Tot heden; immers «en aantal eerst on
langs door den heer H Kamerlingh Onnes
geteekende pcitretten' van hoogleeraren
van de Universiteit vormt niet het minst
belangrijke deel der expositie. Zij zijn alle
voortreffelijk te noemen: Colenbrander,
Van der Hoeve, Huizinga, Van Itallie, Van
Ronkel, Wensinck, De Sopper, Kristensen
en Knappert. Naar wij vernemen is de
heer Kamerlingh Onnes nog steeds bezig
nieuwe teekeningen aan de verzameling
toe te voegen. Het belooft een belangrijke
documentatie te worden van de Universi
teit van heden en daarbij een interessant
specimen van hedendaagsche portretkunst.
Daarnaast treffen de bijzonder geestige,
voortreffelijk geteekende caricaturen van
eenige medische hoogleeraren, gemaakt
door den heer P. H. J. B. Ramaekers.
Een vitrine is gevuld met diverse uit
gaven van een verzameling van gegraveer
de hoogleeraarsportretten uit het begin
der 17de eeuw, toegeschreven aan prof. J.
Meursius. Een curiosum vormt* een der
uitgaven, die van 1617, waarvan slechts
één ander exemplaar ter wereld bekend
is, n.l. in de Bodleian Library te Oxford.
Een aantal afzonderlijke gravures uit deze
uitgaven is er bijgevoegd, waaronder die
van den eersten Rector Magnificus Petrus
Tiara.
Daarnaast treffen da bijzondere geestige,
aan de wanden een chronologische verza
meling 17e, 18e en 19e eeuwsche prenten.
Wij vermelden extra de fraaie portret
ten door H. Goltzius van Prins Willem van
Oranje en Josephus J. Scaliger, die tezamen
met het prachtige portret van C. Clusius
door de Gheyn een muurvlak vullen. Ver
der portretten van J. Lipsius, waaronder
een zwarte kunstprent; aan de twisten
tusschen Remonstranten en Contra-Remon-
straten worden wij herinnerd door de beel
tenissen van Armeius en Gomarus.
Het Museum bezit een compleet exem
plaar der z.g. Effigies, een door den Leid-
schen drukker P. van der Aa in begin 1700
uitgegeven verzameling van professoren-
portretten, welke maar al te dikwijls voor
verkoop der losse bladen uiteéngesneden
is en zoodoende betrekkelijk weinig vol
ledig voorkomt.
Van de 18e eeuwers noemen wij slechts
's Gravesande, Havercamp, Albinus, Van
Schelle.
De Fransche tijd heeft, ook wat portret
kunst betreft, eigen karakter en charme,
Van groote schoonheid zijn de zwartekunst
bladen van T. Hemsterhuys en S. F. J. Rau,
S J. Brugmans is een figuur, waarvan men
gemakkelijk kan aannemen, dat hij in den
tijd van het Koninkrijk Holland en de'in
lijving bij Frankrijk een groote rol heeft
gespeeld. De fijn besneden kop van M. Sie-
genbeek herinnert ons aan een andere
persoonlijkheid van beteekenis, die ver na
het einde van het Napoleontisch bewind
nog onder de rijen der hoogleeraren was.
Een portret van Van der Palm door Hod
ges valt op.
De laatste helft der 19de eeuw brengt
niet veel vermeldenswaard. Thorbecke is
vertegenwoordigd door vier afbeeldingen,
waai*van twee minder bekend. Van Assen
vertoont zich in al zijn bonhommie.
Interessant is de opleving aan het einde
der eeuw, Jan Veth heeft hierin een groot
aandeel. Zijn portretten van prof. Veth,
Mac Gillavry en Vreede zijn een bewijs
van zijn talent. Ook het mooie, portret van
prof. P. A. van der Lith door Jan Toorop,
uit den Almanak, is bijzonder fraai. Van
Haverman is een vijftal portretten aan
wezig en van L. O. Wenckebach een por
tret van prof. Huizinga van 1929.
Een kleine vitrine bevat een aantal por
tretpenningen, waaronder enkele belang
rijke.
Het tentoongestelde is slechts een klei
ne keuze uit de steeds riiker wordende
verzameling en wordt a.s. Maandag op den
Dies Natalis der Universiteit, zonder eenig
officieel vertoon, ter bezichtiging toegan
kelijk gesteld.
MIJ. DER NEDERLANDSCHE
LETTERKUNDE.
Voordracht prof. Besselaar over Afrika.
In de Vrijdagavond alhier gehouden maan-
delijksche vergadering van de Mij. der Ne-
derlandsche Letterkunde, sprak. prof. Bes
selaar van de stedelijke universiteit van
Amsterdam over: „Enkele posten op de
boedelbeschrijving van het Hollandsch-
Afrikaansche cultuurleven". Onder de
blanken van Zuid-Afrika is deze cultuur de
oudste. Zij openbaart zich in een eigen taal,
levenshouding en kerkelijke inrichting, een
eigen boywstijl met monumentale gebou
wen, meubel- en sierkunst, huis- en kunst
nijverheid, en is getypeerd in den ossenwa
gen en de boerenplaats. Kenmerkend zijn
de Afrikaansche schering en de Holland-
sche inslag, waarbij de Nederlandsch-Indi-
sche factor ook sterk werkzaam is geweest.
De Engelsche bezetting in 1806 veroor
zaakte een cultureel conflict. Hier ligt de
grondoorzaak van den Grooten Trek
(1836), de drang om eigen wezen en taal,
geschiedenis en overlevering, inboorlin-
genbeleid, staatsopvatting en rechtsbedee-
ling veilig te stellen: die trekker met sij
roer, sij wa, sij boek, wat in dit binnenland
sij vrijheid soek.
Met dit drievoudig snoer heeft hij Na-
tal, Transvaal en Vrijstaat uitgemeten.
Voor zijn cultuur was de trek een snoei-
proces, dat loof en bloesem wegsneed, maar
den penwortel boordde in vaderlandschen
grond. In de wildernis kwamen de rudi
ment a bloot. Het gezin bleef het fort. In
een eeuw van onrecht, bestreden door ge
weld en list, moest de boer zijn cultuur
leven schutten en herbouwen: zijn duur-
verworven bodem lokte den erfvijand tot
verovering wegens ontdekt goud en dia
mant.
Binnen een mensch en geslacht moest de
patriarchale boer landeconoom, technicus
en nijverheidsman worden.
Beschutting werd geleverd door een rij
van helden zonder academische vorming,
toch ware cultuurdragers, als Piet Retief,
Sarei Celliers, Potgieter, Pretorius. Joubert,
Botha, de la Rey, en de Wet, bovenal de
Godsman en rotsman Paul Kruger. Bou
wers waren Engelsch opgevoede Kape
naars als Jan Brandt, pres. Reitz, Burgers,
Jan Hofmeyr, gen. Hertzog, gen. Smuts,
dr. Malan en senator Malan.
Aan den kant der Engelsche cultuur staan
het prestige van een wereldtaal met twaalf
eeuwen letterkunde, een wereldrijk met
wereldpers, grootkapitaal, handel, sport en
aangename om gangs vormenV Aan den
Afrikaner kant: eerstgeboorterecht, volks-
samenhang, 'n één en eenig vaderland, een
tweederde volksmeerderheid en knappe
predikanten, dokters, advocaten en poli
tici uit de landszonen. De Afrikaner wil
geen baas wezen, ook geen knecht, maar
man op zichzelf.
Tusschen beide culturen bestaat mede
dinging.
De Engelschman gelooft in eigen supe
rioriteit en zoekt o.a. met zijn Rhodés-
beurzenstelsel ook Zuid-Afrika daarvan te
doordringen. Psychologisch juist en com-
mercieeel loon end legt het verband tus
schen cultuur en economie. Het verschaft
de pennypost en goedkoope kabelgrammen,
gramofoon, en rolprenten, sterke radiozen
ders, zendt concertzangers, tooneelgezel-
schappen en goede sprekers. De landsre-
geering houdt bij dezen cultuurkamp den
evenaar redelijk wel in het huisje, de ste
delijke besturen echter bevorderen de En
gelsche cultuur practisch door het aanne
men van hooge Engelsche inschrijvingen
boven lagere en betere uit Nederland en
Duitschland, zoodat alle openbare nutsbe
drijven uit Engeland bestellen en elke lan
taarnpaal, la-aan en schakelaar reclame ma
ken voor de Engelsche technici
De spreker liet hierop het relaas volgen
van de poging aanvankelijk bij de spoor
wegen uitstekend geslaagd, om de Afri
kaansche vakarbeiders zoodanig te organi-
seeren, dat zij niet ontaarden en aan de
ook financieel goed ondersteunde poging
tot sociaal-economisohe consolidatie op na-
tionalen grondslag van de tienduizenden
Afrikaansche gouddelvers.
Na een historisch overzicht van wat Ne
derland reeds gedaan heeft tot steun der
Hollandsch-Afrikaansche cultuur door de
bevordering der studie van Afrikaners in
Nederland, besprak hij tenslotte Neder
lands plicht voor het heden. Wij hier heb
ben niet aan den lijve ondervonden wat een
cultuurstrijd is in opzet en inzet. Neder
land moet van het Hollandsch-Afrikaansch
cultuurleven kennis nemen. Studie maken
van Afrikaansche taal, letteren, cultuur en
geschiedenis. Zich op de hoogte stellen van
het hedendaagsch Zuid-Afrika; breken met
de domijastrante gewoonte om Afrikaansch
een grappig, krom taaltje te noemen en
zich verrijken door Afrikaansche boeken
te lezen, Nederlanders die zoo veel vreem-
.de talen lezen. Nederlandsche jongelui
van beiderlei kunne, van goeden wil, aan
leg en beginselen, althans in het bezit van
een Nederlandschen candidaatsgraad als
degelijken Nederlandschen ondergrond, be-
hooren met of zonder ondersteuning van
anderen dan ouders of voogden, nog een
drie jaar in Zuid-Afrika te gaan afstudee-
ren om dan zich daar te vestigen en mee te
bouwen aan een na-verwante cultuur en
incidenteel een boterham te verdienen,
waarvan zij in Nederland niet zoo zeker
zijn.
Uit persoonlijke ondervinding deelde de
spreker nog eenige voorvallen mede uit den
Hollandsch-Afrikaanschen cultuurstrijd.
In zijn dankwoord wees de voorzitter op
de groote beteekenis van het Afrikaansch:
zoolang de Afrikaners hun taal handhaven
zal ook de Nederlandsche cultuur in Zuid-
Afrika niet verloren gaan. De Maatschap
pij heeft dat sinds lang ingezien en onder
andere de bepaling gemaakt, dat de jaar-
lijksche van den Hoogt-prijs kan worden
toegekend „aan dichters of schrijvers van
letterkundig proza in het Nederlandsch of
Afrikaansch".
De voorzitter noemde het een gelukkige
omstandigheid, dat juist in deze maand (op
22 Februari ook de Zuid-Afrikaansche stu
denten een tooneelstuk in de Afrikaansche
taal zullen opvoeren en sprak den wensch
uit, dat vele leden der Maatschappij hun
sympathie met het Afrikaansche streven
zouden toonen.
Een onderhoudende en leerzame bespree
king besloot den avond.
LEIDSCH UNIVERSITEITSFONDS.
In de heden gehouden vergadering van
den Universiteitsraad van het Leidsch Uni-
versiteits-Fonds heeft de secretaris het
jaarverslag der commissie van uitvoering
uitgebracht, waaraan het volgende ont
leend is.
Met groote dankbaarheid werd een le
gaat van duizend gulden door prof. dr. Chr..
Snouck Hurgronje aan het Leidsch Uni-
versiteits-Fonds vermaakt, aanvaard.
Verder heeft het Herman Coster-Fonds
zijn kapitaal (groot pl.m. veertien duizend
gulden) aan het Leidsch Universiteits-Fonds
overgedragen, onder voorwaarde, dat de
naam van het Fonds bewaard blijve, dat de
Commissie van Uitvoering de zorg voor het
onderhoud van den gedenksteen op h,et
Academieplein op zich nemen en de belan
gen der Zuid-Afrikaansche studenten aan
onze Universiteit in het oog houden zal;
welke voorwaarden door de Commissie van
Uitvoering gaarne zijn aanvaard.
Bij Kon. Besluit van 24 Augustus 1936
werd het Leidsch Universiteits-Fonds be
voegd verklaard tot het vestigen van eén
bij zonderen leerstoel in de Grieksche ar-
chaeologie. Krachtens het besluit van
den Raad van 8 Februari 1936 werd
daarop dr. C. W. Lunsingh Scheurleer tot
bijzonder hoogleeraar benoemd voor een
tijdvak van 3 jaren.
Voor het werven van nieuwe leden voor
het Fonds werd dit jaar, naast het versprei
den van de bekende rose briefkaarten en
het leggen van lijsten op verschillende col
leges, een nieuwe methode gevolgd: de Rec
tor Magnificus verklaarde zich bereid aan
de door hem in te schrijven nieuwe studen
ten een prospectus van het Fonds uit te
reiken.
Afzonderlijk moge nog vermeld worden,
dat de Vereeniging voor Vrouwelijke Stu
denten te Leiden zich ook dit jaar veel
moeite voor het Fonds heeft gegeven: niet
minder dan zeven-en-zestig nieuwe leden
werden door hare bemiddeling geworven.
KERKNIEUWS
HERDENKING DER PAUSKEUZE VAN
PIUS XI
Ter gelegenheid van den 15den verjaardag
der pauskeuze van Z.H. Pius XI heeft de
pauselijke internuntius bij het Nederland
sche Hof, Z. Exc. Mgr. Paolo Giobbe, gis
terochtend in de kerk van O.L.V. van
Goeden Raad, aan het Bezuidenhout te
's Gravenhage, een Pontificale H. Mis op
gedragen. De celebrant werd daarbij ge
assisteerd door mgr. dr. Th. Verhoeven als
presbyter-assistens en tal van geestelij
ken, terwijl de deken van 's-Gravenhage,
rngr. van der Tuyn en mgr. Groenen als
troondiakens fungeerden.
Op het priesterkoor hadden plaats geno
men de secretaris der internuntiatuur,
mgr. Adolfphe Todini, en mgr. de Gruijter,
geheim kamerheer van den Paus, alsmede
de ministers Deckers en van Schaik en het
lid van Gedeputeerde Staten, jhr. mr. von
Fisenne.
In de kerk waren plaatsen gereserveerd
voor de leden van het corps diplomatique.
Het zangkoor der kerk zong onder lei
ding van den directeur-organist Willem
van Meel, de „Missa Brevis" van Pales-
trira en na de H. Mis het „Te Deum" van
L. Terosi.
Na de plechtigheid werd den celebrant
door de geestelijkheid uitgeleide gedaan,
onder het zingen van het „Jubilate" van
Orlando di Lasso.