123-jarig bestaan van het 4e Regiment Infanterie te Leiden. 3)e £eicbclxe6ou4cmt Het 4e Regiment Infanterie te Leiden maakte Zateidag ter gelegenheid van zijn 123-jarig bestaan een marsch door de stad, begeleid door de Kon. Militaire Kapel Van de werf Intermaas te Slikke» veer is Zaterdag do _Mmjak gebouwd voor de K.P.M. en bestemd voor de Indische wateren, met goed gevolg te water gelaten De burgemeester van Rucphen, de heer P. Letschert, is na korte onge° steldheid overleden Ferwerda, de keeper van Blauw Wit in actie tijdens den wedstrijd welke Zondag tegen Aja* in het stadion te Amsterdam werd gespeeld De kampioenschapper van Nederland groot biljart cadre 45'2 te Arnhem. Een kijkje tijdens een der partijen De tribunes op het Alexanderveld te den Haag. vanwaar duizenden den vorstelijken bruidsstoet hebben gade geslagen, worden afgebroken FEUILLETON WAT HET SCHILDERIJ VERBORG Naar het Engelsch door THEA BLOEMERS. (Nadruk verboden). 2) Met Rosalie's hulp bereikte de vreemde ling heelhuids den oever en ofschoon de vrees voor den dood nog in zijn oogen te lezen was. kon hij toch niet nalaten de bui tengewone schoonheid van zijn redster op te merken. Van haar kant bekeek Rosalie haar metgezel met kinderlijk openhartige nieuwsgierigheid. „Wie ben je. vreemdeling?" vroeg ze met die lieflijke, eenigszins heesche stem, die de grootste charme van de Ieren vormt, vermengd met het eigenaardige accent, dat ze van de mijnwerkers had overgenomen. „Ik heet Dick Bryce en kom uit Temis- kaming Drie dagen en nachten heb ik al geroeid. Ik hoorde, dat de Clenconnel Claim goed was en wou met de mannen hier ko men meedoen Maar laat ik je eerst bedan ken voor je hulp. Ik zaJ het nooit verge ten". De zachte, beschaafde stem van den man, die in Oxford had gestudeerd, deed Ro salie aangenaam aan en ze glimlachte vriendelijk tegen den vreemdeling „Ik hoef geen bedankje te hebben. Nie mand in Glenconnel zou zelfs een kat la ten verdrinken. Maar je zult wel honger hebben. Ga direct mee naar Mary, dan krijg je wat te eten." Rosalie bracht hem naar het kleine blokhuis aan den voet van de bergen. Daar vonden ze Mary bezig in de keuken. „Mary, hier is een vreemdeling, die zoo dom was de Kamawatervallen af te varen, zonder dat hij ze kende", riep Rosalie, ter wijl ze haar arm vol bloemen op de tafel wierp. „Hij zegt, dat hij van Temiskaming komt. Geef hem wat van die heerlijke soep en een kuiken". Dick Bryce keek om zich heen, ver baasd over de gezellige omgeving. In den hoek van de woonkamer stond een piano en midden op den helderen, met zand be strooiden vloer zag hij een mahoniehouten tafel, een prachtig meubelstuk. Chicago Charlie spuwde onverschillig op den met zand bestrooiden vloer. In de oogen van den vreemdeling kwam een donkere woede, bijna haat. De tegen werking van den onontwikkelden mijnwer ker maakte hem nog verlangender om zijn geluk in de Glenconnel-mijn te beproe ven. „Kunt u me ook zeggen, waarom uer- eh zoo tegen bent om me op te nemen in uw gezelligen kring?" vroeg hij glim lachend en het sarcasme, dat lag opgeslo ten in deze langzaam gesproken woorden, ontging den robusten mijnwerker niet. „Dat gaat je geen steek aan, kereltje. Je gaat hier vandaan en vlug", antwoordde Charlie kwaad. Rosalie had hen met wijd geopende oogen staan aankijken. Plotseling barstte ze los. „Ik vind, dat je een beetje te vlug van stapel loopt, oom Charlie. Hij kan van nacht niet teruggaan, want overdag weet hij ai niet hoe hij over die watervallen kan heenkomen." De dankbare blik, dien Dick Bryce haar toewierp, deed het bloed vlugger door haar lichaam stroomen en haar gezichtje bloos de van vreugde. „Ik zal morgen teruggaan, als u het wenscht, maar ik zou voor vannacht graag een onderdak willen hebben", voegde Dick Bryce hem toe en nu Chicago Charlie zijn zin doorgezet had, toonde hij zich veel toeschietelijker, voordat hij het kleine blok huis verliet. Voor het eerst in haar leven ergerde Ro salie zich aan haar lieven oom Charlie. Toen hij was weggegaan en Mary den tuin inliep om wat groente te halen, wend de ze zich tot den vreemdeling en zei: „Het is onaardig van oom Charlie ik heb hem nog nooit zoo norsch tegen een vreemde zien doen." En terwijl hij naar het ontroerend-mooie gezichtje van het meisje keek, begreep hij ineens de reden van den ouder man. „Wat een dwaas", mompelde hij binnens monds, „alsof iemand Dick Bryce ooit de loef heeft afgestoken ais het om een meisje ging! Maar misschien mag ik hier mijn geluk in de mijn nog wel beproeven." Chacago had den vreemdeling al dade lijk doorgrond. Dick Bryce was er den man niet naar om zich zoo in de wildernis te begraven, maai er waren enkele duistere punten in zijn le ven die dreigden aan het licht te komen. Het kwam met 'ijn plannen goed over een zich in Glenconnel te vestigen en toen hij zijn oogen op Rosalie richtte, onder ging hij de bekoring van haar onschuldi ge charme en besloot haar voor zich te win nen. Zij was bezig de lelies te schikken en hij ging naar haar toe en wond een lange krul. die over haar schouder naar achteren hing, om zijn vinger. Aan de wanden hingen voornamelijk fo to's, maar een meesterlijk-geschilderd olie verfschilderij van een mooie, aristocrati sche vrouw in kostbaar bont had de eere plaats boven den schoorsteenmantel. Ro salie zorgde er voor, dat het schilderij van haar moeder altijd versierd was met bosch- bloemen. „Welkom, jongeman, je kunt krijgen wat wij hebben, ofschoon het de vraag is, of je mag blijven", zei Mary ronduit, terwijl ze een bord soep en wat drinken voor den vreemdeling plaatste. Toen Chicago Charlie evenwel het opge wonden gezicht van het meisje zag en naar den knappen, jongen vreemdeling keek. had hij al uitgemaakt, dat Glenconnel geen plaats voor Dick Bryce was! „We hebben genoeg menschen om onze claim te bewerken, mannetje: geef je dus geen moeite", deelde hij hem kortaf mede Hij mocht die donkere, uitdrukkingsvolle oogen niet. „Maar ik kan kapitaal in de mijn ste ken", hield Dick Bryce aan. „Geeft niks, jongeman, wat ik zeg, dat meen ik begrepen?" „Wat heb je prachtige krullen..,, wil je me niet vertellen hoe je heet?" vroeg hij met zijn zachte, overredende stem. „Ik heet Rosalie Moran, maar in Kil- doon noemen ze me „De Roos van Glen connel" en de jongens hier noemen me al len „Rose", antwoordde ze. „Dan zal ik je Rose noemen, maar ik zal je ook een naam geven, dien ik alléén mag gehruiken". ging Dick Bryce voort, terwijl hij verstrooid de lange krul oprolde. „En hoe is die?" vroeg Rosalie lachende, waardoor al haar witte tanden te zien kwamen. „Mijn lieve Candaeesche roos", fluisterde de man in haar oor. Vour het eerst in haar leven bloosde Ro- sahe en haar wangen vlamden donkerder dan de bloemen, die ze in de hand hield. Hij zag het met inwendig genoegen en zou doorgegaan zijn Rosalie's geest verraderlijk te bedwelmen met zijn zachte woorden, als Mary op dat moment niet was terug gekeerd met haar armen vol versch ge plukte groente. Mary, die met veel van den vreemdeling moest hebben, stuurde hem de deur uit, toen hij haar een keer in den weg liep. Rosalie volgde hem met oogen vol bewon dering, terwijl hij hoog opgericht het met pijnboom en ahorn omzoomde pad. dat naar het mijnwerkerskamp leidde, afging. „Wat eer? fieit houding! Waarom neemt geen van de ardere jongens eigenlijk zijn hoed af, als hij met me praat?" peinsde Ro salie, die veel te onwetend was om te be grijpen dat Dick Bryce. wat zijn karakier betrof, niet halen kon bij de gebruinde, ruwe mijnwerkers van het Glenconnel- kamp. „Hoe zou je je voelen als je verliefd bent, zooals die meisjes, waar ik in de tijdschrif ten vel eens van lees?" vroeg Rosalie zich af, terwijl ze zich klaar maakte voor haar verjaringsfeest. Het was de t-erste keer, dat die gedach te bij haar opkwam, en de man. die daar voor aansprakelijk was, was bezig, geen vijfhonderd meter verder vriendschap te sluiten met de mynwerkers. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12