1/#^
CORRESPONDENTIE.
Anny van Diest, Sassenheim
Dank voer toegezonden versjes! Ook Sis-
ca mijn dnak! Alles wordt geplaatst. En
ik wil nog eens naar „Thea" zoeken. Heusch,
ik begrijp er ook niets van! Ik hoop, dat
mijn vr.end Cor volledig hersteld weer-
komt. Dag Anny! De hand voor Moeder,
jou en Sisca en beterschap met Cor!
Rie Pley, Leiden. De verjaar
dagen zijn ingeboekt en afgeschreven.
Zeker hoop ik je op den volgenden wed
strijd te ontmoeten. Dag Rie! Groeten aan
alle huisgenooten!
Tielke en Wim Frissen, Lei-
de n. Welkom in ons midden! Ik zal pro
beer en juhie verzen ie plaatsen. Hebben
jullie het boek van Philomène ook gele
zen? Dat was fijn, hè? Als ik weer een
wedstrijd uitschrijf, hoop ik jullie allen
van de partij te zien. Groet vader en moe
der en zusjt van m e. Dag Philomena! Het
geluk is voor de gelukkigen, nu eenmaal.
JoWokke, Amsterdam. Zeker
was ik nieuwsgierig hoe jullie het monde
ling er af gebracht hacden! Maar zooals jij
dat schrijft, zal het nu wel niet precies ge
gaan zijn, anders zou het on v o 1 d o e n-
d e (s) geregena hebben, Enfin, ik schreef
in mijn tijd ook zoo en ik bedoelde het an-
aers, hehaha! Toch heb ik genoten. Een
brief van jou is een lust voor mij om te
lezen. Dag Jo! Succes! groet en hand!
Tini Sprengers, Amsterdam
Mij iui.kt, ik hoor je nog lachen! En
dat mocht wel! Jij, geluksvogel! Dora en
de andere vriendinnen hebben allen „De
Gouden Draad" reeds gelezen. Ik vond het
zelf ook heel mooi. Vlot geschreven en
moeder en dochter geteekend ten voeten
uit! Net een boek voor aankomende jonge
Dames. Ge uk ermee Tini! Voor jou dd
hand en veel groeten.
Dora Schakenbos, Amster
dam. - Zie je, nu had ik wel kunnen vier
vliegen in één klap slaan, maar dat wil ik
nu eens niet doen. Wees jij eens zoo goed
en bedank Irèn in mijn plaats. Zij heeft
het boek zoo rechtvaardig, mogelijk ver
loot. Beter zou ik het ook niet gekund heb
ben. Ja Dora! De krantjes zal ik jullie
trouw opsturen. Jullie zult zeker blij zijn,
dat de repetities achter den rug zijn! Dag
Dora! Ik groet jullie nertjes en wensch U
allen veei pleizier in de vacantie en veel
succes bij de studie!
Hierbij stuiten we de Correspondentie tot
de volgende week.
Ik wensch U allen een prettige vacantie;
een zalig Kerstfeest en gezellig Oudjaar.
Over bet nieuwe sprtken we elkaar nog
wel. Voor mijn vervolgverhaal en het
sprookje van Roels was vandaag geen
plaats.
Oom Wim.
JEZUKE
door Cisca Homan.
Lief Jezuke, waarom toch ligt ge daar
op stroo
In deez' kouden winternacht!
Waarom toch dekt U geen dekentje
Donzig, fijn en zacht?
Lief Jezuke, zeg, waarom schreit Ge zoo?
Hebt ge dan zooveel pijn?
Zoudt U wellicht liever dan op aard'
In Uw schoonen hemel zijn?
Lief Jezuke, wat zijn Uw handjes koud,
Laat mij U mogen warmen,toe- i
Lief Jezuke, ach sluit Uw oogkens nu..
O, ik zie 't... Zijt Gy dan zoo moe?
Lief Jezuke, laat me inmmer bij U zijn,
Moge rusten aan Uw voet;
'k Wil U altijd minnen, immer meer,
Ach, zegen ma mijn Jezus zoet.
Weer een Tehuis op Kerstdag
door Oom Wim.
Al jaren lang voelde hij zich als een
paria, als een uitgtstootene der maat
schappij
Weleer? Ja, als hij daaraan dacht, hoe
hij jaren terug gevierd en geëerd was door
allen, die hem kenden en graag met hem
omgingen, dan was het hem te moede,
alsof het laatste straaltje energie hem ont
vlood, en langzamer werd zijn tred en nog
dieper zonk zijn hoofd en nog duisterder
werd de blik zijner oogen en nog zwaar
der voelde hij den last der jaren niet al
leen, maar ook den last der schuld, die
eenmaal het vonnis over hem had uitge
sproken
Hij had zich vergrepen als boekhouder,
dooi zich wederrechte'ijk gelden toe te
eigenen en door valschheid in geschriften
was hy ten slotte veioordeeld Dit had-ie
gedaan om den naan. van zijn vader te
redden.
„Twee jaar opsluiting" zoo luidde het
vonnis.
En die twee jaar had hy gezeten.
Maar toen?
Toen was er geen sprake van geweest
terug te keeren naar de plaats zyner ge
boorte, waar de zijfien sedert gestorven
waren en hem alzoo geen band meer bond
aan de plaats zijner n woning.
Neen, elüers zou hy zijn geluk beproe
ven om een betrekking te krygen Hij vond
een betrekking, tot op een noodlottigen
dag een zyner oude kennissen hem terug
zag en bang als hij was, dat deze zijn
patroon In kennis zou stellen met zijn ver-
ieden, vluchtte hij verder en zocht nu weer
in de stad, waar hij eindelijk aanlandde,
eene voor hem pass§nde betrekking.
Maar. als men vroeg waar hij vroe
ger in betrekking was geweest, moest hij
het antwoord schuldig blijven of hij' moest
een uitvlucht zoeken en kon noch brieven
van aanbeveling overleggen, noch adres
sen opgtven, waar men inlichtingen kon
bekomen ensprak hij de waarheid, de
absolute waarheid, dan kun hij vooraf met
wiskundige zekerheid zeggen, dat iedere
sollicitatie op fiasco zou uitdraaien.
En zoo ging het ook!
Hij solliciteerde links en rechts, maar.,
kreeg nul op het request.
Het laatste geidstuk was uitgegeven.
De schoenen waren stuk Zijn kleeding
begon van lieverlede te rafelen en voor
t eerst in zijn leven voelde hij zich niet
meer thuis in de maatschappij, waarin hij,
vóór den val, met opgerichte hoofde ver
schijnen mocht.
Een innerlijke angst bekruipt hem en
hij vlucht uit de stad en zal in het park
op een eenzame plek met zich zelf over
leggen, wat hij doen zal om den honger te
stillen en den nacht door te brengen, wel
ker gedachte voor het eerst hem aangrijnst
als een dreigend spook, daT hem huiveren
doet en hem sprakeloos neerwerpt op de
harde bank, daar voor hem.
En zóó is hy ir, gedachte verdiept en met
zich zelf bezig, dat hij r.iet eens merkt, hoe
een ongelukkige als hij in het gras daar
naast ligt uitgestrekt en oplettend hem
gadeslaat en aan wien geen woord ontgaan
zal van alles, wat de vreemdeling meer of
minder luid te zeggen heelt.
Met een smak laai hij zich neervallen
op de bank en volgt oen stroom zijner ge
dachten en snikt het uit en wringt de han
uen krampachtig samen en daar komt
het woord stamelend ever zijn lippen:
„Maar mijn God,- is het dan nu zoover
met mij gekomen?
„Waar moet ik heen? en waar zal ik een
onderkomen vinden voor den nacht en eten
om den honger te stillen Waar?"
Tranen springen uit zijn oogen en daar
zit hij als een beeld der wanhoop.
Plots springt hij op, hy heeft iets gehoord
als een kuch, als een zucht van achter de
bank, waarop hij zit en inderdaaddaar
rich zich iemand op; rekt zich uit als na een
zwaren slaap en ziet naar hem op, die daar
als verwezen voor hem staat. Bpide man
nen zwijgen voor 'n oogenblik en staren
elkaar aan niet weteno hoe te beginnen.
„Kom hier, geef me de hand en ga naast
me zitten. Vertel me je geschiedenis en
luister dan naar mij.
De gewezen boekhouder vertelt met de
oprechtheid van een kind, dat op moeders
goedheiu rekent; hij vertelt lang en zonder
ook maar iets te verzwijgen; hij vertelt zijn
leven, zijn geschiedenis.
En dan is het beurt aan den slaper in het
gras, zooals we hem aantreffen daar even
en hem voortaan Janus zullen heeten.
(Wordt vervolgd).
KERSTNACHT
door Anny van Diest.
Ik zit in gepeinzenen denk aan
dien wonderen nacht,
Waarin Hij, de Schepper, ter wereld
werd gebracht.
Waarom toch wilde dit Kindeke, teer
en zoo klein,
Arm voor ons in een stal'ke geboren zijn?
Dartele vlokjes, heel donzig en zacht,
Hullen de aarde in wollige vacht;
In dien snerpenden, sneeuwigen nacht
Heft met trillende stem een vogel
zijn liedeke zacht.
Eng'lenzang, helder en klaar, als
'n neil'ge bêe
Voert de wind op zyn vleug'len mee.
Hun lied ruischt over velden en dalen,
heel stil:
„Gloria in excelsis", „vrede den menschen
van goeden wil!"
Toen kwamen de heriers, vol vreeze,
maar vroom en devoot....
Aanbaden 't Kindeke teer en hun
vreugde was innig en groot.
Eng'len daalden rondom de kribbe
en dienden hun Heer....
Maria en Jozef, zij stonden ontroerd
van geluk bij Jezuke teer.
En ik? ik kniel bij 't kribbeke neer
en stamel heel zacht:
Lief Kindeke, geboren voor allen in
dezen nacht,
„Ach, zegen me, leid me ook zonder
één zonde door 't leven;
„Aan U, o Jezus, wil ik blijven mijn
harte geven!"
STILLE NACHT
door Diederik.
Stille nacht,
Vol van pracht
Ligt 't winterlandschap daar;
Hevelrij
En daarbij
Herders, schapen bij elkaar.
Stille nacht,
Werd vei wacht
Jezus, Koning, Godes Zoon;
Herders daar,
Eng'lenschaar,
Dan een lichtstraal, heerlijk schoon.
Stille nacnt,
Nooit gedacht,
Werd geboren in een stal.
Als een wicht,
Hij, het Licht,
Hij, de heerscher van 't heelal.
In dien stal,
In het dal
Op een kribbe in een doek;
Lag daar neer,
Kindje teer,
Herders gingen op bezoek.
Stille nacht,
Ruischt 't zacht
In dien nacht, zoo heerlijk schoon;
Alles waard,
Voor deez' aard!
Loven wij daarom Gods Zoon.
KERSTGEDACHTE
door Tante Marie.
De Verlosser is geo.rén;
Zie Jezus ligt daar neer!
Neer in een harde kribbe;
De wieg van Onze Heer.
Hoe is dat al toch moog'lijk,
De Schepper van 't al,
Van Hemel en van Aarde
Te vinden in zoo'n stal?
En zoo begint dit leven
Het lever van dit Kind,
Dat mij en alle menschen
Zoo innig innig mint.
Wij buigen voor dit Knaapje
De knie in ootmoed neer,
Aanbidden hem in liefde
En geven Godes eer.
Kerstmis! Mysterie!
De Vader zendt Zijn Zoon!
Om 't openen weei den hemel:
Ons toebedacht tot loon!
Tot loon voor goedu werken
Op aarde hiei volbiacht,
Om later daar te komen
Waar Jezuke ons wacht.
(Voor de Grooten)
KERSTNACHT
door Ant. Roels.
De nacht is licht van vele sterren,
Die als héél verre, vreemde fakkels zijn,
En zwaai van ij zei, glinsteren de takken
Der kale boomen in de maneschijn.
De kudden schapen zijn als witte wolken,
Die traag en rustig door de velden gaan,
De moede herders denken vaak, diep
zuchtend:
Nog zóóveel uur, dan breekt de dag
weer aan!
Doch plots.... een schrille schicht van
louter vlammen....
Een Engel, blank als sneeuw, daalt
statig neer.
„Vreest niet, want Christus is geboren!"
En na die blijde boodschap keert hij weer.
Doch zie: een legioen van Eng'len zingt
een loflied,
Een loflied op Gods eengeboren Zoon,
Zij klimmen, dalen langs onzichtb're
treden
En langs een verre, ongeziene
koningstroon.
Maar in een stal met kil-doorwaaide
hoeken,
Onder de adem van een suffig beest,
Is deze nacht een stund van stillen vrede
En van het allergrootst gewicht geweest.
Want in de stal, de woonplaats van de
dieren,
Kwam Christus, Koning van 't Heelal,
op aard;
Hij kwam om ons, om allen te verlossen,
Door Hém zijn wij van d'ondergang
WAT ZULLEN WIJ GEVEN?
door Piet en zijn zusjes.
Wat zullen wij geven ons Vrindje?
Zoo zeiden de kindeitjes zacht,
De Wyzen, die hebben 't Kindje
Goud, wierook en mirrhe gebracht!
Wij komen met ledige handen
Wij hebben geen goud en geen mirrhe,
Wij kunnen geen wierook doen branden
In geuren, waar Jezus van houdt!
Toen baden de kindertjes allen:
Lief Jezuke, rein en zoo goed
Wij wilier wel graag U ontvangen
Maakt Gij ons gehoorzaam en zoet!
Lief Jezuke, blijf steeds ons Vrindje,
Gij weet, dat ik veel van U houd!
Zob brachten de kleintjes 't Kindje
Toch wierook en mirrhe en goud.
„VAN GOEDEN WIL"
door Willy Hardebol.
„*t Is zeven uur Jo", zei vrouw Brok, „ga
eens kijken of de post al geweest is".
„Ja Moe".
En Jo wipte de gang in om de inhoud van
de brievenbus te inspecteeren
Rrrrttsssdeed het deurtje van de
bus toen Jootje het opentrok. En.... ja
hoor! Er was post.
„Eens kijken", murmelde de veertien
jarige Jo. „Een brief voor moeder.... van
tante Rika. En een pakje voor haar....
voor haar?.... Ooo, ja! Dat-waren zeker
de blaadjes van „De Liefde-Koning. Ja
hoor! Maar gauw mee naar binnen geno-
Vlug pakte ze én brief én pakje en rap
ging ze naar de warme huiskamer.
„Kijk eens Moeder. Een brief voor U en
een pakje voor mij!
Moeder nam de brief; ritste de envelop
pe open en begon te lezen. Jo knoopte in-
tusschen het touwtje van het pakje los en
begon te tellen hóe véél blaadjes er waren.
Eén.... twee.... tien.... twintig.
O, het waren er dertig.
Jo sloeg aan het denken. Als dat allemaal
eens abonné's werden? Dan kon ze dertig
kwartjes; dat is dertig maal vijf-en-twintig
cent aan de Paters sturen.
Dat was daneens kijken30 maal
25 dat isja, dat is zeven-en-een-
halve gulden; 's Jonge! Wat zouden die
Paters die zoo hard en yverig aan de
Intronisatie van het H. Hart in de huis
gezinnen zich wijden wat zouden dié blij
wezen!
Maar zóóver was het nog niet!
Maar Jo nam zich voor extra goed haar
best te doen!
En als het Kerstmis was
Nou! Dan hoopte ze dat ze een „massa"
nieuwe abonné's aan het Goddelijk Kerst
kind kon geven!
Ze zou
„Is dat het Maandblaadje van de Intro
nisatie, kind?"
Met deze vraag onderbrak Moeder Joo-
tjes fantasie.
„Ja Moes! Dat is „De Liefdekoning". De
Paters sturen er dertig! Véél hè, Moe!
„Nou", deed Moe, „je moet maar goed
je best doen!"
„Wis en drie, Moeder! Met Kerstmis wil
ik véél abonné's hebben. Dat zal Jezus wel
mooi vir.den, dacht U niet?"
„Zeker!" lachte Moeder. „Je moet er
maar eens met Jezus over praten en Hem
om extra hulp vragen. Want abonné's aan
werven zal nog niet zoo makkelijk gaan".
„Dat zal ik doen Moe! Maar als Jezus
helpt gaat het vast! Moet U dit blaadje
eens lezen! Echt mooi!"
„Geef maar kind!"
Moedei nam het Maandblaadje „De Lief
dekoning" en ging het lezen.
Jo was te Communie geweest. Met de
handen voor de oogen; de oogen stijf ge
sloten zat ze met Jezus te prater, over het
werk der Paters van de H. Harten, dat
toch ook ZijnJezus' werk was!
„O, lieve Jezus", bad ze, „Ik wil zoo graag
véél voor U doen. Maakt U dat alle men
schen met Maandblaadje van de introni
satie koopen.
Lang bleef Jo zoo zitten bidden. Ze hield
véél van Jezus en het was één van haar
liefste bezigheden om na de H. Communie
eens vertrouwelijk met Hém te praten.
's Avonds na schooliijd trok ze er op uit,
met haar vriendinnetje. Jonge! Jonge! Het
viel toch niet mee! Ze hadden al een hééle
straat gehad. Een straat met wel acht Ka
tholieken gezinnen! En ze hadden maar
één abonné!
„Volhouden maar!" dacht Jo, „Jezus zou
wél helpen! Het wast och voor Hém dat
ze het deed! Ze gingen een zijstraat in.
Daar woonde juffrouw Wijnen!
Ring-ring-ringeling..ting!
Juffrouw Wijnen kwam zélf voor.
Jo begon ijverig te vertellen, waarvoor
ze kwam.
Juffrouw Wijnen bekeek het blaadje eens.
„Ne kind", sprak ze toen. „Ik begin er
maar niet aan. 't Is een kwartje hiervoor en
een dubbeltje daarvoor.... Nee...."
„Och juffrouw!" deed Jo. „Wat geeft dat
nu? Het is toch voor Jezus!"
Juffrouw Wijnen lachte eens. „Parman-
tje", dacht ze. Maar ze was tóch blij, dat
de meisjes zooveel van Jezus hielden en
ze vroeg „Mogen jullie het doen van mijn
heer Pastoor?"
„Ja! O. ja! knikte Jo.
Toen werd juffrouw Wijnen abonné.
Jo en Dina stapten blij en vol frissche
moed verder.
Dien avond kwam Jo thuis, een beetje
moe. Ze had vier abonné's.
Néé! Erg makkelijk ging het niet!
Den volgende dag na schooltijd ging ze
weer met Dina op stap.
Al was het soms niet pleizierig, ja, er
waren wel eens menschen die „kwaad wer
den" en „mopperde", toch hield Jo vol!
Toch kwam ze dien avond een beetje ter
neergebogen thuis.
„Scheelt er wat aan Jootje?"
„Och Moeder!" zuchtte Jo, „Ik heb maar
één abonné vandaag!
„Nou!" deed Moeder, „en zit je nu al in
de put? Komkom! Moed houden hoor."
„Ja.... ja!" pruttelde Jo, „maar we heb
ben al vier straten gehad en ik heb nog
maar vijf abonné's. En toch had ik er zoo
graag nog vóór Kerstmis dertig!"
„Och kindje! Je moet het „heelemaal doen
voor Jezus! En niet zeggen „ik" had zoo
graag! Vraag Jezus nog maar eens om te
helpen. En doe verder alléén maar „goed
je best!" Dah is Jezus al te vreden, óók al
had je met Kerstmis maar vijf abonné's.
Weet je nog wat de engelen boven Bethle
hem's stal zongen?"
„Jawel' zij zongen „Gloria in Excelcis
Deo".
„Juist", zei Moeder, „zij zongen „Glorie
aan God in den Hooge". En verder?
„Vrede op aarde, aan de menschen van
goeden wil".
„Precies!" onderrichtte Moeder weer.
„Vrede op aarde, aan de menschen....
van „goeden" wil! Ais je dus érg goed je
best doet om abonné's te krygen voor „De
liefde-Koning" is het al goed. Dan bén je.
van „goeden" wil!
Jo dééd haar best. En dikwyls vroeg ze
aan Jezus om te helpen. Om véél abonné's
Maar.... zoo bad zeniet myn wil,
maar Uw Wil geschiede. En met Kerstmis
had ze twee-en-twintig abonné's! en het
Kerstkindje was tevreden en zag met wel
gevallen op haar neer.