de kluizenaar van
het beukenbosch
Haast U
met inzenden!
DONDERDAG 24 DECEMBER 1936
DE LEIDSCHE COURANT
VIJFDE BLAD. - PAG. 17
Het was daags voor Kerstmis.
Heer Hans van Eikenstein zat met zijn
gemalin vrouwe Clotilde in de groote zaal
van zijn oude burcht
Buiten sneeuwde 't zacht. Geluidloos
dwarrelden de millioenen witte vlokken
uit de grauwe lucht op de aarde neer en
vle'den zich in een al dikker wordende
laag als een eindelooze wit-wollen deken
over de velden.
Binnen knetterden de zware eikenblok-
ken in de groote schouw. De vlammen
kronkelden en spartelden om 't hout als
vurige tongen en wierpen grillige schadu
wen op de zwarte houten zoldering met de
zware balken, streken vluchtige glanzen
over de eikenhouten meubels.
„We zullen 't licht ontsteken, vrouwe
verbrak heer Hans de stilte 't is vroeg
donker bij zoo'n sneeuwlucht".
„Laten we nog even schemeren, vroeg
vrouwe Clotilde ik vind 't zoo aardig
naar die dansende vlokken te kijken, 't Is
of Onze Lieve Heer een doodskleed over
de aarde spreidt".
Heer Hans lachte: zijn vrouw was zoo
teergevoelig. Hij hield niet van die halve
duisternis.
Daar werd op de deur geklopt en Diede-
rik, de huisbediende trad bescheiden bin
nen. Hij boog en wachtte tot zijn heer
hem vroeg te spreken.
„Heer", zeide hij toen, „er staat een pel
grim aan de poort, die nachtverblijf
vraagt".
„Een pelgrim?", bromde heer Hans, „een
pelgrim. Alle landloopers noemen zich te
genwoordig pelgrims, 't Zal wel weer zoo'n
bedrieger zijn, die speculeert op onze gast
vrijheid voor de echte bedevaartgangers".
„Heer", begon weer de knecht, „hij zegt
uit 't Heilige Land te komen".
„Ja, ja, hij kan zoovéél zeggen, als je 't
maar gelooven wilt", antwoordde wrevelig
heer Hans.
Maar toen kwam vrouwe Clotilde er tus-
schen. „Wij mogen in den Kerstnacht geen
arme afwijzen", pleitte zij, „laat het een
pelgrim of een landlooper zijn, hij kan den
nacht toch niet buiten doorbrengen in dit
weer".
„Goed dan", besliste heer Hans, „laat
hem binnen, Diederik, maar zend hem
hier. Ik wil toch weten of-ik al of niet een
bedrieger onder mijn dak laat slapen".
Diederik boog en ging heen.
Vrouwe Clotilde ontstak nu het licht en
na enkele minuten liet Diedrik den pel
grim in de zaal.
De man was gekleed in een ruwe pij, de
kap, die nu teruggeslagen vwas in den nek,
liet een volle blonde haardos vrij, die een
beenig, hoekig hoofd bedekte, dat op een
forsche gestalte stond. Een leeren gordel
waaraan een houten nap hing, hield zijn
hoed vast. Zijn bloote voeten staken in
dik bezoolde sandalen. Een ruige bruine
'baard hing tot op de borst.
Binnentredende boog hij diep en eer
biedig en liet zijn blauwe oogen even rus
ten op den heer en de vrouwe van Eiken
stein.
Heer Hans nam den pelgrim snel maar
aandachtig op en zei dan kortaf: „ga zit
ten".
Weer boog de man en zette zich in de
aangewezen zetel.
„En je beweert een pelgrimstocht naar
't Heilige Land te hebben gemaakt", begon
heer Hans met een bijna onmerkbaar glim
lachje.
„Zoo is 't heer", antwoordde de man.
„Dan wil je ons daar misschien wel iets
van vertellen?" vroeg heer Hans weer.
„Met genoegen", was 't antwoord.
,,'t Is vijf jaar geleden, dat ik mijn tocht
aanvaardde, 't Was een voetreis, die twee
jaar duurde. Een jaar ben ik in 't Heilige
Land geweest. Ik heb Jeruzalem en 't H.
Graf gezien, ik heb Nazareth en Bethle
hem bezocht. Ik stond op den berg van
Olijven en en ik heb gebaad in de Jor-
daan. Op mijn heen- en. terugreis over
nachtte ik in burchten en kloosters, in her
bergen en hospitalen en vaak ook bij bra
ve boeren .en handswerklieden. Ik at gebe
deld brood en dronk slechts water. Zoo
boette ik mijn zonden. Hier, heer is 't be
wijs, dat ik de waarheid spreek".
En meteen haalde hij uit de zak van
zijn kleed een leeren koker te voorschijn,
nam er een perkament uit en reikte dit den
burchtheer toe.
„Vrouwe Clotilde verstaat de leeskunst
beter dan ik", lachte heer Hans en reikte
het perkament aan zijn vrouw over.
Deze ontrolde het stuk en las het lang
zaam en zeer aandachtig.
„En", vroeg toen heer Hans, „wat ver
telt ons dat stuk?"
„Ik lees", antwoordde zijn vrouw, „hier
een verklaring van een Turksche prins.
Hij schrijft:
„Ik, pacha Odimar Kemal, verklaar in
tegenwoordigheid van den kluizenaar Eg-
bertus hier nabij de stad Jeruzalem aan
den pelgrim Herman van Hardenburg mijn
zegelring met 't zwaard en de halve maan
ten geschenke te geven uit dankbaarheid,
omdat hij mij 't leven redde".
Terwijl vrouwe Clotilde las, haalde de
pelgrim uit zijn kleed een zakje van gei-
•tenvel en nam er een zware gouden ring
met blauwe steen uit. Hij reikte de ring
aan heer Hans toe en zeide:
„Zie hier op de steen het zwaard en de
halve maan, waarover in de verklaring van
den pacha wordt gesproken".
Nieuwsgierig nam heer Hans de ring en
bekeek vooral de steen en de daarin af
gebeelde teekens oplettend en gaf het
kleinood dan over aan zijn vrouw.
De pelgrim vertelde intusschen: ,,'t Was
de kluizenaar die de verklaring schreef
}p verzoek van den pacha".
„Zoo! Gij hebt dus dien prins het leven
red", begon weer heer Hans en nog al
tijd argwanend voegde hij er bij: „Mis
schien wil je ons dan wel vertellen hoe
Jat geschiedde".
De pelgrim vóelde, dat hij niet geloofd
werd en rechtstaande uit zijn zetel, sprak
hij met krachtige stem: „Herman van
Hardenburg liegt niet". Dan zich weer
neerzettend ging hij voort: „De pacha had
een vurig jong paard bereden, dat hem
afwierp. Zwaar gewond en bewusteloos
vond ik hem eenige uren later. Ik laafde
en waschte hem met water uit een nabij-
zijnde beek en zocht toen andere hulp voor
hem. Ik vond den kluizenaar Egbertus, die
met mij den half dooden pacha vervoer
de naar zijn kluis, waar wij te zamen hem
verpleegden".
Heer Hans had met veel minder aan
dacht dan zijn vrouw naar dit eenvoudige
verhaal geluisterd. Hem was de naam
Herman van Hardenburg in zijn hoofd
blijven steken. Hij verbeeldde zich dien
naam meer te hebben gehoord. Maar waar
en boe? Hij zocht in zijn geheugen, maar
vond geen verklaring en toch
Herman van Hardenburg.... hij wist
zeker dien naam niet voor 't eerst te hoo-
ren.
Toen wendde hij zich weer tot den pel
grim, die intusschen perkament en ring
weer had opgeborgen in zijn zak: „Uw
naam klinkt me zoo bekend in de ooren,
hoe kan dat zijn, of vergis ik me?"
„Heer Hans van Eikenstein", antwoord
de nu de pelgrim plechtig, „gij vergist u
niet. Eens was ik uws gelijke. Ook ik
bezat een adellijk slot en een riddergoed,
tot ik voor vijf jaar de pelgrimsstaf op
nam. Ik wil u mijn geschiedenis wel ver-
lellen, als gij er belang in stelt".
Heer Hans en zijn vrouw knikten en de
pelgrim verhaalde:
„De burcht mijner vaderen, de Harden
burg, ligt enkele dagreizen hier vandaan
in 't Rijnland Ik leefde er gelukkig met
vrouw en zoon tot mijn goede, vrome Ada,
mij door den dood werd ontnomen. Het
verlies trof mij diep, maar ik zocht aflei
ding. Ik nam deel aan feesten, jachtpar
tijen en tournooien en ik raakte daarbij in
gezelschap van losbollen en woestelingen.
Ik trok mee ten strijde, waar maar een
vete viel uit te vechten. Ik nam deel aan
braspartijen, ik gaf feesten. Kortom, ik
leidde een slecht leven en verspilde mijn
geld en goed. En van kwaad tot erger ver
vallend en niet meer wetend hoe mij
staande te houden onder de last van mijn
schulden, gaf ik gehoor aan de inblazin
gen van een verloopen ridder, 't Waren de
inblazingen van den duivel. Ik kon mij
immers gemakkelijk uit den nood redden,
werd mij gezegd.
Mijn slot lag nabij een nog al drukke
verkeersweg, waarlangs de kooplieden op
zware wagens hun goederen vervoerden.
Was 't niet gemakkelijk genoeg die te
overvallen?
Eerst wees ik deze schandelijke raad ver
ontwaardigd af.
Maar de nood werd steeds nijpender. Ik
was totaal verarmd en mijn ongebonde
levenswijze ruineerde mij steeds meer.
En toen, na een nachtelijk drinkgelag,
stemde ik voor 't eerst toe. Mijn slechte
vriend, de verloopen ridder, wist dat die
nacht een rijk koopman vergezeld van
twee gewapende dienaren voorbij zou ko
men op weg naar Keulen, en dat die koop
man een groote som gelds bij zich zou dra
gen. Ik liet mij overhalen om met den rid
der en vier kerels die hij kende, de overval
te plegen. De aanslag gelukte, wij betaal
den onze vier helpers die onze namen niet
kenden en deelden de rest van 't gestolen
goud.
Helaas, ik was een roofridder gewor
den!
Ik bekommerde me niet meer om God of
gebod. Mijn oude trouwe dienaren ont
sloeg ik en verving ze door kerels, die van
struikrooverij, van plunderen en moorden
hun ambacht hadden gemaakt. Zes van
hen waren mijn toegewijde helpers bij
iedere overval.
Het gestolen goed werd verkocht en het
geld in baldadigheid verbrast.
Ik had nog maar één zorg: dat mijn
zoon,'mijn Rudolf, nooit te weten zou ko
men hoe schandelijk zijn vader leefde.
Hij was een ferme jongen, donkerharig
als zijn onvergetelijke moeder, zwaar ge
bouwd als zijn vader, sterk en lenig en van
een nobelen aard. Altijd overviel een diep
gevoel van schaamte mij in zijn nabijheid.
Hoe zou hij zijn vader verachten als hij
wist
Hier hield de pelgrim even op. De her
innering werd hem te machtig. Maar dan
vermande hij zich weer en verhaalde
verder:
„Ik had mijn woeste gezellen daarom op
't hart gedrukt op 't slot nooit met iemand
over onze wandaden een woord te spre
ken en te zorgen, dat mijn zoon er nim
mer iets van bemerken zou. Ik bedreigde
hen met den dood als door hun onvoor
zichtigheid mijn kind te weten zou komen,
wat ik misdreef.
Rudolf was een kind van nog maar 9
jaar, toen ik voor 't eerst mij verlaagde tot
rooverij. Jarenlang leidde ik dit verschrik
kelijke bestaan en Rudolf was nu een kloe
tte borst van 15 jaar geworden. Hij zat
te paard als de beste ridder, hij hanteer
de lans en zwaard als een ervaren krijgs
man. Hij was een moedig jager, hij was
mijn trots en mijn vreugde.
Hoe 't toen gekomen is, weet ik niet,
maar de jongen moet toch gemerkt heb
ben, dat er iets geheimzinnigs in mijn be
staan was, dat ik iets voor hem verbor
gen hield.
Ik van mijn kant had echter niet 't min
ste vermoeden dat hij eenige argwaan had
opgevat.
Op een keer nu, 't was daags voor Kerst
mis, zooals nu, kwam een van mijn man
nen mij 't bericht brengen, dat er die
avond een kleine koopmanskaravaan zou
passeeren: twee volgeladen wagens, ge
trokken e^k door twee paarden, en bege
leid door drie mannen. Mijn man had ze
ontmoet in een herberg en argeloos had
den ze precies verteld, wanneer ze verder
zouden gaan en dat ze voor middernacht
nog de plaats van bestemming wilden be
reiken.
't Zou een gemakkelijke buit zijn, ver
zekerde mijn man, want de kooplieden
nielden de streek voor veilig en vreesden
zeker in den Heiligen Kerstnacht geen
overval. Zij zullen dus niet op hun hoede
zijn, zoodat we ze gemakkelijk kunnen
verrassen, besloot hij zijn mededeeling.
Even aarzelde ik nog: Een rooftocht...
in den Kerstnacht! Ma - mijn mannen
lachten hoonend en ik stemde toe.
Ik gelastte dus, dat om 10 uur vier man
nen één voor één door de kleine poort van
't slot naar buiten zouden sluipen en zich
naar een aangeduide plaats zouden bege
ven, waar ik me bij hen zou voegena
Om half elf sloop ik zelf, naar ik meen
de onopgemerkt ook door 't poortje naar
buiten en genaderd op de aangegeven
plaats bootste ik even de schreeuw van
de nachtuil na. Met eenige tusschenpooze-n
werd die schreeuw vier maal beantwoord.
Miji. mannen waren dus present. Ook ik
koos me nu een plaats in 't kreupelhout
dicht bij de berm van den weg. En zoo
lagen we wel een uur lang in hinderlaag
zonder dat zich een levende ziel op den
weg vertoonde. Maar toen hoorden we in
de verte het hotsen van een zware wa
gen en spoedig ook 't hoefgestamp van de
paarden.
Onze voorpost, de man die dezen mid
dag met de kooplieden in de herberg had
gesproken, keek behoedzaam uit en her
kende bij 't zwakke maanlicht al gauw de
gehuifde karren. Hij bootste even 't ge
kwaak van een eend na. Voor ons 't tee-
ken: dat zijn ze, weest op uw hoede, houdt
u gereed!
We lieten de wagens naderen tot ze onze
voorpost even voorbij waren. Toen stiet ik j
een woeste kreet uit en op dit teeken
sprongen we allen, twee achter en drie
voor de wagens, op den weg met 't ont-
bloote zwaard in de hand.
„Geef je over!", bulderde ik. Maar zon
der te antwoorden stelden de drie mannen
zich in postuur en trokken den degen. Dat
wiel ons tegen. We hadden geen gewapen
de tegenstand verwacht.
Er ontstond nu een woest gevecht en
eerst toen een der kooplieden door een
diepe wonde in de arm buiten gevecht
was gesteld en een tweede door een steek
in 't been neerviel, lieten de drie zich over
weldigen.
Maar daar lag bij den achtersten wagen
ook een Van onze mannen.
Ik keek rond: wes Waren er alle vijf.
Wie kon dan die zesde man daar zijn?
Mijn mannen stonden even verbaasd als
ik. Dan trad ik op den gevallene toe, sloeg
het vizier van zijn helm weg en.... ik
keek in 't doodsbleeke gelaat van mijn
zoon!
Ik stond als versteend, verlamd van
schrik en ontzetting! Een van mijn man
nen knielde bij Rudolf neer en weer op
staande fluisterde hij: „Dood, heer! Een
degenstoot in de hals".
Toen viel ik huilend en kermend by 't
lijk van mijn eenig kind op de knieën in
radelooze smart.
En juist toen sloeg de klok van een
kerkje in de verte de 12 slagen van mid
dernacht en meteen begonnen de Kerst
klokken te beieren van drie vier kerkto
rens rondom ons! 't Was Kerstmis nu:
Vrede op aarde aan alle menschen van
goede wil!
En ik? Ik stond hier als een roover, als
een dief en wellicht als de moordenaar
van mijn zoon!
Ja, zoo voelde ik mij.
Mijn zoem moest iets hebben opgevan
gen van ons pan. Hij bespiedde ons en
sloop ook de poort uit en volgde ons om
te zien wat er zou gebeuren.
En toen de kooplieden zich gewapender
hand tegen ons verzetten, ontving hij in
de vetwarring van 't gevecht de doodelijke
steek.
Kerstmis! Kerstnacht! Vrede op aarde!
En ik? Ik had 't gewaagd zelfs de vrede
van den Kerstnacht te verstoren door
bloedig geweld! En God had mij gestraft!
Daar lag mijn dood kind!
Neen, niet dood toch.
Even sloeg hij de oogen op en fluisterde:
„O vader, vader!"
En toen pas sloten mond en oogen zich,
voor eeuwig!
EEN VERWOESTE MISSIE-KERK IN HET BISDOM VAN DEN NEDERLANDSCHEN
MISSIE-BISSCHOP MGR. W. BOUTER, (Nellore, Br. Indië).
TIMMERLUI NAAR
NELLORE???
Maar o, die blik, die laatste blik!
Angst, smart enafkeer!
Ja ook afkeer; afkeer van zijn vader, die
hij zóó geloofd en hem zoo bedrogen had!
En toen, toen ik daar stond, bij 't doo-
de lichaam van mijn zoon, en 't gebeier
der Kerstklokken nog daverde door de
nachtelijke stilte, toen trof Gods genade
mij.
Toen werk plotseling mijn hart over
stelpt niet meer van droefheid maar van
schaamte en berouw, diepe schaamte en
groot, alles overweldigend beropuw.
En in dat zelfde oogenblik besloot ik
mijn slot en mijn bezit te verkoopen, de
opbrengst te schenken aan de armen en
een pelgrimstocht naar Bethlehem te on-
aernemen uit uitboeting van mijn zonde
schuld en om van God vergiffenis te be
komen voor mijn laatste misdaad vooral,
die mijn kind 't leven had gekost: de bloe
dige schending van den Kerstnachtvrede!
Herman van Hardenburg zweeg. Zijn
triest verhaal was ten einde.
Hij liet 't hoofd op de borst zakken en
zweeg zonder op te zien.
Vrouwe Clotilde veegde een traan weg
In verband met de oproep om hulp, die
ik deed namens Z. D. E. Mgr. W. Bouter,
Bisschop van de Missie van Nellore (Br.-
Indië), om de schade te herstellen door de
cycloon van 28 Oct. aangericht, ontving
ik van meerdere timmerlui etc. uit Leiden
en omstreken het aanbod zich geheel be
langloos naar die Missie te begeven, om
met eigen handen de geleden schade te
herstellen. Het behoeft wel geen vertoog,
dat zulke belanglooze ijver ten zeerste op
prijs wordt gesteld, en daarom spijt het
mij te meer hen te moeten teleur stellen,
en wel om grondige redenen.
Het is zoo goed als onmogelijk voor een
Hollander zich een denkbeeld te vormen
van de hitte van een tropisch land. Br.-
India staat bekend als een der heetste lan
den der wereld, de hoogte boven zeespie
gel van dit land is in 't algemeen zeer ge
ring. Onder verschillende kiekjes en uit
knipsels die ik gedurende mijn tien jaar
missie-arbeid naar huis heb gestuurd, vond
ik ook de volgende officieele opgaven van
de temperatuur, en deze zeggen meer dan
louter woorden; ze geven aan de hoogste
dag-temperatuur in graden Fahrenheit in
de schaduw:
1935
April 30
Mei 25
Oct. 22
Madras
100
106
89
Calcutta
106
97
89
Bombay
89
92
95
Nellore
107
113
87
Kurnool
107
112
87
Cuddapah
109
111
88
De drie eerstgenoemde plaatsen zijn. de
groote havensteden van India en de laat
ste drie zijn de voornamere plaatsen in
het bisdom van Nellore.
Wat in Holland de grootste zom^fhitte
is durf ik niet gissen, maar ik kan me
nog wel herinneren dat vroeger de scholen
's middags gesloten waren als de tempe
ratuur de 80 of 83 graden bereikte, omdat
zulke hitte zoo goed als ondragelijk was.
De Amerikaansche hittegolf liep, geloof
ik, tot ongeveer 105 graden, doch de boven
aangehaalde opgaven slaan niet terug op
een toevallige hittegolf, maar op de nor
male hitte van verschillende tijden van
het jaar. Bij ons zou 80 graden koel hee-
ten, en als de hitte de 100 graden niet over
schrijdt klagen we nog maar niet.
Bij zulke hitte is een Europeaan niet in
in staat handenarbeid te verrichten. Op
dat gebied doet de missionaris bijna niets.
In 't begin zal hij het wel eens probee-
ren, omdat hij het zich zoo had voorgespie
geld, maar dra zal hij inzien dat de raad
hem hieromtrent door oudere missionaris
sen gegeven, een goede was. Europeanen
die in India handenarbeid verrichten zijn
dan ook niet te vinden. De minste inspan
ning doet de transpiratie uit de poriën
stroomen, en dat is zeer uitputtend, buk
ken en buigen en voorover staan stuwt
het bloed naar het hoofd en weldra is men
gedwongen het handwerk op te geven, op
straffe van een bezoek van de verschillen
de- onnoembare koortsen, waartegen de we
tenschap nog geen afdoend middel heeft
gevonden. Bij het bouwen van kerkjes en
kapellen bepaalt zich de missionaris tot
het toezicht en de algemeene leiding Zelfs
de Indiërs zijn niet ongevoelig voor de
hitte, de acht uur werkdag bestaat er al
van oudsher, geen metselaar zou langer
werken, en volgens Europeesche opvatting
is hun arbeid op zijn elf en dertigst, want
grootere krachtsinspanning duldt de hitte
in hen niet. Broeders zijn er in onze mis
sie niet, en als we ze hadden konden ze
en Hans van Eikenstein liep ontroerd met
groote passen de burchtzaal op en neer...
Die nacht zat de pelgrim Herman van
Hardenburg naast Hans van Eikenstein en
diens vrouwe Clotilde in de mooie gebeeld
houwde bank van de slotkapel, toen een
vrome Cisterciënser daar de H. Kerstmis
opdroeg.
En Herman van Hardenburg voelde ook
voor hem weer de vrede op aarde: hij
wist, dat God hem vergeven had.
De grove pij zou hij blijven dragen, want
ridder Herman van Hardenburg zou zijn
verder leven slijten als kluizenaar.
Dc kluizenaar van 't beukenbosch. Zoo
kende later het volk hem uren ver in den
omtrek, toen hij een gebogen grijsaard was
geworden, die met bidden en boeten leef
de alleen voor God.
En niemand kende zijn geschiedenis.
.De Jonge Wacht". T.
toch geen zwaren arbeid verrichten. Ge
lukkig zijn er timmerlui en metselaars die
per dag met 30 of 40 centen goed betaald
zijn, en past het volgens Indische opvat
ting niet de handen zelf uit de mouwen te
steken, zoodat onze vrees voor handenar
beid niet door den Indiër zal beticht wor
den als luiheid, maar als goede manieren.
Hiermede meen ik voldoende te hebben
geantwoord op de verschillende aanvra
gen
FATHER B. VLASVELD,
(Secrt. van Mgr. W. Bouter, Bis
schop van Nellore). Lage Rijndijk
40, Leiden. Giro 292664.
VOOR HET KIND
Geen Kerstfeest zonder dat men het
Misdeelde Kind bedacht heeft. Daar is
slechts 3 cent voor noodig. Laat ieder dit
vandaag terstond doen: een postzegel of een
briefkaart voor het kind koopen.
LETTEREN EN KUNST
Pottebakkerskunst.
In de Toonzaal Gispen, Noordeinde 140,
Den Haag, wordt op het oogenblik een ten
toonstelling gehouden van Aardewerk van
Gerrit de Blanken, de kunstzinnige potten
bakker te Zoeterwoude (Rijndijk), die daar
tegelijkertijd demonstraties geeft van het
draaien op de schijf.
Het verheugt ons te kunnen mededeelen
dat een keurcollectie van het tentoonge
stelde werk is aangekocht door H. M. de
Koningin.
WILT U IETS WETEN?
Vraag over het afhalen van invalidi-
teitsrente.
Antwoord: Wend u tot den Raad v.
Arbeid.
Vraag: Wat is het verschil tusschen
een koninkrijk en een keizerrijk.
Antwoord: Deze vraag is terug te
brengen tot een andere vraag: wat is het
verschil tusschen een koning en een keizer.
Een wezenlijk verschil in macht of be
voegdheid is er niet. De keizerstitel is een
hoogere titel welke sommige koningen zich
hebben aangematigd wanneer zij meenen,
dat hun om de een of andere reden een
hoogeren titel toekomt, dan gewoon „ko
ning". In den ouden tijd was slechts hij
keizer, die daartoe door den Paus gekroond
was.
Vraag: Hoe kan men vetvlekken ver
wijderen uit een lichtbruinen mantel?
Antwoord: Verwijder deze met ben-"
zine of tetra of een weinig verwarmde wit
te terpentijn (niet op vuur verwarmen).
Vraag: Hoe kan men een vlek, ont
staan door wrijfwas, verwijderen uit een
donkerblauwe regenjas? (benzine toege
past).
Antwoord: Verwijder de achtergeble
ven kleurstoffen met een weinig alcohol,
spiritus of eau de cologne.
Denk aan de Chevrolet, de Radio,
de Haard, de Zwitsersche reis
en de 1800 andere prachtige
prijzen van den luisterwedstrijd
„Welke sport beoefenen zij?"
Post Uw briefkaart uiterlijk
30 December a.s. Haast U.
NATIONAAL FONDS VOOR
BIJZONDERE NOODEN,
Prinsessegracht 23, den Haag.