DE LEIDSCHE COURANT
CORRESPONDENTIE.
Toosje Hartman, Leiden. Het
doet me pleizier, dat moeder weer heele-
maal gezond is. Hoesten is aan de orde
van den dag, met zoo'n weer als we nu
hebben, Toosje! Dat versje is voor jouw
doen goed; alleen aan het slot van het
derde versje, was het rijm moeilijk te vin
den, is wel? Dag Toos! Groet je vader en
moeder en alle huisgenooten?
Tini Slingerland, Zuidbuurt,
Z w o u d e. Neen, Tini, ook zoo is
de bedoeling niet. Het versje moet je zelf
verzinnen. Dan wordt het pas geplaatst.
Iets van buiten leeren, is wel goed, maar
ook dat is geen eigen werk. Probeer nu
nog eens! Alle goeie zaken in drieën. Dag
Tini! Groeten thuis!
Riet Bohern, Leiden. Herinner
jij je nog het alleraardigste teekeningen-
tje: „Tommy gaat in bad", door jou zoo
keurig geteekend? Wil je eens probeeren,
hierbij een versje te maken? Dag Riet!
Groet de tantes van me!
Tootje en Greetje de Laaf, Lei
den. Zeker mogen jullie meedoen? In
ons clubje is plaats voor allen. En wat het
schrijven betreft: men kan niet meer doen
dan zijn uiterste best en dan moet ik te
vreden zijn, ook al is het schrift nu juist
geen 10 waard. Voortaan moeten jullie ook
aan den wedstrijd meedoen? Dag jongens!
Veel groetjes aan jullie ouders!
Marietje Sassen, Langeraar.
Welkom Marietje, voor een vriendelijk
Nichtje als jij bent, is in ons kringetje al
tijd plaats. De verjaardag staat genoteerd,
ook voor het volgend jaar. Naar de taai
foutjes kijk ik niet. We zijn niet op school.
Dag Marietje! Groet je ouders van me en
voor jou de hand!
Marietje Droog h, Langeraar.
Zoo Marietje, vind je het boekje zoo
mooi? Dat doet me plezier te hooren! Het
werd ook speciaal uitgezocht, weet je!
Als er weer een wedstrijd komt, ben je
zeker weer van de partij, is wel? Dag Ma
rietje! Mijn beste groeten voor U allen!
Sisca Hornan, Sassenheim. Ik
geloof ook wel, dat broer op zün zusje
jaloersch was, toen ze uit Leiden zoo'n
schitterende prijs toegestuurd kreeg! En
hij schrijft goed, zegt ze! Fijn! Dat hoor ik
graag. Dag Sisca! Groet vader en moeder
en broertje! Voor jou de hand!
Dora Kniest, Oegstgeest. Ik
heb nog eens alle brieven nagekeken en de
verschillende bijdragen gesorteerd. Nog
even geduld! Van jou wordt alles geplaatst!
En hoe gaat het met onze goeie Dora! Ik
hoop van'goed en zoo ook te hooren van
vader en moeder en alle huisgenooten!
nu met de hand! Dag Greet! Is het boek
mooi? Groeten thuis!
Hierby zullen we het laten, Tot Vrijdag!
Alle brieven worden beantwoord! Geduld!
Oom W m.
U vraagt?
1. Waar komt het gezegde „Blauwe Maan
dag" vandaan?
2. Wie was Homerus en wanneer leefde
hij?
3. Wat is een mandoer?
4. Wat verstaat men onder een: „Figaro"?
5. Waarom heet een paard een eenhoevig
dier?
Wij antwoorden.
1. Men meent hierin ie moeten zien den
Maandag vóór het begin der vasten, als
in de kerken, de beelden en het altaar
met violet-blauwe doeken worden behan
gen. In de middeleeuwen werd deze dag
evenwel goede Maandag genoemd Anderen
meenen in blauw te zien, de beteekenis
van nietig; van weinig waarde; vandaar 'n
Maandag van geen beteekenis; die niet
meetelt, dus: een korte poos. In 't Fransch
zegt men; saint lurvdi; in het Duitsch
blauer Montag en in het Engeisch: blue
Monday.
2. Homerus was een zeer groot dichter.
De Ilias en de Odyssee zijn ziin bekendste
werken. Hij leefde omstreeks 950 jaar vóór
Christus.
3. Een mandoer is ot> Java, wat wij zou
den noemen een ODrirhter of nloegbaas;
ook het hoofd van de bedienden.
4. Dit is eieenliik de naam van een ge-
sleoen tussehenoersoon: een gewiekste ka-
mprrt'onaar, ook een handig barbier.
5. Dat is nor* al elad Het oaard en ezel
en zebra etc. hebben «lech*® één hoef aan
eiken poot, vandaar de naam.
Advent
door Anny van Diest.
O Heer, kom toch, kom met Uw liefde
Lenig toch onze angst en smart,
Troost ons met Uw zoete stemme,
Stil de bangheid van ons hart.
We smachten naar U, gelijk een vogel
Die na donk'ren nacht opstijgt naar
't morgenrood.
We verlangen naar U, levenbrengende
Zonne,
Die redden wil ons van den zieledood.
O, roep ons tot U, met Uw lieflijke
stemme,
Al zijn we dan met schuld belaan:
Eén blik van Uw aanminnig Aanschijn,
Ons hart is gereed tot U te gaan.
Piet v. d. Meer, Z'woude. Wat
zijn jullie toch ook gelukvogels! Ik geloof
graag, dat ik mijn kleine vriendjes op den
volgenden wedstrijd weerom zie! Dag jon
gens! Groet je ouders van me!
Henk Lek, Ter-Aar. Dat is al
een heel oude geschiedenis Henk! Ik las
dat al een halve eeuw geleden. En, omdat
dat verhaaltje zoo gekend is, zal ik het er
maar niet inzetten, vind je wel? Dag
Henk! Maak zelf eens wat!
Mijn Kweekschool-Nichtjes,
Amsterdam. Als ik jullie gezellige
briefjes moest beantwoorden, zooals ze het
verdienden, dan moest ik eigenlijk de heele
kolom „Correspondentie" openstellen om
jullie viertjes een antwoord te geven, dat
paste, op een brief van twee kantjes, waar
in jullie je hart uitstortten op een wijze,
zooals dat jonge dames alleen kunnen. Het
boek heb ik afgestuurd en heeft Irène ze
ker ontvangen. Nu was de bedoeling, dat
zij niet meelootte. Zij is bij den wedstrijd
gelukkig genoeg geweest, zou ik zoo zeg
gen en moet zij nu de leiding nemen bij
de verloting waaraan mijn nichtjes die
overblijven kunnen deelnemen. Hoe Irène
dat inpikt, moet zij weten. Ik ben benieuwd
te hooren, wie de gelukkige was. Het boek
is mooi! Ook de niet gelukigen hebben
recht het te lezen. Dat zijn de voorwaar
den! Dag lieve Nichtjes! Voor U vieren
de hand!
Corrie van Diemen, Z' woude.
Ook gefeliciteerd nog met je prijs, Cor
rie! En zeg je nu heb je n^g meer zin
gekregen, om voortaan mee te dien! Ik ge
loof het graag! Wie geen kans waagt,
heeft geen kans! Dat is vast. Maak weder-
keerig veel groeten aan vader er. moeder*
Tot later maar weer!
Rika Simmerman, Alphen a. d.
R ij n. Ook jij, bent blij met het prijsje,
lees ik! Dat hoor ik graag! Het waren da
zen keer buitengewoon mooie prü*en! En
wat waren er veel buiten de stad gevallen.
hé! En nu het versje? Ik zal het nog eens
bewaren. Dag Rika!
Greet Krol, Leiden. Zoo Greet-
je -r jij weet een briefje te schrijven vai
twee kantjes, groot formaat vol ge
schreven met alle mogelijke bijzonderheden
die me zeer interesseeren. En hoe gaat het
O, we smeeken 't U, kom toch tot ons
Heer:
Verlaat ons dan ook nimmer
nimmer meer.
HET ST. NICOLAASFEEST
door Diederik.
Sinterklaas, de goede Bisschop,
Ja, wie onzer kent hem niet;
Zal, ondanks veel tegenslagen,
Weer hier komen met zijn Piet.
Sinterklaas, zoo vol van goedheid,
Lacht een ieder vriendlijk toe;
En zijn knecht, met zak en ketting,
Grijnst en dreigt soms met zijn roe.
't Sinterklaasfeest is zoo heerlijk,
Voor ons allen groot of klein;
Velen krijgen dan cadeautjes,
Wie van ons vindt dat niet fijn.
Maar., alléén de brave kind'ren,
Hebben slechts dit streepje voor;
Voor een ongehoorzaam kind toch,
Heeft St. Nicolaas geen oor.
Daarmee wil ik U nu zeggen,
Dat in alles wat ge doet;
Ge steeds ijverig moet wezen,
Omdat dit nu eenmaal moet!
Lui en ongehoorzaam past niet,
Mogen kinderen niet zijn;
Pieterbaas bestraft ze zeker,
Sinterklaas vindt dat niet fijn.
Daarom, mochten er soms wezen,
„Wie de schoen past trekt hem aan;"
Laten zij hun leven beet'ren,
't Zal hen anders zóó vergaan:
Op den dag van 't Sinterklaasfeest,
Hebben ze beslist een strop;
Krijgen niets.., dus geen cadeautjes..,
Maar.van Piet met roe of stok!
NOVEMBER
door Anny van Diest.
Grauw is de lucht; triest de nevel,
Zwaar hangen somb're wolken naar
beneên;
Meeuwen, kraaien scheren zoekend
over 't water,
Vliegen pijlsnel, 'met vluggen
vleugelslag, weer heen....
Verdwenen is de rijke bloemenpracht,
Bladeren die de boomen sierden, alom
Vallen dwarrelend naar omlaag en
slieren
Doelloos in 't slijk, 't Is kaal en
doodsch rondom.
Blijde, dart'le vogelkens
Ze lieten ons alleen;
En trokken, bang voor storm en kou
Naar 't zonnig Zuiden heen.
Felle regens striemen en gees'len
d'aarde,
Loeiende, gierende winden houden
grootsch festijn;
Kort zijn de dagen, vroeg reeds is
't duister
Maar rondom 't kachelvuur kan 't nu
recht gezellig zijn!
DE MORGENSTOND
door Tante Marie.
Boven 't Oosten treedt de zonne,
Zet de kim in vlam en vuur.
Stralen schieten naar beneden,
Wekt wat slaapt, in 't morgenuur.
Zie en volg 't eerste straaltje,
Hoe het gaat naar 'n leeuw'rik heen;
Die onmid'lijk schut de veeren,
Zingend opstijgt van beneên.
Hoor hem jub'len in accoorden,
Dankend Zijnen God en Heer.
Al steeds hooger nu een stip nog
Na een poosje.keert ie weer!
Zie, 't tweede straaltje vallen
Door 't wolkenfloers, nog fijn!
't Bange haasje krijgt 'n beurt nu,
Vroeger kan 't haast niet zijn!
D' ooren spitst hij en springt op nu,
Rept zich voort naar gindsche wei,
Waar 't malsche gras hem wenkte,
Ofzoekt zijn vrienden op de hei!
'n Derde straaltje gaat al vallen,
Schiet neer in het kippenhok;
Oogenblikkelijk kraait 't haantje
Springt onmiddellijk van den stok.
Ook de kippen volgen weldra,
Van 't hok naar buiten heen;
Na 't eten wacht het nest al,
Kakelend valt 't ei meteen!
Komt er nu niet allerwege,
Leven op 't erf, in stal en schuur?
'n Vierde straal schiet door den aether
Wekt duif en doffer op dit uur.
't Bijtje dan? Waar zou dit blijven?
'n Straal viel door den korf gewis,
'k Hoor reeds leven en veel zoemen,
Kom eens kijken, wat er is?
Zachtkens aan ontwaakt nu alles,
Menschen, dieren, planten, al;
Groot en klein, wie werken moeten,
Zijn paraat en blij vooral.
Dit versje van Tante Marie ligt ruim
al een paar maanden op plaatsing te
wachten.
Oom W i m.
WIE ZIJN JARIG?
Van 27 Nov. tot en met 3 December.
27 Nov.: Albert van Schie, Zijleinde D 17
Warmond.
27 Nov.: Willy Blok, Hoogewoerd 84a.
28 Nov.: Ant. v. d. Meer, R'veen.
28 Nov.: Coba v. d. Krogt, Verl. Dorpsstr.
195, Warmond.
82 Nov.: Mientje Schouten, Tollenstr. 15.
28 Nov.: Marietje van Zijp, Javastr. 40a,
29 Nov.: Fientje le Fèbre, Bronkh.str. 30a.
29 Nov, Pierre Hosman, Breestraat 111.
29 Nov.: Willy Frissen, Schelpenkade 60.
29 Nov. Bennie v. d. Steen, Diefsteeg 6.
29 Nov.: Christiaan Nieuwenhuis, Lange
raar A 28.
29 Nov.: Annie v. d. Poel, Oud-Ade E 59.
29 Nov.: Albert de Does, Geerengr. 38.
29 Nov.: Marie v. Theylingen, Oltmanstr. 12
29 Nov.: Jan Does, Geeregracht 38.
29 Nov.: Wilhelmina Lips, Maredijk 87a.
1 Dec.: Suze Koet, Joubertstr. 20a.
1 Dec.: Annie v. d. Putten, Mirakelst.
1 Dec.: Wilhelmus v. d. Helm, Dr. v.
Noortstr. 168, Stompwijk-
1 Dec.: Truus v. d. Geest, Zijldijk 32, Lei
derdorp.
1 Dec.: Bella Kniest, Abspoelweg 5, te
Oegstgeest.
1 Dec.: Kees v. d. Peet, Schoolstr. 122 te
Voorschoten.
1 Dec.: Toosje Hartman, Rijndijkstr. 44.
2 Dec.: Hugo Zwetsloot, Ketelboeterst 3.
2 Dec.: Cathrientje Parlevliet, Tuinpad
39, Wassenaar.
2 Dec.: Corrie Kóoloos, Hooge Morsch 112
Oegstgeest.
3 Dec.: Bertus Mulder, Timorstr. 4.
3 Dec.: Emma Hoogeveen, Noorden Z.H.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
wil opgenomen of afgevoerd zien, schrijve
me minstens 14 dagen vóór den verjaar
dag. Deze lijst is uitsluitend voor school
gaande kinderen.
Oom Wirr.
Carnaval der dieren.
door Anton Roels.
in.
Dat was voor de nieuwsgierigheid van de
kleine kerels te erg en ze besloten eenpa
rig, eens te gaan vragen, wat dit alles te
beteekenen had. Toen het puntje bij paal
tje kwam, had niemand daar veel zin in.
Maar een der oudsten, die om zijn wijsheid
Solon werd genoemd naar een Griekschen
wijsgeer, zeide, dat er dan maar geloot
moest worden zij hadden nu eenmaal afge
sproken, dat ze, het koste wat kost, het ge
heim der dieren te weten moesten komen;
nu was het maar het beste, den knoop ge
lijk maar door te hakken.
De anderen durfden hun raadsman niet
tegen te spreken en er werd zonder mor
ren geloot, hoewel er toch heel wat vent
jes waren, die met een angstig kloppend
hartje het resultaat afwachtten. Het lot
viel op een der jongsten van het troepje en
deze, die nog niet eens een baard droeg,
toonde zich heel dapper en liep regelrecht
naar den vijver, nagegaapt door al zijn ka
meraadjes, die zich afvroegen, of hun col
lega nog wel ooit bij hen zou terugkeeren.
De vergadering aan den vijver lette aan
vankelijk heelemaal niet op den kleinen
dwerg, die hen naderde. Ze hadden het ook
te druk met hun werk om op zoo'n nietig
wezen te letten, dat bovendien niets met
hen had uit te staan. Een der haasjes, die
hem zag, draaide zelfs snel zijn kop om,
alsof het zich schaamde, zoo'n akelig man
netje te groeten.
De dwerg was wel wat beteuterd; hij had
toch minstens verwacht, dat men ziin be
langstelling leuk zou vinden. „Enfin,"
dacht hij. ,,even goede vrienden; ze zullen
me in ieder geval niets doen en vragen
kost geen geld!" Hij schoof dus door naar
den glibberigen adder, die doodstil lag te
kijken naar het drukke beweeg in het
rond. Het dier richtte zich niet op en het
scheen zelfs niets van den kabouter te be
merken, want het bleek even stil liggen
met toegeknepen oogjes. Maar toen hij het
piepstemmetje hoorde van den kleinen in
dringer, keek de slang toch opzij en hij
moest heel even lachen om het angstige
snuitje, heel even maar, want dadelijk
trok hij zijn gezicht weer in een plooi en
barsch zei hij: „Wat gaat jou dat aan?
Maak, dat je wegkomt, of ik zal je leeren
ons van het werk te houden!"
Dat was niet heel vriendelijk en de
dwerg voelde het laatste beetje moed weg
zakken. Hij stotterde wat en maakte toen
snel rechtomkeei", want de adder keek
zóó boos en siste zóó vreeselijk met zijn
gespleten tong; dat hii geen goede bedoe
lingen scheen te hebben.
Maar op den terugtocht zag de dwerg
plotseling alle kameraadjes in hun schuil
hoek. Ze keken teleurgesteld en de oude
Solon scheen zelfs boos te zijn. „Nee, dan
nog liever met huid en haar in de maag
van dien leeli.iken adder!" zei de kleine
afgezant tot zichzelf en weer keerde hij
om en ging voor de tweede maal een poging
wagen, het deftige gezelschap uit te hoo
ren.
„Zoo, ben je daar weer?" siste de leelij-
ke adder, die zijn „belager" in de gaten
had gehouden. "Wat heb ik je gezegd??"
„Ja meneer! ja meneer", zeide arme klei
ne met een beverig stemmetje, „maar toe
mag ik u één vraag stellen?"
De adder keek heel verbaasd, toen be
gon hij zóó hard te lachen, dat de andere
dieren opschrokken uit hun gepeins en hun
werk. „Dit aapje wil me een vraag stel
len!" bulderde de adder, „ha! ha! ha!".
Een der wolven kwam naderbij.
„O hemel!" dacht de kabouter, „nou is
mijn laatste uurtje geslagen!" De wolf
snuffelde eens aan het kleine ventje en
hapte toen opeens in het roode buisje en
lichtte het spartelende en schreeuwende
kereltje hoog in de lucht en zwaaide hem
verschillende keeren in het rond.
Achter in het bosch zagen de dwergen
met schrik, hoe de dieren hun makker be
handelden. Ze beefden van woede, maar
niemand dacht eraan te gaan helpen. Dat
zou trouwens ook onzinnig zijn, want wat
konden ze doen tegen zoo'n troep sterke,
booze beesten?
Met een grooten zwaai werd de kabou
ter weer op den grond gezet. „Zeg, nou
maar eens, wat je hebben moet!" gromde
de wolf. Maar de dwerg begon zenuwachtig
te snikken en zoo gauw hij in de gaten
kreeg, dat hij weer in vriiheld was. holde
hij, zoo vlug alss zijn kleine, dikke been
tjes konden loopen, naar het hol terug.
Achter hem hoorde hij het bulderend ge-
(Voor de grooten).
VAN TWEE BROEDERS
Een oorspronkelijk verhaal door Oom Wim
X.
De jonge Graaf Antonio van Weebrich
heeft geslapen met de vastheid der jeugd
eigen. Zijn kamerdienaar en meest onder
danige van alle dienaars des heeren Gra
ven van Weberich, Leeft het keurige ont
bijt reeds twee uren terug in de eetkamer
klaar gezet en nog ligt Antonio in Mor
pheus' armen en droomt er zeker die gul
den droomen der onbezorgde en zorgeloo-
ze jeugd.
Eindelijk komt beweging in den slapen-
den jongeman; hü rekt zich uit en zucht
als iemand, aie ontwaakt na een zwaren
droom en tech ware dit niet het geval.
Antonio had niet gedroomd, maar miste
een afspraak nu daar hij zijn tijd ver
slapen had. En dat vond hij jammer, te
meer daar het woord eens edelmans moet
zijn als een woord, waarop men bouwen
kan ten allen tijde.
Piet, voortaan moet je me bijtijds
wekken; ik had een afspraak met een der
onzen, om een rit te paard te maken en.,
nu is het te laat. Ik zal even een b^ief
schrijven en dan ga je dien onmiddellijk
afgeven.
Ik ben tot uw dienst Mijnheer de
Graaf.
^.uonio schrijft en vraagt zijn vriend
--.-^tuurlijk bij voorbaat aan
genomen werd.
Het ontbijt is afgeloopen. Er rest Anto
nio thans eer. mooie tijd vóór hij den Di
recteur een bezoek brengt, de kamers in
oogenschouw te nemen; de boekenrekken,
waarop tal van werken op verlerlei gebied,
netjes gerangschikt staan, te inspecteeren
en verder h er en daar een kijkje te ne
men, welk uitzicht zijn kamers bieden en
en dit vooral, waar hij het veiligst in
en uit kan komen zonder door het waak
zame oog van zijn „valet" te worden be
spied.
Het een met het ander schijnt hem te
bevallen, gezien den opgewekten en luch-
tigen tred van en naar de ramen en den
guitigen blik, die straalt uit zijn donkere
levendige oogen.
Zoo Piet, heb je den brief bezorgd.
Ja Jonker, ik heb gedaan, zooals de
opdracht luidde.
In orde! Heb je den Prins van Kei-
mond tot Oensel zelf gesproken?
Ja, Heer Graaf! Hij kwam mij tege
moet en had net zijn rijpaard op stal ge
bracht. Hij lachte en deed U zijn beste
groeten en zou van-avond niet op de
entrée-fuif ontbreken.
In orde! Ga, om twee uur rijdert we
weg naar den Directeur! Begrepen?
Reeds bekend, heer Garaf! Piet komt
om twee uur voor.
In orde!
Precies slaat de klok van 't stadhuis twee
uur, en., het rijtuig met twee paarden be
spannen staat voor. Piet wipt van den bok,
maakt buigend het portier voor zijn jon
gen meester open en eer deze zich neerge
vlijd heeft op de zachte kussens en zich
op zijn gemak geinstalleerd heeft, klapt
reeds de zweep van Piet door de lucht en
vliegt het rijtuig haast onhoorbaar voort
in de richting der Ridderschool, waaraan
de patricische woning van den Directeur
grensde.
In minder dan een kwartier zijn ze ter
plaatse en weldra wordt Jonker van
Weebrich aangediend en in de speciale
spreekkamer gelaten, die alleen gebruikt
wordt bü de ontvangst van een edelman.
Het kaartje met het grafelijk kroontje
van Jonkheer van Weebrich heeft de Di
recteur in de hand, als hij binnentreedt en
zijn toekomstig leerling welkom heet en
een plaats aanwijst in een der diepe club-
fauteuilles, die zoo geplaatst zijn, dat de
bezoeker het volle gezicht heeft op de
boekenkasten, die maar al te veel verra
den, dat de bewoner van deze „home" moet
zijn een vriend van de studie en van de
wetenschap.
En hoe maakt het Mijnheer de Graaf,
uw vader, als ik vragen mag?
Dank U! Ik zou niet anders weten, of
alles is sedert mijn vertrek volmaakt in
orde. Ik moest U de groeten van Mijnheer,
mijn vader overbrengen en U zeggen, dat
hij gaarne een staat van ons werkprogram
ma zag overgelegd, om zoodoende op de
hoogte te blijven van de studie en de be
handelde stof.
Ik zal aan den zeer te waardeeren
wensch van Mijnheer de Graaf voldoen.
(Wordt vervolgd).
lach van de diei-en; het kaatste tusschen
de boomen en sloeg terug tegen de rotsen
van het gebergte achter den groenigen
vijver.
En alle dwergen hadden den schrik da
nig te pakken, zoodat ze afspraken, geen
stap meer buiten te wagen, als die kwaad
aardige dieren in zicht waren.
(Wordt vervolgd).