DE LEIDSCHE COURANT CORRESPONDETIEN. Beppie Veeren, Leiden. De verjaardagen zijn genoteerd! Maar, de niet schoolgaande kleintjes heb ik niet op genomen. Zie onderschrift van de lijst der jarigen. Dag Beppie! Dora Droog h, Langeraar. Ja Dora, dat was zeker jammer, maar het lot is nu eenmaal voor de gelukkigen. En dan, jij was verleden jaar een dezer, en nu zus-je, mij dunkt, dat jullie geen klagen hebt. Dag Doortje! Groet je zusje en voor al je ouders! Theo v. d. Wereld, O u d- A d e. Ik zal het nog eens met de Hoofdredactie bespreken. Proficiat met de 3de prijs. Fijn hé. Dag Théo! De hand voor jou en mijn groeten aan alle huisgenooten; Janny O v e r d jj k, Leiden. Ik vond het ook zoo fijn, dat drie mooie prij- zijn aan jullie school vielen. Dat deed me heusch plezier! En dat jullie met die prij zen schik hadden, kan ik me best begrij pen. Dag Janny! Groet ook de twee andere meisjes van me en vooral de Dames van de verschillende klassen! Marietje Zwetsloot, Leiden. Wel, wel, zijn de andere meisjes allen ja- loersch! En de juffrouw ook al! Nu, het was me ook nog al geen mooi boek! Wie zou dat niet fijn vinden. Dag Marietje! Den volgenden keer zie ik jullie vast ze ker weer! Groet alle klasgenooten en ^or al de Juffrouw! Leonietjev. d. Berg, Wasse na a r Ik heb zusje ingeschreven. En haar versje? Kom, om mijn lieve Nichtjes uit Wassenaar een plezier te doen, laat ik bei de versjes volgen en geef eerst het woord aan Leonietje. Dat is de oudste! En de ouderdom gaat voor. Daar komt de negen-jarige dichteres en zegt iets van: HET POESJE. Ik zag een wit-zwart poesje: Een allerliefst snoesje. Ik nam het op mijn arm En dacht: „wat ben je warm!" Het poesje keek mij vragend aan Zag ik daar geen melk staan? Ik heb toch zoo'n dorst, Of krijg ik 'n plakje worst? Het poesje riep: „miauw, miauw!" Och geef het mij toch gauw. Ik gaf het poesje worst, En melkje voor zijn dorst. Dat heeft Leonietje te zeggen en nu komt Anke van zeven jaar en vertelt iets van Jopje, haar popje. MIJN JOPJE. Mijn popje wil niet slapen! Kom Jopje, gauw naar bed! Je moet nu gauw gaan slapen, 't Is uit nu met de pret! 't Is ook al zoo donker, En jij bent zeker moe. Kom kleintje, ga nu slapen, En doe je oogjes toe! En doe je 't niet, mijn kleintje Dan roep ik „Klaasvaak" gauw, En dan strooit hij in je oogen Zand, fijn zand, hoor nou! Nelly v. d. Hoorn, Langeraar. Waarom heeft Lena ook niet. meegedaan? Misschien had zij dan ook een prijs gewon nen. Heusch, jullie bent geluksvogels. Ik zou je aanraden eens in de loterij te spe len. Men kan nooit weten. Veel groeten aan vader, moeder, broertje en zusjes! Voor jou de hand! Fons Meiman, Leiden. Zoo Fonske, sprong jij een gat in de lucht van plezier, toen het horloge gebracht werd! Dat was fijn! Heb je het al geruild en loopt het goed? Tot ziens bij den volgenden wed strijd! Veel groetjes aan alle huisgenooten! Groet ook Mijnheer op school van me! Piet Snijers, Leiden. Ik vond het ook fijn, dat jij de eerste prijs won! Nu krijg ik zeker een kiekje? Heb je gele zen, wat ik de vorige week schreef over „de schoen van St. Nicolaas voor de The- resiaschool". Dag Piet! Veel groeten aan vader en moedere, broertje en zusje! Frans Bekkers, Lei de n. „Nou maar, dat potloodje schrijft goed''! Zoo wil ik het zien! Jammer, dat jij niet een hoofdprijs had; ik had een van jullie dat zoo graag gegund. Dag Frans! Veel groe ten. aan vader en moeder en de twee zus jes en niet vergetentante. Theo Fleur, Leiden. Ook jij was zoo blij met het kleine prijsje en daarom ben jij een volgenden keer een groote prijs waard. Ja, wees er zuinig op, Theo! Zoo hoort het! Veel groeten aan Moedertje en vader en Bertie en Paul. Voor jou de vijf! A g h e s v. d. Horst, L. R ij n d ij k 19. Tot slot van deze Correspondentie wil ik een onzer jongste Nichtjes het woord ge ven, die U allen iets vertellen gaat over een oud vrouwtje en de brave Jan, die dat oude zieltje de behulpzame hand bood en over de brug hielp. Daar is Agnes. HET OUDE VROUWTJE. Het had flink gesneeuwd. En daarna was het gaan vriezen. Men durfde haast niet op de straat te komen, zoo glad was het. In de school zaten de jongens al te kijken of het toch maar niet ging dooien. Het was twaalf uur. De school ging uit, de jongens liepen zoo hard ze konden, naar een hoog bruggetje en maakten een glijbaan naar beneden. Daar kwam een oud vrouwtje aan. Ze leunde op haar stok en durfde niet over de brug. Sommige jongens be gonnen haar uit te lachen, maar Jan lach te volstrekt niet. Hij zei, dat ze dat niet doen moesten. Hij liep naar de oude vrouw toe en hielp haar over de brug. Ze be dankte den jongen hartelijk en'sukkelde verder. Dat was flink van Jan! Hierbij zullen we het laten. De volgende week ga ik door. Er liggen nog stapels brieven op antwoord te wach ten. Nog is een dankwoord voor den ontvan gen prijs binnengekomen van: 1. Theo v. d. Wereld, Oud-Ade. 2. Martien van Well, Leiden. 3. Johan de Grijs, Leiden. Met de hand voor U allen, Oom W i m. Bij de verloving onzer Prinses. door K. Wiebus. Een blijde mare ging in 't rond 't Was vroeg nog in den morgenstond De radio, die jubelt luid, Juliana is verloofd en wordt dra bruid! Een golf van vreugde heerscht alom, In stad en dorp roert men de trom: „Hoch 't vorstelijk verlovingspaar:! 't Is Bernard hier, Juliana daar! Het centrum van 't feest is weer Den Haag, 't Publiek wil uren graag Wel staan te wachten in de rijen Zien zij 't paar, dan juichen zij. Prins Bernard zal nu leeren gaan, Van Hollands roem en Hollands daan Hij is alom reeds zeer bemind; Van hoog te laag, van groot tot kind! En is de studie afgedaan, Dan zingen wij, en blij, spontaan: Ons lied, dat alle wensch omsluit: „Lang leve Bruidegom en Bruid!" WIE ZIJN JARIG? Van 13 tot en met 19 November. 13 Nov. Ploon Bakker, woont? 13 Nov. Nellie Salman, Rijndijk 65. 14 Nov. Jenny Kluyvers, Schoolstr. 80. 14 Nov. Elisabeth Peters, Haarl.str. 46a. 14 Nov. Truus Verbij, Hoogmade. 14 Nov. Wim Vreeswijk, Zoeterwoude, Stompw.weg C 92. 15 Nov. Annie Piekaar, Joubertstr. 33a. 15 Nov. Annie Oosterhout, Binnenlaan 9. 15 Nov. Annie v. Zonneveld, Jan Vosse- steeg 24. 15 Nov# Jopie Veeren, Breestr. 103a, Leiden. 16 Nov. Eddie v. d. Linden, Rijnsburger- weg 54. 16 Nov. Joop Zoet, A 34, Oude Wetering. 16 Nov. Lien v. d. Post, Vliet E 7, Z'woude. 16 Nov. Annie Noest, Korte Langestr. 8. 16 Nov. Bennie Rozestraten, woont? 17 Nov. Willy Verbij, Rietveld, Hazers- woude. 17 Nov. Flora en Rika Verbij, Hoogmade. 17 Nov. Annie Heetveld, Anna v. Sak- senstr. 8. 18 Nov. Sof ie de Jeu, N. Wetering C 39. 18 Nov. Betsie Rijkelijkhuizen, Langeraar A 23. 18 Nov. Leo van Ammerlaan, Meij van Streefkerkstr.? 18 Nov. Kees Devilé, Mare 98. 18 Nov. Hendrik v. d. Burg, Residastr. 27. 18 Nov. Wim Hermans, Plantsoen 99. 18 Nov. Reinhard Erhard, Stationsweg 11—13. 18 Nov. Geertruida v. d. Laan, Langeraar A 50. 18 Nov. Anka v. d. Berg, Lange Kerkdam 98, Wassenaar. 19 Nov. Lenie v. Zijp, Rapenburg. 19 Nov. Annie v. Zijp, Javastr. 40a. 19 Nov. Lida Hagen, Dr. v. Noortstr. 130, Stompwijk. 19 Nov. Trientje Noest, Paradijshof 40a. 19 Nov. Ria Jansen, Koolgr. 13. 19 Nov. Jansje en Annie Koet. Joubert- straat 20 a. 19 Nov. Henk Stuifzand, Meidoornstr. 28. 19 Nov. Herman Mentinck, Zoeterw.weg 2. 19 Nov. Dora Droogh, Langeraar A 5. 19 Nov. Herman Mensch, Gravendijk A 83. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Ik bedoel ha men van schoolgaande kinderen. Deze-lijst let op!! is niet voor kin deren beneden den leeftijd van vijf jaar. Wie ik opneem, wordt beschouwd school te gaan. Wie van school gaat, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag, dan zal ik hen van de lijst afvoeren. Levensweg. door Cor van Diest. Wij allen wand'len langs een weg Die veel schoonheid ons zal geven; Maar., ook droefheid wordt ons niet bespaard; Dien weg, we noemen hem 't leven. "t Is zoo duister, eenzaam er somtijds, We weten dan niet meer waarhenen; We struik'len dan zoo licht en vallen pijnlijk Op de puntige, scherpe steen. Eén is er, die ons steeds bewaakt, Onze geleider op den weg van 't leven; Hij geeft ons vreugde, maar ook leed, Om zal later den Hemel, als loon ons geven. (Voor de grooten). Het spel is uit! door Diederik. De voetbalwedstrijd is voorbij En., niemand heeft gewonnen; Het weer was mooi, de zon scheen fijn, Er werd geschreeuwd, gezongen. Het Stadion was goed bezet, Zoo melden ons de kranten; Er werd gespeeld een pittig spel: Door Noor, Oranjeklanten. Het spel is uit en niemand won, Voor Noren een prestatie! Zij hielden hunne kleuren hoog, Daarmee hun reputatie. 't Gelijke spel in 't Stadion, Al was het geen victorie, Bewees de kracht van Holland weer, Van oude roem en glorie! Het Amsterdamsche Sladion Ligt weer geheel verlaten; Die rust wordt het oprecht gegund, En waren goed de baten? Want na zoo'n wedstrijd interland, Ik durf het niet verklaren; Dan vraag ik dit mij zelve af: „Wie er het best bij varen?" RAADSELS ingestuurd door Diny Bekkers. Raadsel I: Verborgen boomen: Is Wiebe u komen halen? Zie ik daar de autobus? De naald is op de grond gevallen. Het muisje piepte nog even en was dood. Pas op die wesp, Arnold! Raadsel II. Verborgen dieren: De graaf van Egmond werd in 1568 ont hoofd. Kijk, die jongens zijn aan 't boksen! Kleine broer kraait de hele dag van pret. Heeft ze zelf dat kleedje gemaakt? De kerk in onze stad is al eeuwen oud. Raadsel III. Met g maak ik leven met h wuif ik zachtjes in de wind; met p verhef ik mij hoog in de lucht; met een z zwem ik vrolijk in 't water. Raadsel IV. Wat gaat er nooit uit houdt toch een heel jaar z'n mantel om? Raadsel V. Wat leest ge hiér uit? d. d. 1. e. g. i. s. t. ij. De oplossingen niet opsturen. Deze geeft Diny de volgende week zelf. Oom WIM. (Voor de kleinen). WOENSDAGMIDDAG door Tante Marie. Daar zitten de kleintjes gezellig bijeen, En spelen naar hartelust voort. Geen sommen of taal nu, geen boek en geen bord: Neen niets, wat bij 't spelen hen stoort. Ze teek'nen nu vrij, wat ze wenschen te doen En alles is goed en volmaakt. In school is dat niet zoo, och Heere mijn tijd: Zoo'n werk wordt daar niet gemaakt! Daar is 't: „opletten kind'ren; dit lijntje moet zoo, En dat lijntje moet zus, op de maat. Bij 't schrijven moet alles ook netjes en juist, In 't gelid, als in 't veld de soldaat. Hoor ze eens juichen! 't lijkt wel 'n feest! Hoe heerlijk spontaan klinkt hun lach! Leuker is 't nooit en gezelliger dan thans: Wat de vrijheid dier kleinen vermag? Aan alles komt 'n eind en zoo ook bij 't spel, Wat vliegen die uren weer om! En als zandman dan komt en 't klokje weer slaat, Krijgen rust ook geweer en de trom! U vraagt? 1. Waaruit wordt celluloid gemaakt? 2. Wie was Robinson Crusoë en het eiland, waarop hij woonde? 3. Was zijn fossielen? 4. Welke is de langste spoorwegtunnel? 5. Wie is de uitvinder van de stoom boot? Wij antwoorden. 1. Celluloid is kunstivoor, bestaat uit ni- trocelluso en kamfer, onder sterke druk door stoom verwarmd. 2. Robinson Crusoë is de held van de wereldberoemde roman van Daniël de Foe. Het bekende verhaal bevat de lotgevallen van een matroos, Alexander Selkirk, die op het onbewoonde eiland Juajn Fernan- d e a werd achtergelaten en daar van 1704 1709 verbleef. 3. Fossielen zijn mineralen, delfstoffen der voorwereld op Java vindt men veel fossielen, versteende schelpdieren en plan ten. 4. De langste spoorwegtunnel vinden we in de St. Gothard van Geschenen naar Airoio; deze tunnel is lang 14.900 meter. 5. In het begin van 1700 schijnt reeds een zeker Huil, een Engelsohman, stoom kracht toegepast te hebben op een vaartuig, maar men wees deze uitvinding van de hand. Later zette een Franschman dit denk beeld voort tot een Amerikaan Fulton erin slaagde een boot door stoomkracht voort te doen bewegen. Nu bouwde Dawson in 1802 de eerste stoomboot, die weldra geregeld voer op de binnenwateren van Engeland. Van toen af ?ing het ook in andere landen met de stoombooten in sneller tempo voor uit. Carnaval der dieren Een sprookje door Anton Roels. II. Telkens schrokken ze op, want het ge- druisch in de boomen maakte onrijpe vruchten los en het gebeurde maar al te vaak, dat een argeloos dwergje, een har den dennenappel of een takje op zijn arme hoofd kreeg. Het meest konden ze genieten in den nacht. Dan zong een kleine nachtegaal zóó zuiver en zacht, dat ze tranen in hun oogen kregen en soms vergaten weg te schuilen, zoodat ze wakker werden onder hun pad denstoel van het eerste daglicht of van den onrustigen adem van een snuffelend dier. Ditmaal werd de terugkeer der dieren en het ontwaken der natuur op luidruch tiger wijze gevierd dan ooit. De bedrijvig heid, die de kabouters altijd opnieuw weer ontdekten tot hun vreugde en smart tege lijk, was minstens verdubbeld. Met onge- kenden ijver legden alle dieren in de omge ving zich erop toe, hun huisje zoo zorg vuldig mogelijk te bouwen en ze besteed den er veel meer tijd aan dan anders. En daar kwam nog bij, dat ze allerlei takjes en bladeren en bloemen verzamelden en deze bijeenbrachten in een breeden kuil aan den boschvijver. Wat had dat alles toch te beteekenen? De slimsten onder de aardmannetjes wisten hier zelfs geen uit leg aan te geven en ze haalden kwasi- onverschillig hun schouders op. Maar de anderen waren bang en vroegen zich ang stig af, of dit niet het einde kon worden van hun heerschappij in het donkere bosch. Toch was voor dit sombere vermoeden weinig reden. De dieren lieten de kleine mannetjes met rust en, als er eens een wat nieuwsgierig werd en zijn angst overwon, zoodat hij zich buiten de schaduw van het struikgewas waagde, dan joegen zij hem niet op met nijdige gebaren of een krij- schenden schreeuw; ze lieten hem rustig zijn gangetje gaan en stoorden zich niet aan de mompelende opmerkingen van het eigenwijze kereltje, dat het hoofd schudde over den afbraak, die de dieren in het bosch aanrichtten met hun gedoe. Het kwam nu ook meer dan eens, dat grootere dieren kwamen kijken. Dan moest er toch wel iets héél bijzonders op til zijn, want over het algemeen kwamen die niet in dit gedeelte van het woud. Ze zwierven liever rond aan de andere zijde, waar de weiden lagen en de runderen graasden en waar schichtige herten tusschen de boo men sprongen. Op een vroegen morgen kwam een hij gend dwergje binnenrollen met den bood schap, dat er wel tien wolven in de buurt waren. De heele troep kereltjes liet zich deze tijding geen tweemaal zeggen en hol derdebolder sprongen allen naar hun hol, waar ze met kloppende hartjes wachtten. Maar er gebeurde niets, ze hoorden niets en tenslotte, toen het afwachten begon te vervelen, besloten de stoutmoedigsten eens naar buiten te sluipen. Wat ze daar zagen, deed hen haast achterovervallen van ver bazing! Aan den vijver stonden de wolven (Voor de grooten). VAN TWEE BROEDERS Een oorspronkelijk verhaal door Oom Wim. VIII. Noch voor de dorpen en steden, die voorbij vlogen, noch voor het mooie land schap, dat zich aan weerskanten van den voortsnellenden stoet uitstrekten, noch voor het gaan en komen der menschen rondomme, Antonio was te veel met zich zelf bezig om zich aan andere dingen te storen. Stil voor zich heen kijkend en half ingedommeld naar 't scheen, zat hij te wiegen op de zachte kussens van zijn mooie voertuig en dacht hij beurtelings aan het tehuis, dat hij voor 't eerst vaar wel had gezegd, en aan de toekomst, die hem wachtte anderzijds. „Ik moet mij dus bekwamen om later een schitterende carrière te vinden aan Koningshof; minstens zal ik een minister moeten worden of een Kamerheer of een Adjudant des Konings? Wel ja, alsof men dat zoo maar wordt! en datmet de ernst van mij, die een broertje dood heeft aan alles, wat naar boekenstudie riekt. Ik geloof, dat ik ze daar en hier tegen vallen zal, mompelt hij bij zich zelf voort. Hoe lang ik het uithouden zal, zal niet van mij afhangen; ik ben van goeden wil, zoolang men mij mijn vrijheid laat. Ik wil vrij zijn in mijn doen en laten en geen strenge regels zullen mij binden. Wel ja, een zoon van Graaf van Webe- rich zal zich als een kostschooljongetje la ten opsluiten en zal een dagorder krijgen van zooveel uren spelen, naast zooveel uren studie, als onze goeie, trouwe Gouverneur, die blij zal zijn van mij af te wezen. Maar kom, waarom zorgen voor morgen: we zullen eens afwachten, hoe het op zoo'n Ridderschool toegaat en danzal ik, zoowaar ik Antonio van Weebrich ben, handelen zooals dit past, voor een vrijen zoon van een vrijen Graaf van Weebrich. Ongemerkt is de tijd opgeschoten. Ze zijn er! Het doel van de tocht is bereikt. Daar ligt de stad voor hem, de stad, war hij vier jaar zal moeten blijven,- om zooveel boeken te bestudeeren en zooveel uren te besteden aan gedwongen studie, denkt Antonio, terwijl het rijtuig voortbolderde over de dikke keien der geplaveide stra ten dier stad en weldra stopte voor een groot aristocratisch gebouw, gelegen in een park, welker boomen getuigden van eeuwen her. Hier is uw villa, mijnheer de Graaf, mag ik u voorgaan en den weg wijzen? Ga je gang Piet en wijs mij mijn vertrekken. Mijn koffers zijn zeker al aangekomen. Alles is hier en in gereedheid ge bracht. Mijnheer de Graaf heeft voortaan over mij le beschikken. Zoo? Jij bent dus voortaan mijn koet sier en kamerdienaar. En dit rijtuig staat zeker te mijner beschikking? Zooals u zegt, mijnheer de Graaf! Deze vleugel van dit oude kasteel is voor u bestemd; in andere gedeelten zijn andere Jonkers ondergebracht. Zoo, zoo, dat verheugt me Piet! Bij die heeren zal toch zeker wel één zijn, met wien ik vriendschap kan sluiten. Zonder twijfel, heer Graaf. En zijn veel voorname Heeren, die hier studeeren en die het wel op prijs zullen stellen, met u te mogen omgaan. Dat heb je keurig gezegd Piet. Heb je vaker bij Heeren van Adel gediend? Ruim zes jaar Heer Graaf! Door den directeur der school, werd ik nu aangewe zen om uw dienaar te zijn. En zoo ben ik hier en ik hoop dat u over mij zult tevre den zijn, zooals de andere Heeren voor heen waren. Ik hoop het! Inmiddels zijn ze de breede trappen op gegaan, de ruime vestibule overgestoken, toen links af gegaan door een breede gang, belegd met loopers, waarin de voetstap pen wegsterven en toen stonden ze in de ontvangzaal van Antonio. Dit is de ontvangzaal en daarachter ligt de rookzaal en studiezaal, terwijl hierte genover uw slaap- en logeerkamers uit zien, beiden op het groote park en de tuin, die zich hierachter uitstrekt. De ge meenschappelijke eetzaal voor alle Jon kers ligt beneden. U ziet dus heer Graaf, dat het hier wel is te wonen en dat uw vader, de heer Graaf van Weebrich uwe vertrekken met smaak heeft laten inrich ten en geen kosten gespaard heeft, om het u zoo aangenaam mogelijk te maken. Inderdaad Piet! Als mij hier alles zoo bevalt als mijn „Home", dan zal het wel gaan. maar ik vrees, dat dit niet het geval zal zijn. Aan mij zal het niet liggen, heer Graaf of u zult tevreden wezen. (Wordt vervolgd). doodgemoedereerd te kijken naar druk doende vogels, die heelemaal niet bang schenen te zijn. Enkele hazen sprongen vroolijk rond een tragen adder, die zich dit spel rustig liet welgevallen.... (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 15