Een begrafenis met corpseer. De voorbereidingen voor de Salon de l'Aeronautique in het Grand Palais te Parijs Het corps pontonniers en torpedisten hield Donderdag te Her pt-Berm bij Heusden oefeningen, waarbij het maken van een pontonbrug een'der onder deden vormde Te Hoofddorp is Donderdag op het raadhuis de acte verleden van de stich ting voor het bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders. V.l n.r.de commissaris der Koningin in Noord Holland, jhr. mr. dr. A. Röell, burgemeester Slob, P. Visser, prof. H. N. ter Veen en mr Vissering FEUILLETON HET RAADSEL VAN HET ONBEWOONBARE HUIS. Naar het Engelsch bewerkt door THEA BLOEMERS. (Nadruk verboden). Zij „Ik begrijp je niet". „Je had het vanmiddag over Rooie An nie. Tien jaar geleden werd de dochter van Brownie in Parijs zoo genoemd. En nu geloof ik, dat ze weer in de buurt van Forsham is, en dat ze annex is aan de bende, die de villa als fabriek van die val- sche bankbiljetten gebruikt." „Ja, wacht even. Ik heb vanmiddag een rapport gehad van een van mijn inspec teurs, die aan het onderzoek in de bank biljet tenhistorie deelneemt, en 't schijnt, dat hij een spoor ontdekt heeft. Hij woont daar bij jullie in de buurt. Je moest maar eens naar hem toegaan en...." „Charley, luister nu toch eens ©ven. Toen ik thuis kwam, was Amabel weg. (Ja juffrouw, nog in gesprek, niet afbreken). Hallo, Charley, ben je daar? Amabel is weg! Er lag een krabbeltje, dat ze 't niet langer kon uithouden!" „Julian, houd je taai, joch! Wat kon *e niet langer uithouden?" „Je kent die spookverhalen over de vil la immers! Nu is het duidelijk, hoe die in de wereld komen. Ze hebben alle huurders den angst op het lijf gejaagd, maar Ayiabel was te kordaat.-Er moet al heel wat gebeurd ajjn, als zij op zoo's manier de vlucht heeft genomen. Charley, ik sta te trillen op m'n beenen, ik weet niet meer wat ik doen moet." „Ga dan direct naar dien man van mij, volkomen betrouwbaar, maar eerbiedig zijn geheim voor de buurt, als het eenigszins mogelijk is. Anders zou je den boel mis schien kunnen bederven." „Hoe heet-ie?" vroeg Julian. Helder en duidelijk kwam het ant woord van den anderen kant van de lijn: „Inspecteur Ferdinand Miller, Brugzicht, Forsham." HOOFDSTUK XXXI Toen miss Miller naar Ledlington ver trokken was, ging Amabel brieven schrij ven. Haar brief naar Daphne moest ze weer verscheuren, want juist toen ze hem af had, kwam Jenny met de post en daar was een dikke brief bij met een Italiaan- schen postzegel. Ze trok de enveloppe open en de talrijke blaadjes waren als één lange vreugdekreet: „O, moeder, het is zoo heerlijk en ik ben zoo gelukkig! Ik heb nooit gedacht, dat ik zoo gelukkig kon zijn. Jimmy houdt ver schrikkelijk veel van me tn ik heb het ge voel dat ik lang, lang niet goed genoeg voor hem ben. En o, moeder, ik wou zoo graag zijn, zooals hij denkt d a t ik ben en ik ben zoo schandelijk tegen u geweest voordat ik wegging. Ik beloof u, dat ik me nooit meer zoo afschuwelijk tegen u gedra gen zal. En Jimmy Er volgden nog bladzijden vol over Jim my en er was ook een briefje van Jimmy zelf. Een briefje vol hartelijkheid, dat de tranen in Amabel's oogen deed komen. Alle goede dingen schenen tegelijk te komen! Daffy en die aardige Jimmy.... zijzelf en Julian. Zij schreef een langen, blijden brief en wandelde zelf naar Fors ham om hem te posten. Op den terugweg passeerde haar de auto van Bronson. Ze zag Angela en haar ba gage. „Ze zullen blij zijn, dat ze weer terug is", dacht ze. Na de lunch begon het weer te regenen. Dat bracht haar op de gedachte, dat ze nog iets aan haar regenmantel moest re- pareeren en ze ging naar haar slaapka mer om hem te halen. Ze vond hem echter niet. Ellen had klaarblijkelijk vergeten den mantel van haar oude kamer te halen. Hij moest nog in de groote kast tegenover de deur hangen. Ze draaide het licht aan, toen ze de ka mer binnenkwam; de zaklantaarn van Ju lian lag op het tafeltje naast het bed. Die kwam haar goed te pas, want de kast was donker en toen ze haar geopend had, liet ze het licht er m schijnen. Ze vond den regenmantel, maar terwijl ze hem van den haak nam, was er iets, dat haar aandacht trok. Ze hief de zaklantaarn op en liet het schijnsel in het uiterste hoekje spe len. Ze had daar iets zien glinsteren, en nu ontdekte ze aan een kleerenhaak een klein plukje rood haar. Zij twijfelde er niet aan, of dat haar was van Jenny. Maar hoe kwam het daar in dien hoek van de kast? Haar verbazing ging plotseling over in verontwaardiging. Het was dan, toch Jenny geweest, die al die streken had uitgehaald! Jenny moest zich 's nachts in die kast verstopt hebben, en er in het donker uitgekomen zijn, om de tusschendeur te openen wanneer ze ge sloten was en te sluiten, wanneer ze open stond. Was Jenny niet goed bij haar ver stand? Amabel stak de hand uit en trok aan het plukje haar. Het zat stevig aan den haak en was sterk; het gewicht van den regen mantel op haar arm hinderde haar; haar hand glipte uit en ze greep naar den haak om zich staande te houden. Toen haar ge wicht er op neer kwam, bewoog de haak; een gedeelte van het paneel scheen ver schoven te zijn; er was een kier zichtbaar, een centimeter of vijf links van den haak. Amabel liet haar mantel vallen en trok aan den haak. Die draaide eenigszins moei lijk rond, de kier werd wijder en daarna schoof het paneel vanzelf verder. Amabel stond voor een nauw, donker poortje en keek in f,e zwatre ruimte daar achter. Het scheen een doorgang te zijn door den maiur achter de kast. Vaag her innerde zij zich, dat miss Georgina eens ge sproken had over een oude schuilplaats uit den tijd der geloofsvervolgingen. Zoo zwak was die herinnering, dat zij het zich niet herinnerd zou hebben, als nu dit toe val zich niet had voorgedaan. Langzaam ging zij vooruit tot zij in de opening stond. Bij het licht van de zaklan taarn zag zij een trap, die naar beneden voerde, een smalle steenen trap, steil en uitgesleten. Plotseling hoorde zy beneden zich in het duister een geluid. Onwillekeurig draaide zij de lantaarn om en hield die tegen haar kleeren. Er was iemand onder aan de trap en die iemand kwam naar boven. Amabel wenschte, dat zij maar onmid dellijk heen was gegaan, toen zij het ge luid hoorde. Dan was zij nu al weer vei lig in haar kamer geweest met het licht aan en zij had Jenny kunnen roepen. Of nee, het moest Jenny zijn, die de trap op kwam, of was zij het niet?" De voetstappen kwamen dichterbij en in een natuurlijke reflexbeweging strekte zij beide handen uit, als om de ongeziene gestalte terug te drijven. In haar onwil lekeurig gebaar vergat ze de zaklantaarn; de lichtstraal schoot door het donker en toonde haar een gelaat, dat naar boven staarde, gelijk zijzelve naar beneden keek, een bleek gezicht in een omlijsting van rood haar het gezicht van Jenny. Een seconde later was Amabel met wild kloppend hart achteruit gestapt, had het paneel toegeslagen en den haak omge draaid. Zij viel hyna over haar vergeten regenmantele raapte dien werktuigelijk op en stapte de verlichte slaapkamer in. Daar greep de volle schrik haar aan, en zonder te weten wat zij deed, rende ze de gang in, naar de trap. Zij wilde zoo ver mogelijk weg van de donkere kast- en het gangetje daarachter. Met haar voet op de bovenste trede bleef zij staan. Benedenindegangstond Jenny met den rug naar haar toe het olielampje aan te steken. Amabel was als versteend. Ze zag Jenny het glas weer op het lampje zetten en de pit opdraaien. Jenny scheen lang werk te hebben met de lamp. Toen ze eindelijk klaar was, trok zij een stofdoek uit de la en wreef er de tafel mee af. Amabel kon die langzame bewegingen, die onzekerheid niet langer verdragen. Ze riep „Jenny", op scherpen, drogen toon, en Jenny keerde zich om met den stofdoek in de hand. Het was Jenny en niemand anders. (Wordt vervolgd). 3)e Cdubdve Coulant Het nieuwe boothuis ven de Noord-Zuid-Hollandsche Redding Maatschappij te IJmuiden Zuid is Donderdag in gebruik ge nomen, bij welke gelegenheid een demonstratie werd gehou den. De reddingboot verlaat het nieuwe boothuis Het Belgische Postmuseum te Brussel. De laatste werkzaam heden voor de irwiehtmg der afdeeling telegrafie Prins Bernhard heeft Donderdagmiddag op het Departement van Koloniën te den Haag een onderhoud gehad met den minister-president dr. H. Colijn. De Prins bij het verlaten van het Departement ue oegraiems met corpseer van den heer J. v. d. Plas, plaatsvervangend brandweer-com mandant te Schie dam. een der slachtoffers van de ontplotfingsramp

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5