De „Na-Kaag" op de Kager Plassen.
Sfe.
Ajax klopte Blauw Wit met 2-1 tijdens den voetbalwed
strijd welke tusschen de beide Amsterdamsche clubs werd
gespeeld, en waarvoor in de hoofdstad geweldige belang
stelling bestond Aanval op het Blauw Wit-doel
De Kennemer Sportclub organiseerde te Alkmaar draverijen, waarvan hier
boven een snapshot
Het stoffelijk overschot van brigadier Buiterman van het Leger des Heils,
die bij het spoorwegongeluk te Woerden om het leven kwam. is Zaterdag
op de begraafplaats Oud Eik en Duinen te den Haag ter aarde besteld. De
stoet op den Loosdumscheweg
FEUILLETON
HET RAADSEL VAN HET
ONBEWOONBARE HUIS.
Naar het Engelsch bewerkt door
THEA BLOEMERS.
(Nadruk verboden).
14)
„Hoe heb je dit ontdekt?"
„Er lag een heel klein scherfje by de
sofa." Zy wees de plek aan met de punt
van haar schoen. „Ik zag het glimmen. Toen
keek ik rond en zag nog een stukje op de
sofa, en toen ik het kussen wilde uit
schudden, zag ik dit. Ik heb het voorzichtig
weer neet gelegd, om het je te laten zien."
Er volgde een lange stilte. Toen zei Ju
lian:
„Ik ga een poosje rondwandelen om na
te denken. Je bent niet boos, omdat ik zoo
even onhebbelijk was?"
Glimlachend schudde zij het hoofd.
Ze gingen samen de hall in.
„Ik zou eerst Jenny wel even willen spre
ken". hernam hy. „Daar heb je toch geen
bezwaar tegen?"
„Natuurlijk niet. Zal ik haar boven roe
pen?"
„Neen," antwoordde Julian, „ik vind
haar wel. Dan ga ik meteen even by Brow
nie aan.
Jenny was in de keuken en toen hy haar
begroette, keek ze op van haar werk, bleek,
met groote schrikoogen.
„Ik ben geen spook, Jenny", lachte Ju
lian.
„Gunst, neen, mijnheer", hygde Jenny en
ze kwam naar de tafel.
„Je keek net of ik er wel een was", plaag
de hij opzetelijk door.
Julian keek haar plotseling strak aan en
vroeg.
„Wat hoor ik, dat je na de thee niet
naar boven wilt? Laat je mevrouw Grey
zelf haar souper boven halen?"
„Ellen deed het altijd", verklaarde Jen
ny zonder hem aan te zien.
„Ellen is weg, dus ligt het voor de hand,
dat jy het voortaan brengt, nietwaar?"
Jenny greep den rand van de tafel en
schudde ontkennend het hoofd.
„Waarom niet?"
Weer schudde Jenny het hoofd. Hy zag
dat haar oogleden vochtig werden en dat
er een traan langs haar wang gleed.
„Spreek eens op, Jenny, heb je daar een
reden voor? Mevrouw Grey zegt, dat je
bang bent. Ben je ergens van geschrok
ken, hier in huis, Jenny?"
Jenny barstte in een krampachtige huil
bui uit.
„O. mynheer Julian", snikte ze „vraag
u 't me toch niet! Toe, alstublief, mynheer
Juliar!"
Hij legde de hand op haar schouder. Zij
trilde van zenuwachtigheid.
„Wat heb je gezien. Jenny?" drong hy,
zich d.chter naar haar toe buigend.
„O, mijnheer Julian!"
„Wat heb je gezien, Jenny?"
„O. mynheer Julian, zult u 't niet aan
moeder vertellen? O, mynheer Julian, 't
zou haar dood zyn. vast en zeker!"
„Wèt heb je dan gezien, Jenny?"
„Het was Annie". De woorden waren
nauwelyks te verstaan. „Ik heb Annie ge
zien."
Julian nam haar vriendelijk bij den arm.
„Toe. meisje, wees kalm. Vertel het me
maar gerust, dat zal je opluchten. Waar
heb je haar gezien?"
„In de kamer van miss Georgina. Het
was donker, ik kwam langs de kamer, met
mijn kaars in de hand. De deur stond half
open en toen zag ik haar gezicht."
„Alleen haar gezicht?"
„Ze keek me aan", fluisterde Jenny. „O,
mijnheer Julian, zult u het niet tegen moe
der zeggen? Ze keek me aan en ik wist,
dat het een teeken was. Als u 't moeder
vertelt, verlies ik die ook!"
Julian was heel hartelyk tegen haar. Hij
klopte haar op den schouder, beloofde haar
te zwijgen en bracht het gesprek toen op
een andei punt.
„Hel je vannacht een kat gehoord. Jen
ny? De hond is namelyk achter een kat
aangegaan: ben je er niet wakker van
geworden?"
„Neen, mijnheer", hakkelde Jenny, haar
oogen afvegend. „Mevrouw Grey heeft het
me ook al gevraagd en ik heb haar gezegd,
dat we rooit een kat hadden, om moeder,
U «voet immers nog wel, dat die er niet
tegen kan. Natuurlyk komen er wel eens
in den tuin. Vader mopperde altijd, dat
ze zyn bloembedden zoo bedierven."
Vóór h.i het huis verliet, ging Julian
zyn oude kindermeisje bezoeken. Hij vond
haar in een zeurige, gezellige kamer en ze
toonde zich heel bly met zyn komst.
„Het doet me pleizier. dat ik u eens al
leen spreek", zei ze. „Anders loopt Jenny
altijd in en uit. Ik zou u zoo graag wat
vragen, mynheer Julian."
Julian ging naast het bed zitten en klop
te vrienaelyk op haar hand.
Da's best. hoor; ga je gang maar."
„Ik zou u vragen of er ook nieuws was...
of u ook iets g hoord had.over Annie",
fluisterde ze.
Juliar schudde het hoofd.
„Ik geloof niet, dat er nieuws is,
Browr.ie".
Toen Annie Brown, twaalf jaar gele
den, verdwenen was, had hij zijn best ge
daan haar op te sporen. Hy had echter
de hoop, troost te vinden voor de lydende
moeder, sinds lang opgegeven. Maar eiken
keer, als hy kwam, stelde zy dezelfde
vraag, en eiken keer 4moest hy hetzelfde
wein:g bemoedigende antwoord geven.
De lippen der zieke vrouw trilden en
haar oogen schoten vol tranen.
„Twaalf jaar is een heele tyd", zuchtte
ze
Even later stond Julian op.
„Heb je ook ergens een portret van
haar?" vroeg hij. „Ik meen me te herinne
ren, dat er vroeger een op den schoor
steenmantel stond."
„Dat heeft Jenny weggenomen. Ze dacht
dat het me te veel verdriet deed, er altyd
naar te moeten kijken."
„Heb je geen ander?"
Juffrouw Brown keek schichtig om zich
heen, toen wenkte ze hem, dichterby te
komen. Zonder iets te zeggen, stak ze de
hand onder haar kussen en haalde er een
by bel onder uit, die de sporen van een
veelvuldig gebruik toonde. Zij bladerde
zenuwachtig tot ze een lok haar en een
verbleekte foto vond. Julian zag, dat het
't kiekje was, dat hy zelf had genomen:
Annie en Jenny, bezig met appel plukken.
Hij kon de twee niet aanstonds onder
scheiden. maar zij wees met bevenden vin
ger.
„Ze leken op elkaar als twee druppels
water, maar Annie was kwieker, levendi
ger èn knapper dan Jenny."
Toen, een stap in de gang hoorende,
sloeg zij het boek dicht en borg het haastig
weer onder haar kussen.
HOOFDSTUK XI.
Amabel ging den brievenbesteller tege
moet en kwam met drie brieven in de hall
terug: een van Daphne, een van miss Lee
en een van haar zuster Agaath. Twee der
epistels legde zij voorloopig terzijde, zy
scheurde Daphne's enveloppe open en las
het haastige gekrabbel, dat in Marseille
gepost was.
,,'t Is hemelsch", schreef Daphne, „ik ben
dol op reizen. En het is heet, echt héét; wy,
in Engeland, kennen haast geen warmte
meer Jimmy was vreeselijk bly, dat ik
meeging. We hebben hem hier getroffen en
we gaan nu op zyn jacht. Als 't mooi weer
blyft, gaan we een beetje kruisen." Er
was veel in dien toon: Jimmy en het jacht;
het vormde het hoofdmotief van den brie!
Daphne besloot met twee postcripta: „Ik
heb nog een knot witte zy noodig om mijn
jumper af te maken. Ik sluit een staaltje in
let u precies op de tint? Ze probeerén je
altijd het verkeerde in je handen te stop
pen". Amabel zocht nauwkeurig tusschen
de blaadjes van den brief en in de enve
loppe; er viel geen staaltje te ontdekken.
Daarop las zy het tweede postcriptum:
„Wilt u me wat ïagellak sturen? Ik heb
het vergeten. Ik bedoel dat goedje, waar
u zoo het land aan hebt en dat volgens
u naar Pruisisch zuur ruikt. Alstublieft
geen andere soort." Toen volgde er een
kinderlyk rijtje kussen Amabel glimlachte
en voelde iets vochtigs in haar oogen.
(Wordt vervol ad