VAN TWEE BROEDERS
DE I.EIDSCHE COURANT
ATTENTIE.
ONZE WEDSTRIJD.
Onze wedstrijd is een succes geworden,
200 groot, als ik nooit had kunnen denken.
De volgende week ben ik met inboeken
klaar. Dan volgt de uitslag den 16en.
Let op dien datum!
Oom W i m.
HOE THEO WRAAK NAM.
Door Cor van Diest.
Hijgend kwam Theo aan de koffietafel;
hij hoopte dat Vader nog niet thuis zou
zijn, want Pa was lang niet makkelijk. Hij
had evenwel tevergeefs gehoopt en vóór
Theo goedenmiddag kon zeggen, vroeg
Vader dan ook al gestreng waar hij zoo
laat vandaan kwam. 't Was waar, hij was
erg laat, ondanks hij hard geloopen had.
Maar, eerlijke boy als Theo was, kwam hij
er rond voor uit, dat hij moest schoolblij
ven. 's Morgens had hij één van de leer
lingen van de klas, die een klein meisje
plaagde een pak slaag gegeven, omdat hij
het zoo laf vond voor een jongen van 13
jaar om zoo'n kind te sarren. Het kind
durfde zich niet te weren en was bang
voor dien plaaggeest, schreiend in een por
tiek weggekropen. Eén der andere jongens
had aan den onderwijzer verteld, dat Theo
gevochten had en daarom moest hij school
blijven.
„Maar laat Piet Verkleij, die klikspaan
niet te dicht bij me komen, want ik zal
hem„Je zult niets", zei Vader,
„wraaknemen is misschien even laf als
plagen." Theo kreeg een kleur en moest
Vader gelijk geven.
Hongerig nam hij plaats aan tafel en
had in een oogenblik zijn stapeltje boter
hamen naar binnen gewerkt.
't Was veertien dagen later. Op zijn ge
mak wandelde Theo om vier uur naar huis.
't Was ook zoo mooi weer, de zon scheen
zoo stralend, dat Theo eens echt ervan
wilde genieten op weg naar huis. Hij had
niet veel huiswerk, de sommen waren al
bijna klaar en 't andere werk was niet
moeilijk. Daar zag hij op straat een boek
liggen, hij nam 't op en keek of er ook
een naam op vermeld was. 't Bleek een
aardrijkskundeboek te zijn van Piet Ver
kleij. Fijn, nu kon hij zijn les niet leeren
voor den volgenden dag en zou hij, Piet,
ook eens moeten nablijven. Leenen kon
Piet 't ook niet; want hij woonde een aar
dig eindje buiten 't dorp en geen enkele
jongen woonde in zijn omgeving. Ten
minste. géén van de jongens die dezelf
de school bezochten. Maar vreemd
Hoe dichter Theo bij huis kwam, hoe min
der 't hem verheugde dat Piet straf op
zou loopen. 't Boekje brandde hem in de
handen. Neen, iemand met moedwil straf
te laten krijgen gaf je toch geen oprecht
plezier. En toen hij thuis kwam, was zijn
besluit genomen. Na thee gedronken te
hebben vroeg hij verlof een boek, dat hij
gevonden had en beslist dien avond ge
bruikt moest worden, even thuis te gaan
brengen. Natuurlijk werd het hem toege
staan. Hij haalde dan zijn fiets uit het
schuurtje en peddelde heen. Even buiten
't dorp gekomen, ontmoette hij Piet reeds,
die er al op uit gegaan was om zijn boek
te gaan zoeken. „Hé, Piet, dat treft; ik was
juist op weg naar je toe", riep Theo vroo-
lijk. Verbaasd bleef Piet staan. Hoorde hij
goed; wilde Theo naar hem toekomen.
Geen enkele jongen toch wilde zich met
hem, Piet, op school „de klikspaan"
genoemd werd, inlaten, 't Was ook eigen
lijk wel flauw om alles over te vertellen,
maar hij kon nu eenmaal niet anders; hij
had het meestal al gedaan voor hij het zelf
goed wist. Verwonderd vroeg hij dan ook
waarom Theo naar hem toekwam. „Jó, je
bent immers je aardrijkskunde verloren
en nu begreep ik dat je je les niet zoudt
kunnen leeren; daarom kom ik het je even
brengen!" Maar eerlijk vertelde Theo er
bij, ,hoe hij eerst er over gedacht had het
bij zich te houden; evenwel kon hij het
niet verdragen dat Piet straf zou oploopen
en dat hij daarom zich gehaast had om
Piet te helpen. „En dat nadat ik je laatst."
Theo liet hem echter niet verder spreken.
„Kom, jo, dat zijn we al weer vergeten.
Laten we liever vrienden worden en wordt
een flinke jongen. Ik zal je wel helpen",
bood Theo gul aan. Piet was maar al te
blij een leuke, joviale boy als vriend te
krijgen en nam het aanbod graag aan.
Sindsdien waren er geen trouwer vrienden
dan Theo en Piet; wel viel het laatstge
noemde den eersten tijd zwaar zijn kwaal
af te leeren maar zijn vriend stond hem
trouw ter zijde; en later als Piet nog eens
een aanvechting kreeg om iets over te
brieven, behoefde hij alleen Theo maar
aan te kijken en had dan zijn lust weer
overwonnen.
WIE ZIJN JARIG?
Van 2 Oct. tot en met 8 Oct.
1 Oct.: Ina Peeters, Haarlstr. 48a.
2 Oct. Truida Menke, Oude Vest 39.
2 Oct.: Corrie Borch, Haven 60a.
2 Oct. Berthie Fleur. Oude Rijn 106.
2 Oct. Denis van Berge Henegouwen,
Aalmarkt 12.
2 Oct. Engeline Vesseur, R'Veen.
3 Oct. Annie Bocxe, Langeraar A 97,
Ter Aar.
3 Oct. Siny Brand, Papengracht 6.
3 Oqt. Piet Vink, Noordeinde 56, Aar-
landerveen.
4 Oct. Annie van Berge-Henegouwen,
Waldeck-Pyrmontsstraat 46.
4 Oct. Mientje Overdijk, Korte Oranje-
gracht 4.
4 Oct. Leo Bik, Seringenstraat 4.
5 Oct. Frans Heemskerk, Seringen
straat 56a.
5 Oct. Antoon Sanders, A 59 Lange
raar W.Z.
5 Oct. Trientje Groenendijk, Johan Wil
lemshof 2
5 Oct. Jan de Groot, Bloemistenlaan 24.
6 Oct. Rika Simmermans, Pr. Hendrik
straat 74, Alphen.
6 Oct. Gerard van Rijn, Drechdijk 29,
Kwak el.
6 Oct. Marie v. Berge-Henegouwen,
Wald. Pyrmontstraat 46.
6 Oct. Jo van Zwieten, Langeraar 214.
7 Oct. Stientje van Es, Mirakelsteeg 18.
7 Oct. Joop van O vost, Hooigracht 63a.
7 Oct. Betsy v. d. Geest, Boterhuispol-
der, Oegstgeest.
7 Oct. -Jan Bijsterveld, Lusthoflaan 3a.
8 Oct. Jos. Maat, Hoogewoerd 59.
8 Oct. Frits Vosters, Haarl.straat 273a.
8 Oct. Corrie van Haaster, Stomp wij k-
sche weg 205 Stompwijk.
8 Oct. Lucia v. d. Vooren, Hooge Ryn-
106.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien of bij het verlaten der
school afgevoerd wil worden, schrijve me
minstens 14 dagen vóór den verjaardag.
Oom WIM.
(Voor de Grooten).
Opstellen over toonkunst
door Antoon Roels.
V.
DE DERDE SYMPHONIE VAN
BEETHOVEN.
Ludwig von Beethoven was aanvankelijk
een groot bewonderaar van Napoleon. Hij
zag in hem de krachtfiguur, die een volk
te bevrijden weet.
In 1803 had Beethoven zijn derd sympho-
nie gecomponeerd en hij droeg deze op
aan den, door hem zoo hooggeschatten,
Bonaparte.
Toen de meester eens in zijn studeer
vertrek zat, kwam een vriend binnen loo
pen, die hem vertelde, dat Napoleon zich
tot Keizer der Franschen had laten uitroe
pen. Een oogenblik scheen de componist
als door de bliksem getroffen te zijn, maar
toen ontstak hij in woede, hij greep het
titelblad van zijn nieuwste werk, waar de
naam „Bonaparte" op geschreven stond en
scheurde het met een nijdigen ruk in
tweeën.
„Is hij dan ook niet anders dan een ge
woon mensch"! riep hij uit en hij voor
spelde, dat Napoleon nu alle menschen-
rechten met de voeten zou vertreden, om
dat zijn eerzucht hem aanzette tot het
onderdrukken van zijn volk. Beethoven
gaf nu aan zijn derde symphonie, die door
dit voorval als een symbool van de vrij
heid kan worden beschouwd, den naam
„Eroïca" en hij droeg ze op aan den be
schermer van den kunstenaar, prins von
Lobkowitz,
Bij dezen prins werd de symphonie in
den zomer van 1804 ook het eerst ten
gehoore gebracht. Men vond het werk
zóó heerlijk, dat het herhaald moest wor
den, daar de toehoorders eerder niet te
vreden waren.
In 1805 volgde de officieele première in
het „Theater an der Wien". De publieke
waardeering werd voor den componist wel
de keerzijde der medaille. De toehoorders
werden onrustig en vervuld en de heer
lijke klanken gingen aan het meerendeel
der menschen zonder meer voorbij.
De pers brak Beethoven en zijn machtig
werk tot den grond toe af. ritici die nu
vergeten zijn, solden met hun nu wereld
beroemd slachtofer, dat het meer dan er
gerlijk was. Ze vonden, dat Beethoven
maar in het wilde weg componeerde en dat
hij een voorkeur scheen te hebben voor
vreemde wendingen, die geen mensch dan
hij begrijpen kon
Zoo vergaat het iemand, die iets wer
kelijk grootsch geschapen heeft. Erasmus
stierf arm en vergeten, Rembrandt kon
zijn schulden niet betalen, Beethoven werd
niet begrepen
Menschen om ons heen
n
De Groenteboer.
Op den groenteboer is geen staat te
maken. Nu eens stapt zijn vlekkerig paard
's morgens om negen uur voor onze deur,
dan weer laat hij zich vóór elven niet zien.
Daarin is hij dus wel een heel groote te
genstelling met den bakker, die altijd weet
wat tijd is!
De groenteman komt altijd aanloopen
naast zijn paard, want een paar huizen
verder om den hoek heeft hij ook een
klant wonen en het loont de moeite niet
ondertusschen nog even op den bok te
klimmen. Zijn helper, een brutale jongen,
die pas van school komt, is al vooruitge-
hold en rukt aan de bel. Mientje, de meid,
maakt zich daar altijd erg kwaad om en,
als ze boven hoog aan het werk is, maakt
ze geen haast naar beneden te komen; dan
moet die druktemaker het maar wat kal
mer aandoen!
De groenteboer is een klein, dik ventje,
met een paars-rood-opgeblazen gezicht en
kleine oogjes. Hij heeft een versleten jasje
aan en een oude manchesterbroek. Op zijn
tamelijk-kaal hoofd staat een pet. die hij
nu en dan eens oplicht en verzet. De man
is altijd op klompen, groote, gele klompen,
die kletsen op de straatsteenen bij iederen
stap, dien. hij doet.
Het paard heeft als ik het wel heb, zijn
besten tijd gehad. Het is misschien nog te
sterk om op stal gezet te worden, maar
zoo langzamerhand wordt het toch te oud
om den heelen lieven dag door de stad te
moeten sjokken. Het staat moe te hijgen en
breede ademstrepen wazer uit zijn groote
neusgaten.
Zooals ik al gezegd heb, ziet de groente
boer er niet erg voor^eelig uit, maar ook
hier bedriegt de schijn, want het is een
beste kerel. Alleen praat hij wel wat erg
graag en, als je maar even iets tegen hem
zegt buiten het gewone gepraat over aard
appels en spinazie om, dan gaat hij rustig
tegen den deurpost leunen, verzet zijn pet
eens, strijkt eens langs zijn kin en vertelt
honderd uit over wat meneer X zei en wat
juffrouw Z. daar op antwoordde.
Het is te begrijpen, dat moeder altijd
een reuze hekel heeft aan dat geklets,
want Mientje schiet niet op, terwijl er toch
juist vooral 's morgens zooveel te doen is.
Maar overigens is Konings een beste
vent; hij geeft Mientje altijd een appel of
peer voor mijn jongste broertje en met het
gewicht neemt hij het zoo nauw niet: hij
laat zijn weegschaal altijd iets verder door
slaan dan noodig Is. Bovendien is hij geen
„afzetter", hij rekent zeer billijke prijzen
en daar moet je in dezen „slechten tijd"
nu eenmaal rekening mee houden.
Maar den jongen, die hem vergezelt,
vindt Mientje een „mispunt". Ze zegt
nooit iets tegen hem, terwijl hij haar toch
feitelijk nooit iets in den weg gelegd heeft;
alleen trekt hij wat onbesuisd aan de bel.
Maar het is best mogelijk (en ik geloof dat
ook zoo half om half) dat hij dat meer
uit gewoonte dan uit plagerij en kwaad
aardigheid doet.
Maar Woensdagavond sloeg het weer
om. Jansen was stil en pakte enkel nu en
<ïan zijn heup en wreef en steunde zacht
jes, als Moeder niet in de buurt was!
's Nachts regende het dat het goot. De
Noordenwind huilde langs de huizen en
de ramen ramelden om het hardst.
Mijnheer Jansen kreunde als een gesla
gen hond, lag nu eens dwars in zijn bed,
dan weer languit en mt het'kraken van de
springveren steunde hij, dat het zielig was
om aan te hooren.
Maar in den vroegen ochtend greep hij
in een vlaag van woede het fleschje, dat
hem zooveel hoop had gegeven, en smeet
het kapot op de steenen van het binnen
plaatsje. Als ik het wel heb, heeft de heer
Jansen op het oogenblik nóg rheumatiek
en als er een kwakzalver in de burt is,
loopt hij veilig een straatje om.
GELUK.
door Tante Marie.
Een vogel in de vrije lucht,
Moet wel gelukkig zijn zoo hoog te zweven
En stil te kijken naar 's menschen leven
Met felle vreugd' en diepe zucht.
Een bloempje in het open veld
Moet wel gelukkig zijn zoo staan te pronken
En zachtjes naar de groote zon te lonken,
Die na den nacht komt aangesneld.
Een mensch met zijn begaafd verstand,
Moet wel gelukkig zijn te mogen leven,
En al de dingen, die 'm omgeven,
Te leiden met zijn vaste hand.
Maar denkt hy daar wel altijd aan?
Zoovelen zijn maar immer ontevreden,
Zij hebben daarvoor toch geen enk'le
reden:
Wat God to?h dopt, is imm°-s weljr'chan!
DRIE OCTOBER.
door Diederik.
Dra is het drie October,
De dag van lol en pret;
Dan gaat men profiteer en,
En 's avonds laat naar bed.
Heel Leiden is in stemming.
Muziek den heelen dag;
Er wordt gehost, gesprongen,
Dan klinkt een gulle lach.
Veel tenten en veel kramen,
Staan op het Schuttersveld;
Daar draaien mallemolens
In 't rond, doch dit kost geld.
Ook gooit men er met ballen,
Wat heeft dit nu voor nut;
Men hoort muziek, gezangen,
Slaat op het hoofd van jut.
Men zet op zij de zorgen,
Daar leent deez' dag zich voor;
Reveille door de straten,
In 't park een zangerskoor.
Een optocht trekt heel statig,
Des middags door de stad;
Des avonds een groot vuurwerk,
Geknal en vuurgespat!
Als feesten zijn ten einde,
Als pret weer is gedaan,
Dan zeggen vele menschen,
Het feest heeft goed gedaan.
Dan gaan ze al weer boomen,
Bespreken met elkaar,
Het feest van drie October,
Dat komt het volgend jaar!
U vraagt?
1. Wordt geld altijd uit goud, zilver of
brons geslagen?
2. Welke steden hebben de meeste te
lefoons?
3. Dat de soldaten loopgraven maken,
is dat wat nieuws?
4. Wat is de snelheid van een slak?
5. Hoe lang heeft het bloed bij een
mensch noodig om van den eenen arm
naar den andere te vloeien?
6. Wat is een Gouverneur-Generaal?
Wij antwoorden,
1. Meestal wel, maar in 1915 en 1916
sloeg de Duitsche Bank ook ijzer geld.
2. Die moet je in Amerika zoeken. In
New-York en Chicago hebben er samen
meer dan in heel Frankrijk.
3. Niets nieuws! De Alemannen maakten
reeds in 367 loopgraven in den strijd te
gen de Romeinen.
4. Slechts 0.0015 M. per seconde.
5. Slechts 18 seconden.
6. Een Gouverneur-Generaal is de
hoogste ambtenaar in Ned-Indië, ook wel
Onderkoning geheeten.
Arm ventje
Meet z'n neusje platgedrukt tegen de
groote winkelruiten van een banketbak
ker stond hij daar, Frans het arme schooi
ertje. Begeerig keek hij naar de heerlijke
gebakjes. Hè! als hij er eens eentje kreeg,
wat zou hij blij zijn! Hij stond zijn lippen
al af te likken, als hij er aan dacht.
Zachtjes streelde hij Keesje, het aapje,
zijn eenigste vriendje op aarde, dat op z'n
schouder zat. Kom Keesje we zullen maar
weer'verder gaan; de baas zal er toch wel
geen krijgen van de bakker. Het aapje
knikte, als begreep hg hem.
De heele dag had hij al geloopen en
nog niets verdiend; overal werd hg afge
snauwd. Ze kwamen voorbij een groote
Kerk. Eerbiedig boog Fransje het hoofd,
en zei: dag Lieve Jezus, dat had hij van
Moeder geleerd toen ze nog leefde. Kom,
hij zou maar eventjes een bezoekje bren
gen bij Onze Lieve Heer. Voorzichtig duw
de hij de kerkdeur open. Gelukkig nie
mand was er in. Op de achterste bank
knielde hij neer, hij bad drie Weesgegroet
jes en zei: Lieve Jezus maak dat ik gauw
bij vader en moeder mag zijn, in den he
mel, eer ben ik toch niet gelukkig. Het
leek alsof het H. Hartbeeld hem toelacht-
te en zei: „vandaag nog zal je gebed ver
hoord worden".
Gesterkt verliet hij de kerk. Hij zou in
dat deftige huis nog wat zien te verdie
nen. Schuchter belde hij aan. Een dienst
meisje deed de deur open. „Wat moet je,"
zei ze. „Och juffrouw een kleinigheid as-
tublieft." „Ga weg schooier", zei het meis
je, en plof deed ze de deur dicht, verdrie
tig ging Fransje verder, waar moest hg
nu naar toe? Hij liep zoo in gedachten
verdiept, dat hij niet eens merkte, dat hij
midden op de weg liep. Opeens kwam er
een auto aan. Toet! gilde de claxon maar
het was te laat. Een gil, Fransje lag mid
den op de weg het aapje in zijn armen
gekneld.
Omstanders zagen het arme ventje lig
gen, en liepen naar hem toe. Het bloed
stroomde uit zijn hoofdje.
„Arm schooiertje" zei
(Voor de Grooten).
Een oorspronkelijk verhaal van
Oom Wim.
III.
Zoo'n vaart zal het ook met mij niet
loopen; dat wensch ik zelf niet. Als onze
geëerbiedigde vader zijn hoofd voor eeu
wig te ruste legt, hoop ik een goed opvol
ger te worden en die eigenschappen te be
zitten, die noodig zijn als toekomstige
Heer van „Weebrich". En nu mijn broeder
Antonio zullen we ons gesprek staken. Ik
zal niets aan vader meedeelen. Dat zou
hem slechts kunnen bedroeven. De Gou
verneur staat voor het venster en wenkt
ons. Het uur van „leeren" is aangebroken.
Kom Antonio, kom!
Laten we gaan Carolus, waar onze
hersens volgepompt worden met geestelijk
voedsel. Ik weet dat voor jou mijn broeder,
leeren „spelen" is en geen inspanning,
maar ontspanning is, maar ik weet ook,
dat er voor den zooveelsten keer weer
boeken kon verbranden en me kon be
zighouden met dat, wat den zoon eens
edelmans waardig is.
Daar gaan ze heen en zijn dra uit het
gezicht verdwenen
De jonge Graven zitten in de studiezaal
over hun boeken gebogen en aan den rim
pel, die af en toe op het voorhoofd van den
gouverneur verschijnt, is duidelijk te zien,
dat er voor den zooveedsten keer weer
iets niet in den haak is.
Als het zoo doorgaat, Graaf Antonio,
moet ik bij Mijnheer Uw vader een ernsti
ge klacht indienen. Studie eischt ernst.
Zonder ernst geen resultaten.
Dat is het juist wat me ontbreekt,
heer Gouverneur. Ik houd niet van dit
soort studie.
Van welk soort dan wel, als ik vragen
mag?
Ik houd van: paardrijden; schieten
met pijl en boog en met geweer; schermen,
jagen, visschen; zwemmen en teekenen eii
zingen en.... hiermee is mijn lijst van
lievelingsvakken opgenoemd. Vindt Mijn
heer en Meester, dit niet meer dan vol
doende voor een zoon van Graaf van Wee
brich.
Ik wacht uw antwoord rustig af en geloof
niet, dat U een ernstige klacht behoeft in
te dienen bij Mijnheer, mijn vader.
Over deze vakken ben ik best tevre
den. U kunt paardrijden, zwemmen, scher
men, schieten, jagen, visschen, teekenen en
zingen, maar is dat nu alles, waarop een
zoon van Graaf van Beeberich kan bogen.
Waar blijft een kennis van talen; uw ken
nis van Staathuishoudkunde en geschiede
nis; waar uw kennis van Wet en Recht;
waar' uw kennis van
Schei maar uit Mijnheer de Gouver
neur. De lijst is al meer dan lang. Ik doe
het met de helft. Ik pas voor al die ge
leerdheid. Ik wil leven. Ik wil zingen en
vrij zijn als de vogels in de vrije natuur.
Studie is goed voor U en voor Carolus, die
vaders opvolger wordt.
Ik
Ik kan niet dulden, Graaf Antonio,
dat U verder gaat op deze manier. Dat zou
verraad plegen zijn aan de instructies van
Mijnheer uw vader. Deswege zal ik ver
plicht zijn te doen, wat ik zei en Mijnheer
Uw vader waarschuwen.
Ik zal u niet tegenhouden, Mijnheer
de Gouverneur en het is ook beter, dat
Mijnheer mijn vader bijtijds wordt inge
licht over hetgeen, ik wil en over dat wat
ik liever niet doe.
Een uur later staat Antonio voor zijn
vader.
En wat moet dat mijn boon! Welke
ernstige klachten verneem ik daar uit den
mond van je Leeraar, aan wien ik mijn
volle vertrouwen schonk, waar het geldt
de geestelijke opvoeding mijner zonen.
Ja, vader zoo is het! Ik kan en wil
niet studeeren.
Kan niet en wil niet, zijn twee aparte
verontschuldigingen. Het eerste is iets en
het tweede is een zaak, die mij aangaat.
Mijn wil is de wil van het huis en dus ook
de wil van mijn zoon, die Antonio heet.
Heeft Antonio dat goed begrepen.
Ja vader! Ik heb dat goed begrepen
en wacht uw bevelen af.
Ga! Ik zal met de gravin, je geëer
biedigde moeder alles bespreken. Morgen
vroeg ben ik voor jou te spreken. Ga nu
naar de studiezaal en doe wat je Leeraar
wenscht.
Ik zal gaan vader en mijn Gouverneur
geen reden tot klagen geven.
Doe zoo Antonio; tot morgen!
(Wordt vervolgd).
Al spoedig was er ook een dokter bij. Hij
voelde Fransjes pols, „hier kan mensche-
lijke hulp niet meer baten, zei hij, het
ventje is een beter leven ingegaan, waar
hij geen armoede meer hoeft te lijden
Het H. Hart van Jezus had Fransjes r
ued verb'1--cl.