De orkaanramp in Amerika. 3)e £&idócfie (Bowimit Wolde Mariam, de Abessijnsche gezant te Parijs, betuigt bij zijn aftreden zijn onderwerping aan het Italiaansch gezag. Wolde Mariam onderteekent op de Italiaansche legatie zijn onderwerping De verkeersweg langs het Noord Hollandsch Kanaal wordt van een betonnen wegdek voorzien. De werkzaamheden tusschen St. Maartensvlotbrug en De Stolpe Prins Bernhard betreedt het hoofdkantoor der Nederlandsche Handelsmaat schappij te Amsterdam, waar hij eenigen tijd werkzaam zal zijn, om zich op de hoogte te stellen van den financieelen, comercieelen en economischer) toestand in Nederland en de koloniën FEUILLETON HET RAADSEL VAN HET ONBEWOONBARE HUIS. Naar het Engelsch bewerkt door THEA BLOEMERS. (Nadruk verboden). 2) „Daphne", vermaande de moeder, „draaf toch niet zoo door! Ik heb je gevraagd re delijk te zijn. Als meneer Malleson om je geeft, kan hij hier kome-i. En afgezien van alles, ik vinu 't niet prettig, dat mijn dochter een rijken jongeman naloopt." „Ik loop hem niet na", protesteerde het meisje fel. „Ik geef hem alleen zy'n kans en ik vraag 1e mijne." Amabel legde den brief van haar zuster neer. „Ik wil niet dat je om geld trouwt", zei ze. „Geld is de hoofdzaak niet in 't le ven." Daphne werd vuurrood. „Wie zegt u, dat ik hem om zijn geld wil trouwen?" riep ze. „Natuurlijk wil ik een prettig leven, geld hebben, dat wil iedereen maar al bezat Jimmy geen cent..., U hebt geen idee hoe ontzettend ik. Haar stem stierf weg in een snik. „Wilt u me nu laten gaan?" Amabel stond op. „Daphne, wees kalm alsjeblieft. Al wou ik je nóg zoo graag xaten gaan ik kan het niet!" „U bedoelt dat u niet wilt", vial Daphne in spijtige woede uit. „Begrijpt u dan niet, dat ik van Jimmy houd? Maar dat zegt u natuurlijk niets. U hebt zelf zoo makkelijk kunnen afzien van den man, van wien u hield, dat...." „Daphne, wees stil!" zei Amabel op ge heel anderen toon dan tevoren. Maar het meisje kon zich niet meer bedwingen. „U liet den man in den steek, van wien u hield, en u trouwde met vader.... u moest zeker van grootvader en grootmoe der, hij was een vriend van grootvader, en zoo wat even oud, is 't niet? Dus zoo erg dol zult u wel niet op hem geweest zijn...." Amabel stond verstijfd. „Daphne", hijgde ze met bleeke lippen, „wie heeft je al dien onzin verteld?" „Tante Agaath, dus 't zal wel waar zijn." Na een stilte, die zeer lang scheen te duren, ging Amabel de kamer door, en be gon de oranje gordijnen op te vouwen. Toen ze ze weggelegd had, kwam ze terug naar het raam en zei: „Ga eens zitten, Daffy." Verlegen gehoorzaamde Daffy. Ze voel de, dat ze te ver gegaan was. „Als je nadacht zou je zulke dingen niet zeggen. Daphne, ik weet niet wat voor verhalen Agaath je allemaal opgedischt heeft, maar nu wil ik dat je de waarheid weet. Jij herinnert je je vader niet meer, Daffy; maar andere menschen zijn hem nog niet vergeten. Hij heeft je geen geld kunnen nalaten, maar wel een naam, die iets zegt. Hij kwam 's avonds bij ons en als hij met mijn vader zat te praten, zat ik hem stil te bewonderen. Toen ik zeven tien was, bleef hij weg. Ik begreep niet waarom, en ik vond het aar. Op een avond vertelde mijn moeder me, dat hij het ver standiger vond een poosje w°g te blijven. Hij voelde dat hij te veel van mij ging hou den. Ik weet niet meer wat ik antwoordde, maar ik was heel gelukkig. Het leek me een wonder, dat iemand als Ethan Grey van mij kon houden. Ze lieten me een half jaar wachten en toen verloofden we ons." Amabel zweeg. Daphne zat vooroverge bogen, verlangend om meer te hooren. „Hij moest naar een congres in Weenen", ging Amabel eindelijk door, vlug en vast, „en ik ging bij een schoolvriendin logee- ren. Zij woonde in bij haar getrouwden broer. Ze waren heel lief voor me en er kwamen veel menschen. Ik had nooit veel jongelui ontmoet en ik vond het heerlijk. Ik genoot, 't Was allemaal zoo nieuw voor me,." Ze zweeg weer en haar adem ging snel. „Ze waren allemaal zoo jong, Daffy; dat was het hem. En één van hen werd op zoo'n onstuimige jonge manier verliefd op me, en dat.dat bracht me uit mijn even wicht. Ik zei, dat ik m'n verloving zou ver breken en ging naar huL» met 't plan het te doen, zooals dat: bij jonge menscher. ge beuren kan. Maar toen ik thuis kwam, hoef de ik mijn verloving niet meer te verbre ken, want je vader had het al gedaan! Hij hij had pas gehoord, dat hij blind zou worden, een oogarts in Weenen had 't hem gezegd, en hij ging regelrecht naar myn ouders om het uit te maken." „Maarik begrijp 't niet." Daphne keek ernstig, verwonderd, maar diep be langstellend. Amabel zat met een kleur op het gelaat en schitterende oogen, zij zag er uit als een jong meisje, het meisje, datfin haar edelmoedig enthousiasme alles gegeven had. „O, Daffy, zie je dan niet..,.'* „Hebben ze u omgepraat?" vroeg Daphne „Nee nee natuurlijk niet. Denk je eens in, wat het voor hem was. O, Daffy, wat voelde ik me gelukkig, dat ik nog niets ge zegd had! Dat zou afschuwelijk geweest zijn." „Ik begrijp er niets van", zei Daphne. „Als je je vader beter gekend had, zou je 't gemakkelijker begrijpen", zei mevrouw Grey peinzend. „Wanneer je van iemand houdt, ik bedoel idet in den zin van ver liefd zijn, maar van echte sympathie, en zoo iemand heeft een groot verdriet en steun noodig, dan denk er alleen maar aan om te helpen en je bent dankbaar dat je het kunt." Daphne stond op, met een lachje van lichten spot „O, ja," zei ze. „U bent van het zelfop offerende soort, ik niet. Maar weet u wel, dat zelfopoffering volgens de mo derne opvattingen een ondeugd is?" Ze lachte luchtig en sloeg een arm om haar moeders schouders. „Toe, mammie, laat me naar Egypte gaan!" vleide ze. n. Amabel zat dien avond nog laat op. Zij maakte de gordijnen af en bleef met de handen in den schoot zitten peinzen. Daphne was haar eenig kind, maar het meisje stond mijlen ver van haar af. En toch hield Daphne van haar. Ook in haar lastigste buien, als ze woedend opstoof, of met die half medelijdende minachting keek die nog moeilijker te dragen was, dan bleef er toch altijd nog die vreemde onaantast bare band van genegenheid tusschen moe der en dochter. Toen Amabel opstond, ging zij naar het raam en keek naar buiten. Het regende niet meer. Zacht maanlicht tooverde zilveren plekken op den grond. Zwart rezen de boomen omhoog. Het was heerlijk stiL Twintig jaren waren uitgewischt, toen Amabel zoo in het maanlicht keek. De drang van jeugd naar jeugd was zoo sterk geweest Een mensch kan in het vuur der zelfverzaking staan zingen, en tóch Daphne begreep zooiets niet. Julian had het ook niet begrepen. Het zou niet zoo veel pijn hebben gedaan, als Julian be grepen had. Zij kwam terug van het raam, ging naar den haard en doofde het stervende vuur. Een stuk hout zond een waaier van von ken uit, toen ze het aanraakte. Ze keek er naar met een weemoedig glimlachje. Je denkt, dat iets dood is, en opeens vlie gen de vonken op, heete brandende vonken. Het was jaren geleden, dat de ge dachte aan Julian haar zooveel pijn had gedaan. Hoe vreemd kan de herinnering werken! Toen ze vanmorgen Julian's naam in de Times had gezien, deed 't haar geen zeer. Het had haar alleen verheugd, dat zijn werk, na zooveel jaren met succes was bekroond. Zij nam de krant op, en las het stukje nog eens over: „Wij mogen mr. Julian Forsham geluk- wenschen met de result .ten van zijn arbeid in Chaldea. Het belang van zijn ontdek kingen zullen we eerst goed beseffen, als zijn boek verschenen is. Vóór de publica tie daarvan wenscht mr. Forsham geen uit voerige mededeelingen aan de pers te doen. Naar wij vernemen vertoeft hij mo menteel in Italië." Amabel legde de krant neer. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9