Êcicbckc Cou/tant
Een aardig snapshot op den vooravond van den grooten .slag" tusschen de
Roode- en Blauwe troepen gedurende de legermanoeuvres In Noord-Brabant
De nieuwe Gouverneur-Generaal van Ned.-lndlê, jhr. mrA W. L.
Tjarda van Starkenborgh Stachouwer. inspecteert de troepen na zijn
aankomst te Sabang
De twee nieuwe mijnenvegers, gebouwd
voor de Nederlandsche marine, zijn
van de werf Gusto te Schiedam te
watergelaten. De beide schepen op
de helling
Een ongewone klant voor een ijsco gedurende een oogen
blikje rust tijdens de Brabantsche legermanoeuvres
De burgeroorlog in Spanje. Een collone der nationalistische troepen
op weg naar het front bij het passeeren van een brug
gedurende de militaire manoeuvres'^ De Zesdaagscbe te Londen wordt in de Empire Pool and Sports
Noord-Brabant Arena verreden. Een kijkje in de baan
FEUILLETON
ZIJN LAATSTE AVONTUUR
Humoristische Roman
van
TOH. BRAND.
(Nadruk verboden).
34)
Op dit oogenblik verscheen een nieuwe
figuur op het tooneel van den strijd: bur
gemeester Joachim Lorenz. Hij had aan
vankelijk bescheiden voor de deur ge
wacht, maar ten slotte duurde het hem
toch te lang en zoo kwam het, dat hij nu
binnentrad.
Hij ontdekte Emil en ging op hem toe.
Ah, bent u daar eindelijk weer, waar
de graaf, zei hij, hem beide handen toeste
kend. Ik vind het niet aardig, dat u mij
in den steek hebt gelaten, hij wierp een
blik op Kestenberg, zoodat ik alleen met
dien man moest blijven.
U schijnt dezen heer te kennen, zei
de brigadier, op Emil wijzend.
Natuurlijk ken ik hem, antwoordde
Lorenz. Sinds acht dagen is er bijna geen
uur geweest, waarin we niet samen wa
ren.
Hoe heet hij dan?
Graaf Rolf Godau.
En wie bent u?
Mijn naam is Joachim Lorenz. Ik
ben burgemeester van Riesenau.
De brigadier wierp Kestenberg een ver
nietigenden blik toe.
Nu hoor je het zelf! klonk de stem van
Emil.
Kestenberg was een onmacht nabij.
Water! steunde hij, water!
Hij strompelde naar de tafel, schonk
zich haastig een glas water in en dronk dit
in één teug leeg.
De brigadier meenre nu werkelijk met
een armen krankzinnige te doen te heb
ben en trachtte door zachtheid zijn doel
te bereiken.
Ja, ja, drink maar eens, waarde heer,
dat zal je goed doen. Zal ik nog een glas
inschenken? Niet? Gaat het al wat be
ter?
Maar Kestenberg, eenigszins op adem
gekomen, barstte nu opnieuw los.
Wel verduiveld, ik ben niet gek.
Maar ik zou het hier waarachtig kunnen
worden. Wilt u dan nog steeds niet inzien,
dat u met een geraffineerde oplichter te
doen hebt. Die man daar heeft papieren
van een ander gestolen, een heele stad
heeft-ie afgezet en opgelicht, mij heeft-ie
ook bestolen en geld afgeperst. En op de
autorenbaan, waar ik hem aan de politie
wilde uitleveren, heeft hij zich uit de voe
ten gemaakt. Vraagt u hem toch, of dat
alles niet waar is, of dat hij de brutaliteit
heeft het hier, in mijn gezicht, te onken-
nen!
Deze, op overtuigende toon geuite be
schuldigingen, die niet klonken of zij uit den
mond van een krankzinnige kwamen lieten
niet na op de' aanwezigen eenigen indruk
te maken. Allen keken Emil aan.
Maar deze bleef nog steeds zwijgen. Hij
wist niet, wat hij doen moest. Zijn rol ver
der spelen tot het bittere einde? Of zou hij
het spel, dat hij vroeg of laat toch verlie
zen moest, opgeven?
Zijn zwijgen werkte beklemmend.
Maar, nam Henry eindelijk het
woord, hij heeft toch den wedstrijd ge
wonnen, dus
Den wedstrijd gewonnen? riep Kesten
berg. Hij heeft den heelen tijd naast mij
in de loge gezeten. Meneer Lorenz, zegt u
eens, of het niet waar is!
Ja, dat is zoo.
Nou, zegt u nou zelf: kan een mensch
terzelfdertijd in een renwagen en in een
loge zitten! Oh zoo!
De brigadier, wien plotseling een licht
scheen op te gaan, keerde zich thans met
een ruk om naar de deur van de waschge-
legenheid, waar Rolf nog steeds stond. Kes
tenberg bemerkte het en volgde de bewe
ging
Déar hebben we graaf Godau, riep
hij met een van vreugde stralend gezicht,
maar dan den echten!
Hij liep op Rolf toe, greep zijn hand en
trok hem met zich mee
U? vroeg Mabel zacht. Bent u Rolf
Godau?
Ja, miss MabeL Ik ben de kleine Rolf,
die zooveel van tante Loni hield, bijna
even zooveel als.
Hij maakte dan zin niet af.
En wist u, dat ik, haar dochter ben?
Neen, mis Mabel, dat heb ik daar
even pas uit uw eigen mond gehoord.
Maar waarom, waarom hebt u dan?...
Dat zal ik je vertellen, nicht Mabel,
maar nu niet, niet hier, als wij alleen
ziin. Ik heb Ie veel te zeeeen. Zul ie me
toestaan je alles te vertellen, wat ik op
het hart heb?.... alles?
Zij knkte.
Hij nam haar hand en drukte er een
kus op.
Vanavond? fluisterde hij.
Vanavond!
De brigadier verzocht nu Emil voor zijn
schrijftafel te verschijnen.
Hoe is je ware naam?
Je zult lachen, brigges, ik ben Emil
Krause.
Krause?
De politiebeambte zocht in zijn geheu
gen, daarna nam hij een register en bla
derde het door. Zijn gezicht klaarde op.
Emil Krause, daar hebben we hem.
Hij vergeleek een foto, die in het regis
ter geplakt was met den levenden Emil,
die voor hem stond,
Klopt precies. Nou dan hebben we
een mooien vogel gevangen.
Emil knikte en zuchtte eens diep.
Jij bent uit de strafgevangenis in
Langenheim ontvlucht
Ik ben zoo vrij geweest, antwoordde
Emil. Daarna wees hij op het boek, dat de
ander geopend voor zich had. Kijk het nog
maar eens goed na, briggers Ik zou me
sterk verwonderen als er geen belooning
uitgeloofd was. Dat doen ze met mij altijd!
Het bleek, dat Emil's vermoeden Juist
was,
Nou, heb ik het niet gezegd? U
maakt vandaag nog een goeien dag. Nu
hebt u ten minste nog een kleine vergoe
ding voor de ergernis, die ik u bezoigd
heb.
't Is goed, weerde de brigadier af.
Hij wendde zich nu tot de anderen.
Ik verzoek u nu één voor één aangif
te te doen van uw bevindingen met dezen
man. Graaf Godau, u wenscht zeker een
aanklacht in te dienen wegens het onrecht
matig gebruik maken van uw naam?....
Ik? zei Rolf, ik denk er niet aan. Ik
vind meneer Kraus zeer sympathiek....
Er zijn toch nog fatsoenlijke men-
schen op de wereld, meende Emil waardee-
rend. Menschen, die voor een ander ook
wat over hebben.
En nu, geachte heer Krausebe
gon Rolf.
U kunt gerust Emil tegen me zeg
gen, ik ben niet zoo!
Nu goed dan, waarde Emil, je zult
nu zeker wel zoo goed willen zijn mij mijn
naam weer terug te geven.
Wat ik hierbij doe!
Mijn dank.
Maar Kestenberg bleek zich met dezen
eenvoudigen gang van zaken niet te kun
nen vereenigen.
Graaf Godau, begon hij, u kunt na
tuurlijk doen wat u wilt, maar om u eer
lijk de waarheid te zeggen, begrijp ik uw
houding niet goed. Ten slotte gaat het mij
niets aan wat u doen of laten wilt. Maar
ik heb geen enkele reden om deze kerel
met zijden handschoenen aan te pakken.
Brigadier, ik dien hierbij tegen dezen
man een aanklacht in wegens....
(Slot volgt).