HERDERLIIK SCHRIJVEN DER DUITSCHE BISSCHOPPEN. DONDERDAG 17 SEPTEMBER 1936 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD - PAG. 9 Tot behoud van de Bijzondere School. Op de Bisschopsconferentie te Ful- da werd ook een Herderlijk Schrij ven ter goedkeuring aan het ge- heele Duitsche Episcopaat voor gelegd, over de Bijzondere School, die in het Derde Rijk door tal van hatelijke maatregelen van de zijde dei: regeering het bestaan onmo gelijk wordt gemaakt. Reeds thans is de K. W. P. in staat om dit Herderlijk Schrijvesn, dat op Zondag 20 September in alle kerken van den kansel zal worden voorgelezen in extenso te publi- ceeren. De brief is ook voor ons land van groote beteekenis, daar ook bij ons propaganda voor de z. g. Eenheidsschool gemaakt wordt. Op het oogenblik is in de Duitsche lan den een strijd ontbrand om de hoogste en heiligste goederen, die wij bezitten, aldus vangen de Duitsche bisschoppen hun schrij ven aan. Tot deze goederen, die wij van onze voorvaderen geërfd hebben, en als een heilige erfenis waardeeren en bescher men, behoort ook de Bijzondere School. In den loop van het voorbije jaar zijn in enkele deelen van ons land (Beieren, Wur- temberg, Hessen) zware aanslagen ge pleegd op het bestaan van de bijzondere school. Tegenstanders der Bijzondere School trachten vaak de nog bestaande bijzondere scholen inwendig uit te hollen. Steeds stijgt het aantal klachten over onchristelijke uitlatingen door enkele per sonen uit onderwijskringen, klachten over uitlatingen, waardoor het godsdienstig ge voel der kinderen ten zeerste benadeeld wordt. Op sommige plaatsen heeft men godsdienstige schilderijen en kruisbeelden uit de scholen verwijderd. In leerboeken en leermethoden worden in bepaalde vak ken het christelijk karakter aan de bijzon dere school ontnomen. Daarom beschouwen wij Bisschoppen het als een ambtsplicht om U in duidelijke taal onze meening te zeggen over de Bijzon dere School, opdat gij, wanneer eenmaal een zwaarwichtige beslissing genomen moet worden, geen gebrek zoudt hebben aan een duidelijke wegwijzer. Beminde Diocesanen! Het bevorderen van de Bijzondere School is een gewentensplicht voor de Katholieken! Dat is het kernpunt van dit Herderlijk Schrijven. Onze H. Vader Paus Pius XI zegt in zijn groote Encycliek over „De Christelijke Opvoeding der Jeugd" van 31 December 1929 o. m. het volgende: „Alles wat de ge- loovigen ondernemen om de Katholieke School te helpen bevorderen en versprei den in het belang hunner kinderen, is in den waren zin van het woord een gods dienstige daad. Wanneer derhalve de Katholieken uit een of ander land zich moeten geven om de katholieke school voor hun kinderen vei lig te stellen, dan begeven zij zich daarmee niet op het terrein van partijpolitiek, maar zij vervullen daardoor een noodzakelijke gewetensplicht die door hun godsdienstige^ overtuiging hun wordt voorgeschreven." De H. Kerk is krachtens de zending die zij van den Zoon Gods zelf ontvangen heeft, geroepen en gerechtigd te verklaren, waar en wanneer het geweten eischen stelt. Zij is immers het opperste leergezag inzake geloof en zeden. Nu heeft de Kerk in dui delijke bewoordingen alle Katholieken in geweten verplicht., om hun -kinderen naar Katholieke scholen te zenden. Zij heeft dat vroeger reeds meerdere malen gedaan. Zij doet dat nogmaals in onze dagen, in de volgende duidelijke zinsneden uit het Kerkelijk Wetboek: „Alle geloovigen moe ten van jongsafaan zoo onderricht en op gevoed worden, dat hun niet alleen niets geleerd wordt wat in strijd is met het Ka tholieke geloof, en zedelijkheid, maar ook zóó, dat de godsdienstige en zedelijke op voeding de eerste plaats inneemt." (Kerkel. Wetboek Can. 1372 paragraaf 1). Tevens worden ouders en hun plaatsver vangers op het hart gedrukt, dat zij het recht en de zwaarste gewetensplicht heb ben om voor de christelijke opvoeding hun ner kinderen zorg te dragen (Canon 1372 paragraaf 2). Dat is de grondstelling van het Kerkelijk Wetboek. Telkens opnieuw roept de Kerk het ver- antwoordelijkheidsbewustzijn van hare ge loovigen in een dusdanige zaak wakker. In zijn Encycliek over de opvoeding zegt de H. Vader Paus Pius XI uitdrukkelijk: „Voor Katholieken is ook een dergelijke gemengde school ontoelaatbaar.... waar in men de kinderen weliswaar nog een godsdienstig onderricht verschaft overeen komstig hun eigen religie, maar waar alle overige uren van onderwijs gemeenschap pelijk gegeven worden voor allerlei scho lieren, zoowel Katholieken als niet-Ka- tholieken." Met deze duidelijke woorden van den H. Vader is ook de z.g. „Duitsche gemeen schapsschool" voor de Katholieken ver boden verklaard. (Door gemeenschapsscho len verstaat men scholen waar leerlingen van allerlei religie en gezindte onderricht ontvangen. Red.), Zij is onvoldoende. Want men kan niet daarmee volstaan, dat in een school gods dienstonderricht gegeven wordt, maar „het heele onderwijs en de heele inrichting van le school, het onderwijzend personeel, het •■•erplan en de leerboeken moeten in alle vakken van onderwijs den christelijken geest ademen." Wanneer men dergelijke ernstige verkla ringen hoort, dan moe', men toch wel tot zich zelf zeggen: „Er moeten toch wel zeer gewichtige redenen zijn, die voor de Kerk aanleiding geven om een zoo duide lijk en dringend verbod uit te spreken. Zoo is het ook inderdaad. Gij allen kent de re denen. Het hoogste goed, dat de ouders aan hun kinderen zullen meegeven, is de schat van het H. Katholiek geloof. Dat is beslissend voor tijd en eeuwigheid. Voor het behoud van dit H. Geloof heeft de Kerk door alle eeuwen heen gebeden, gestreden en geleden. Daarvoor zijn de H. Martela ren blijde den dood ingegaan; daarvoor hebben onze voorvaderen tijdens den Kul- turkampf de zwaarste offers gebracht. Wat het H. Geloof beteekent en hoe het licht, sterkte en troost verschaft, dat onder vindt gij zelf iederen dag weer opnieuw en vooral in de moeilijkste uren van Uw leven. Wie er zich van bewust geworden is, welke groote waarden het H. Geloof in zich verborgen houdt, moet begrijpen, waarom de Kerk zoo zorgzaam daarover waakt, dat deze kostbare schat niet verlo ren gaat en geen schade lijdt. „Want wat baat het den mensch, wanneer hij de gan- sche wereld wint, maar schade lijdt aan zijn onsterfelijke ziel." (Mattheus 16, 26). Wie den volledigen ernst van dit woord van Christus begrijpt, zal ook de groote zorg en de bange gewetensnood der Ka tholieke ouders begrijpen die over het zie lenheil van hun kinderen ongerust zijn. omdat deze gedwongen worden hun kin deren aan niet-Katholieke inrichtingen van onderwijs toe te vertrouwen. Dit geloof echter loopt in een neutrale school gevaar. Zelfs wanneer men zou trachten te ver hinderen, dat de schat van het Katholieke geloof in de ontvankelijke kinderharten door openlijke aanvallen bedreigd werd, dan blijft er nog een andere niet minder ernstig gevaar over, dat onvermijdelijk is. De ergste vijand van het geloof is de godsdienstige onverschilligheid, het indif ferentisme: dat is die geestesgesteldheid, die van oordeel is, dat men in het-prakti sche leven ook zonder de geopenbaarde godsdienst wel door den tijd zal kunnen komen; die geestesgesteldheid, voor wie het onverschillig schijnt of men Katholiek, Protestant of Duitsch-geloovig is. Zooals de ondervinding leert, is er niets wat het ge loof zoo zeker kapot maakt als deze geest van godsdienstige lauwheid en onver schilligheid. Maar dat is juist de geest die in de neu trale school heerscht. Hoe ziet het er im mers in een dergelijke school uit? Behal ve bij het godsdienstonderricht mag geen echt christelijk gebed verricht worden; er mag geen woord worden gezegd van Chris tus en Zijn H. Kerk, onder voorwendsel dat men de godsdienstige gevoelens van andersdenkenden niet mag schenden. Welke een invloed moet een dergelijke atmosfeer uitoefenen op de ontvankelijke kinderzie len! Hoe zal die geest op hen inwerken daar deze toch lijnrecht staat tegenover de geest van het ouderhuis en van het gods dienstonderricht! Zullen in den loop der tijden niet talrijke kinderen het slachtoffer worden van het gevaar van deze godsdien stige onverschilligheid, zooals ook reeds bij zoovele volwassenen juist door de on verschilligheid het geloof werd geroofd? Dit in de bres springen voor deze school is derhalve geen kopigheid en geen uit vloeisel van machtswellust; het is niets anders als de vervulling van een zwaren gewetensplicht. Wanneer gewetensvrijheid in de Duit sche landen geen ijdel woord is dan mag men deze eisch voor het behoud van de Bijzondere School die door het Katholieke volk als een gewetensplicht beschouwd wordt, niet onbeantwoord laten. Dan mag het niet gebeuren dat duizenden trouwe Katholieke Duitschers in groote gewetens nood gedreven worden. De Katholieken eischen de Katholieke Bijzondere School ook in naam ven het recht en vanwege de trouw aan gesloten verdragen. „Gerechtigheid is de grondslag der na ties", zegt een oud spreekwoord. Alle volkeren bij wie de begrippen recht en trouw een ijdele waan geworden zijn, gaan ten gronde. De Bijzondere School is stevig veran kerd in het Duitsche recht. In een plech tig oogenblik heeft de Führer ten aanhoo- re van heel de wereld gezegd, „dat de na tionale regeering in de beide christelijke gezindten de gewichtigste factoren zag voor het behoud van onzen volksaard." „Zij zal de tusschen haar en de landen afgesloten verdragen eerbiedigen; hun rechten zullen niet aangetast worden De nationale regeering zal bij opvoeding en onderwijs aan de christelijke gezindten de invloed inruimen, die hun toekomt. De nationale regeering is bezorgd voor een hartelijk samenwerken tusschen Kerk en Staat." Als resultaat van deze belijdenis heeft het Duitsche Rijk dan ook op 20 Juli 1933 door het Rijksconcordaat een plechtig ver drag met den H. Stoel gesloten, waarin zij „aan de Katholieke Kerk de haar toeko mende invloed op gebied van opvoeding en onderwijs" op ondubbelzinnige wijze toestond. Artikel 23 van het Rijksconcor daat bevat dan ook de zwaarwichtige en duidelijke woorden: „Het in standhouden en opnieuw oprichten van Katholieke La gere Scholen blijft gewaarborgd." In artikel 24 wordt gezegd: „Aan alle ka tholiek Lagere Scholen worden slechts dusdanige leeraren aangesteld, die tot de Katholieke Kerk behooren en die waar borg bieden, dat zij geheel beantwoorden aan de bijzondere eigene der Katholieke Bijzondere School." Daarom moeten deze onderwijzers een opleiding genieten die hen bekwaam maakt om aan deze „bijzon dere eischen der Katholieke Bijzondere School te beantwoorden." Daarmee staat de Katholieke Bijzon dere School op den. rotsvasten bodem van het recht. Zij is in een Internatio naal Tractaat verankerd, en heeft ook kracht van wet voor het geheele Duit sche Rijk. Wanneer Wij derhalve ver langen, dat Katholieke kinderen, door Katholieke onderwijzers, geheel in den geest en volgens cie grondbeginselen van het Katholieke Geloof onderricht en opgevoed worden,- dan verlangen wij niets meer dan ons recht dat ons in een plechtig gesloten -verdrag be loofd is, Niemand van ons wil gelooven dat in de Duitsche landen heilige verdragen ver acht zouden worden. Wij weten dat trouw aan het gegeven woord en jegens gesloten verdragen en opkomen voor het recht, tot de schoonste eigenschappen van het Duit sche volk behooren. Wij vertrouwen daar om dat de Rijksregeering op grond van de door haar aangegane verplichtingen de pogingen om de Bijzondere Scholen te be strijden afkeurt en daaraan een einde zal maken. De brief weerlegt dan eenige opwerpin gen, die tegen de Bijzondere School ge maakt worden. De bisschoppen eindigen hun schrijven met deze woorden: „Gij Christelijke ouders zult eenmaal voor God rekenschap moeten afleggen voor de opvoeding van Uwe kinderen. Wij we ten dat U zelfs niets zoozeer, ter harte gaat, als de Katholieke opvoeding Uwer kinde ren. Daarom zult gij. ook voor het geval in bepaalde stréken onverwachts een stem ming of aangifte van nieuwe leerlingen voor de neutrale school wordt voorgeschre ven, Uzelf niet laten overrompelen en bang maken, maar als Katholieke Ouders zult gij Uw plicht doen en moedig en vast beraden op de bres staan voor het behoud van de Bijzondere School. De Katholieke opvoeding heeft ook Uzelf gelukkig ge maakt en uw ziel verrijkt. Zij moet ook de groote schat van Uwe kinderen blijven. Wanneer het trouw vasthouden aan de Bijzondere School ook offers van U vraagt, breng die dan gaarne! Het gaat immers om de zielen van Uw kinderen! Wanneer men U daarom als slechte Duitschers versmaadt, weet dan, dat der gelijke verdachtmakingen absoluut onjuist zijn; wijs, ze derhalve op waardige 'wijze af! Gij weet dat gij door het instandhouden van de Bijzondere School op de beste wijze het waarachtig welzijn van het land en volk bevordert, God geve U daartoe Zijn kracht en ge nade. Verheft daarom met ons Uwe handen tot gebed. Iederen dag opnieuw moet ons smeeken dringend ten hemel stijgen: Heer bewaar in ons en onze kinderen het Ka tholieke geloof! Heer bewaar voor ons en onze kinderen de Katholieke school." RECHTZAKEN TWEE AMSTERDAMSCHE POLITIE AGENTEN VERDACHT. De vierde kamer der Amsterdamsche rechtbank heeft gisteren behandeld de straf zaak tegen twee agenten van het bureau Admiraal de Ruyterweg, die ervan worden verdacht in den nacht van 4 Juni j.l. te hebben ingebroken in een kiosk op het Mer catorplein. 's Morgens was de kiosk-juffrouw tot de onaangename ontdekking gekomen, dat de kiosk was doorzocht en dat het beetje ge- reede geld, dat zij daar bewaarde, gestolen was. Een bewoner van het plein kwam met de mededeeling, dat twee agenten de inbraak zouden hebben gepleegd. Zijn vrouw en een buurman zouden het hebben gezien Tijdens het tegen hen ingestelde onder zoek werden termen aanwezig geacht om beide agenten in te sluiten. De publieke tribune is tot de uiterste hoe ken gevuld en ook van de zijde van de balie bestond voor deze zaak veel belang stelling. De rechtbank wordt gepresideerd door mr. Thöne. Officier van Justitie is mr. Was- senbergh. Den agenten is ten laste gelegd, dat zij tezamen en in vereeniging diefstal met braak hebben gepleegd. Als eerste getuige komt hoofdinspecteur Modderman, chef van het bureau Admiraal de Ruyterweg voor het hekje; hij heeft het eerste onderzoek ingesteld. Getuige legt spe ciaal verklaringen af over de vraag of de eene verdachte uit zijn „blok" is geweest, aan de hand van een plattegrond wordt ha- gegaan of van W. zich te ver uit de buurt heeft begeven. Dit blijkt wel het geval te zijn geweest. Een agent mag niet zonder noodzaak zijn blok verlaten. Is hij daartoe genoodzaakt, dan behoort hij daarvan aanteekening in zijn dienstboek je te doen. Get. erkent ech ter, dat dit voorschrift in de practijk niet altijd wordt opgevolgd. Mr, Muller Massis' Ik kom 's avonds wel eens twee agenten samen tegen, dat is dus eigenlijk contrabande tenzij het een dub belpost is. Getuige Modderman: Inderdaad, ze zijn dan tegen de voorschriften voor de gezellig heid samen. De brigadier-rechercheur Metsch had een onderzoek bij en in de kiosk ingesteld. Er waren geen sporen van braak te zien. Op het slot van de telefooncel was een deuk aangetroffen. De kioskjuffrouw imej. C. Visser was 's morgens om acht uur in dienst gekomen. Het viel haar op, dat het slot maar een keer moest worden omgedraaid inplaats van tweemaal. Een tweetal bewoners van het Mercatorplein waren een oogenblik later gekomen, om te vragen of er niets bijzon ders aan de hand v/as. Get, merkte toen, dat het geld, ongeveer tien gulden klein geld, gestolen was Een tweede kioskjuf frouw, die den vorigen avond dienst had gedaan, wist met zekerheid te vertellen, dat zij dien avond den sleutel tweemaal had om gedraaid. Verklaring van hoofdgetuige. Dan komt de hoofdgetuige, een bewoner van het Mercatorplein, voor het hekje. Dien nacht te kwart over twee zat ge tuige wegens zijr gestel, zooals hij het uitdrukte voor het raam. Zijn vrouw, die hem gezelschap hield, had hem er opmerk zaam op gemaakt dat twee agenten hun fietsen tegen de kiosk zetten. Pres.: Waren dat deze verdachten? Get.: Ja, pertih'errt Pres.: Maar eerst hebt u verklaard, dat u ze niet herkende Get. verklaart, dat hij uit medelijden met de gezinnen van de verdachten een onjuiste verklaring had afgelegd. „Als ze bij me ge komen waren, had ik misschien volgehou den, dat ik ze niet herkende, maar 't is beter zoo". Er was ook nog een derde agent bijge komen, met wien de verdachten een oogen blik hadden gepraat. Toen de derde agent weg ging, had ge tuige hooren zeggen „ze staan ons uit dat huis al een kwartier lang te beloeren". Een van de agenten had toen tegen getuige ge roepen „ga naar je nest". Pres.: En bent u toen naar bed gegaan? Get.: Neen, ik nam dat niet en ik dacht wel, dat er nog iets zou gebeurenIk bleef zitten en jawel, om ruim vier uur 's nachts kwamen ze terug. Eerst keek de langste naar boven maar ik zorgde, dat hij me niet zag, hij zette z'n fiets tegen de kiosk en ging naar binnen. Dat ging blijk baar heel gemakkelijk met een valschen sleutel. De andere bleef op den uitkijk staan. Get. had toer zijn buurman geroe pen en deze was bij hem voor het raam gaan zitten. Even voor half vijf kwam de langste ver dachte weer buiten, hij sloot de deur en vertrok met z'n collega. Pres.: U bent volkomen zeker van uw verklaringen? Get.: Ja, ik heb niets tegen die menschen, ik kende ze zelfs niet. Hij vertelt dan nog, dat hij tot half zeven de wacht had gehou den. Er was niets meer gebeurd. Om acht uur was hij naar de juffrouw in de kiosk gegaan. Mr. Muller Massis- Hebt u nooit een ont moeting met een der agenten gehad? Herin nert u zich niet, dat u zich eens hebt be moeid met een relletje en de agent u toen een waarschuwing heeft gegeven? Get.: Allemaal fantasie en leugens. In 't verkeerde blok. Een agent van politie had de beide ver dachten om kwart over twee op het Mer catorplein gesproken; ze hadden verteld, dat ze alle twee aan het posthuis dienst deden. Later bleek dat ten aanzien van verd. van W. onjuist. Deze verdachte ontkent echter gezegd te hebben bij het posthuis dienst te doen. Agent de Lange, de volgende getuige, heeft verd. van W ontmoet bij den Sloter- dijkermeerweg, kort na half vijf. Van W. had toen gezegd, dienst te doen in blok 3 en 4, hetgeen niet mogelijk was, daar ge tuige zelf in blok 3 dienst deed. Toen getuige verdachte hier opmerkzaam op maakte, had hij gezegd: „Oh, dan ver gis ik me zeker". Meermalen had get. beide verdachten samen gezien op plaatsen, waar ze eigen lijk volgens de dienstorders niet sa-men mochten zijn. En hebt u er nooit iets bijzonders in gezien? vraagt de president. Getuige: „Neen, nu, na deze geschiedenis is het me eigenlijk pas opgevallen". Mr. Muller Massis: „Maar dat gebeurt toch bij andere agenten ook wel eens". Getuige geeft dit toe, maar de Officier merkt op, dat hij toch zeker geen tweede voorbeeld kan noemen van twee bepaalde agenten, die hij geregeld samen ziet. -Verdachte van W. geeft een andere lezing van het gesprek met getuige. Volgens verd. was getuige in de war geweest. Een heftig debat. Er ontstaat dan een heftig debat tusschen den hoofdgetuige en Mr. Muller Massis. De verdediger vraagt o.a.: „Was u indertijd, toen u zelf bij de politie diende, niet van plan bij den burgemeester van IJmuiden in te breken?" Getuige wint zich op en loopt op den ver dediger af: „Vuile leugens, dat is een groote beleediging wat u daar tegen me zegt. Ik neem dat niet". Mr. Mathuisen stelt vervolgens een aan tal vragen aan getuige betreffende het waarnemen van de gebeurtenissen in den bewusten nacht. Verd.: Waar stond u, uw vrouw en uw buurman, toen de agent uit de kiosk kwam? Get.: Dat heb ik al gezegd President (tot getuige): Maakt u geen grapjes, antwoord den verdediger. Get. vertelt dan, hoe de drie toeschouwers zaten. Verd. van W. geeft toe, dat hij om kwart over twee op het Mercatorplein was ge weest, voor het raam van getuige had hij iets zien bewegen. Get. mag gaan zitten, maar hij vertrekt niet zonder nog eens te protesteeren tegen den vraag van Mr Muller Massis over het plan om bij- den-burgemeester van IJmui den in te breken. De vrouw van den hoofdgetuige neemt dan de plaats van haar echtgenoot in. Zij bevestigt in hoofdzaak de verklaringen van haar man. Ook zij had gezien, dat de langste agent de deur van de kiosk met een sleutel opende. Getuige herkende de verdachten pertinent'. Mr. Mathuisen: U hebt toch voor de po litie .verklaard, dat u van W. „haast" her kende? Get.: Neen, ik heb gezegd „pertinent". In dat verbaal staat dan een drukfout, dat is de heele kwestie. De herkenning. Verd. Van W. merkt op, dat de getuige, toen zij in de agentenwachtkamer kwam om door inspecteur Modderman te worden ge hoord, gezegd had wijzende op een agent dat is hij. „Wij aldus verd. zaten toen in afzondering en zij wees iemand an ders aan". Get. Modderman wordt weer voorgeroe pen en op de vragen van den president ver klaart de hoofdinspecteur, dat beide getui gen eerst aarzelend antwoordden, ze maak ten den indruk, dat ze iets achterhielden. Later vertelden ze, dat ze met het gezin van de verdachten rekening hadden willen hou den. De bovenbuurman, die door den hoofdge tuige was geroepen, toen de agent de kiosk inging, wordt voor het hekje geroepen. Hij had een agent uit de kiosk zien komen, samen met een collega was hij weggegaan. Pres.: En herkent u deze verdachten? Get.: Neen. Een vreemd geval. Een boekhouder verklaart, dat hij op een ochtend, het was nog heel vroeg, werd ge wekt door de beide verdachten. Zij kwamen hem vertellen, dat er in het kantoor, waar getuige werkzaam was, een poging tot inbraak was gedaan. Zij hadden uitvoerig verteld, hoe hard ze wel in de zaak hadden gewerkt. Den volgenden dag waren de agenten bij get. gekomen om te vragen of hij hun nummer en activiteit in zijn opgave aan de verzekering wilde ver melden. Van de firma hadden verdachten 10 be looning ontvangen. Het was get. opgevallen, dat het verhaal van de agenten over de wijze, waarop ze opgetreden waren, niet volkomen aanne melijk was. Langdurig werd gediscussieerd over de vraag of de verdachten bij die gelegenheid zich terecht buiten hun blok hebben bege- Het a charge verhoor is hiermede ten einde. Getuigen a décharge. Getuige J. D. A. E., brigadier van politie te IJmuiden verklaart, dat de hoofdgetuige a décharge, de bewoner van het Mercator plein, indertijd in politiedienst te IJmuiden was. Getuige had hem eens dronken in de duinen aangetroffen. Hij had hem naar huis gebracht en onderweg had de man aan getuige zijn plan aangekondigd om bij den burgemeester te gaan inbreken. De hoofdgetuige K. windt zich op en roept: „wat verdien je hieraan?" Een tweede décharge-getuige noemt den hoofdgetuige „geheimzinnig en achterdoch tig". Het getuigenverhoor is hiermede ten ein de en de president onderwerpt de verdach ten aan een uitvoerige ondervraging. Zij houden hun onschuld vol. Wel zijn ze om streeks twee uur op het plein geweest, doch daarna niet meer. Onmiddellijk na de pauze is het woord aan den Officier van Justitie, mr. Wassen- berg. Spr. acht het een onaangename taak dat hij twee leden van het politiecorps voor de rechtbank moest brengen. Beide ver dachten ontkenden Dat is begrijpelijk, meent de Officier, doch spr.' gelooft niet, dat deze ontkentenis kan baten. Uitvoerig gaat spr. vervolgens de getui gen-verklaringen na en aan de hand hier van construeert hij de wijze, waarop het misdrijf is gepleegd Spr. aanvaardt de ver klaringen van den hoofdgetuige K., den be woner van het Mercatorplein, volkomen. Niets kunnen de verdachten er tegen in brengen. Het O. M. is van meening, dat de ver dachten zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal, samen en in vereeniging gepleegd. Zij hebben een blaam geworpen op het hoofdstedelijk politiecorps. De officier stelde er prijs op te verklaren, dat dit geval op zich zelf staat. Ik heb. zoo zeide hij, het Am sterdamsche Corps leeren kennen als zeer actief en plichtsgetrouw. Spr. requireerde ten slótte tegen beide verdachten een gevangenisstraf van een jaar. WILT U IETS WETEN? Vraag omtrent de erfopvolging van een eventueelen zoon van prinses Juliana. Antwoord: Van een uitvoerig ant woord kan geen sprake zijn, daar de door u genoemde mogelijkheid niet bestaat en ook geen steun vindt in de Grondwet. Iets an ders zou het zijn, wanneer de Koningin, be halve een dochter ook een zoon had gehad en deze eveneens een. mannelijk kind zou hebben gehad. Hieromtrent wordt iets ge zegd in de Grondwet, maar het heeft geen zin hierop in te gaan, daar deze mogelijk heid nu eenmaal niet in werkelijkheid be staat. Eerst naar LINKS, dan naar RECHTS uitkijken vóór u oversteekt, en...» even uw beurt af wachten. (Neem lie ver een latere tram dan.de auto van den „Eerste Hulp dienst".)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9