HERDERLIIK SCHRIJVEN DER
DUITSCHE BISSCHOPPEN.
DONDERDAG 17 SEPTEMBER 1936
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 9
Tot behoud van de Bijzondere School.
Op de Bisschopsconferentie te Ful-
da werd ook een Herderlijk Schrij
ven ter goedkeuring aan het ge-
heele Duitsche Episcopaat voor
gelegd, over de Bijzondere School,
die in het Derde Rijk door tal van
hatelijke maatregelen van de zijde
dei: regeering het bestaan onmo
gelijk wordt gemaakt.
Reeds thans is de K. W. P. in staat
om dit Herderlijk Schrijvesn, dat
op Zondag 20 September in alle
kerken van den kansel zal worden
voorgelezen in extenso te publi-
ceeren. De brief is ook voor ons
land van groote beteekenis, daar
ook bij ons propaganda voor de
z. g. Eenheidsschool gemaakt
wordt.
Op het oogenblik is in de Duitsche lan
den een strijd ontbrand om de hoogste en
heiligste goederen, die wij bezitten, aldus
vangen de Duitsche bisschoppen hun schrij
ven aan. Tot deze goederen, die wij van
onze voorvaderen geërfd hebben, en als
een heilige erfenis waardeeren en bescher
men, behoort ook de Bijzondere School.
In den loop van het voorbije jaar zijn in
enkele deelen van ons land (Beieren, Wur-
temberg, Hessen) zware aanslagen ge
pleegd op het bestaan van de bijzondere
school. Tegenstanders der Bijzondere
School trachten vaak de nog bestaande
bijzondere scholen inwendig uit te hollen.
Steeds stijgt het aantal klachten over
onchristelijke uitlatingen door enkele per
sonen uit onderwijskringen, klachten over
uitlatingen, waardoor het godsdienstig ge
voel der kinderen ten zeerste benadeeld
wordt. Op sommige plaatsen heeft men
godsdienstige schilderijen en kruisbeelden
uit de scholen verwijderd. In leerboeken
en leermethoden worden in bepaalde vak
ken het christelijk karakter aan de bijzon
dere school ontnomen.
Daarom beschouwen wij Bisschoppen het
als een ambtsplicht om U in duidelijke taal
onze meening te zeggen over de Bijzon
dere School, opdat gij, wanneer eenmaal
een zwaarwichtige beslissing genomen
moet worden, geen gebrek zoudt hebben
aan een duidelijke wegwijzer.
Beminde Diocesanen!
Het bevorderen van de Bijzondere
School is een gewentensplicht voor de
Katholieken!
Dat is het kernpunt van dit Herderlijk
Schrijven.
Onze H. Vader Paus Pius XI zegt in zijn
groote Encycliek over „De Christelijke
Opvoeding der Jeugd" van 31 December
1929 o. m. het volgende: „Alles wat de ge-
loovigen ondernemen om de Katholieke
School te helpen bevorderen en versprei
den in het belang hunner kinderen, is in
den waren zin van het woord een gods
dienstige daad.
Wanneer derhalve de Katholieken uit
een of ander land zich moeten geven om de
katholieke school voor hun kinderen vei
lig te stellen, dan begeven zij zich daarmee
niet op het terrein van partijpolitiek, maar
zij vervullen daardoor een noodzakelijke
gewetensplicht die door hun godsdienstige^
overtuiging hun wordt voorgeschreven."
De H. Kerk is krachtens de zending die
zij van den Zoon Gods zelf ontvangen heeft,
geroepen en gerechtigd te verklaren, waar
en wanneer het geweten eischen stelt. Zij
is immers het opperste leergezag inzake
geloof en zeden. Nu heeft de Kerk in dui
delijke bewoordingen alle Katholieken in
geweten verplicht., om hun -kinderen naar
Katholieke scholen te zenden. Zij heeft dat
vroeger reeds meerdere malen gedaan. Zij
doet dat nogmaals in onze dagen, in de
volgende duidelijke zinsneden uit het
Kerkelijk Wetboek: „Alle geloovigen moe
ten van jongsafaan zoo onderricht en op
gevoed worden, dat hun niet alleen niets
geleerd wordt wat in strijd is met het Ka
tholieke geloof, en zedelijkheid, maar ook
zóó, dat de godsdienstige en zedelijke op
voeding de eerste plaats inneemt." (Kerkel.
Wetboek Can. 1372 paragraaf 1).
Tevens worden ouders en hun plaatsver
vangers op het hart gedrukt, dat zij het
recht en de zwaarste gewetensplicht heb
ben om voor de christelijke opvoeding hun
ner kinderen zorg te dragen (Canon 1372
paragraaf 2). Dat is de grondstelling van
het Kerkelijk Wetboek.
Telkens opnieuw roept de Kerk het ver-
antwoordelijkheidsbewustzijn van hare ge
loovigen in een dusdanige zaak wakker. In
zijn Encycliek over de opvoeding zegt de
H. Vader Paus Pius XI uitdrukkelijk:
„Voor Katholieken is ook een dergelijke
gemengde school ontoelaatbaar.... waar
in men de kinderen weliswaar nog een
godsdienstig onderricht verschaft overeen
komstig hun eigen religie, maar waar alle
overige uren van onderwijs gemeenschap
pelijk gegeven worden voor allerlei scho
lieren, zoowel Katholieken als niet-Ka-
tholieken."
Met deze duidelijke woorden van den
H. Vader is ook de z.g. „Duitsche gemeen
schapsschool" voor de Katholieken ver
boden verklaard. (Door gemeenschapsscho
len verstaat men scholen waar leerlingen
van allerlei religie en gezindte onderricht
ontvangen. Red.),
Zij is onvoldoende. Want men kan niet
daarmee volstaan, dat in een school gods
dienstonderricht gegeven wordt, maar „het
heele onderwijs en de heele inrichting van
le school, het onderwijzend personeel, het
•■•erplan en de leerboeken moeten in alle
vakken van onderwijs den christelijken
geest ademen."
Wanneer men dergelijke ernstige verkla
ringen hoort, dan moe', men toch wel tot
zich zelf zeggen: „Er moeten toch wel
zeer gewichtige redenen zijn, die voor de
Kerk aanleiding geven om een zoo duide
lijk en dringend verbod uit te spreken. Zoo
is het ook inderdaad. Gij allen kent de re
denen. Het hoogste goed, dat de ouders
aan hun kinderen zullen meegeven, is de
schat van het H. Katholiek geloof. Dat is
beslissend voor tijd en eeuwigheid. Voor
het behoud van dit H. Geloof heeft de Kerk
door alle eeuwen heen gebeden, gestreden
en geleden. Daarvoor zijn de H. Martela
ren blijde den dood ingegaan; daarvoor
hebben onze voorvaderen tijdens den Kul-
turkampf de zwaarste offers gebracht.
Wat het H. Geloof beteekent en hoe het
licht, sterkte en troost verschaft, dat onder
vindt gij zelf iederen dag weer opnieuw en
vooral in de moeilijkste uren van Uw
leven. Wie er zich van bewust geworden
is, welke groote waarden het H. Geloof in
zich verborgen houdt, moet begrijpen,
waarom de Kerk zoo zorgzaam daarover
waakt, dat deze kostbare schat niet verlo
ren gaat en geen schade lijdt. „Want wat
baat het den mensch, wanneer hij de gan-
sche wereld wint, maar schade lijdt aan
zijn onsterfelijke ziel." (Mattheus 16, 26).
Wie den volledigen ernst van dit woord
van Christus begrijpt, zal ook de groote
zorg en de bange gewetensnood der Ka
tholieke ouders begrijpen die over het zie
lenheil van hun kinderen ongerust zijn.
omdat deze gedwongen worden hun kin
deren aan niet-Katholieke inrichtingen van
onderwijs toe te vertrouwen. Dit geloof
echter loopt in een neutrale school gevaar.
Zelfs wanneer men zou trachten te ver
hinderen, dat de schat van het Katholieke
geloof in de ontvankelijke kinderharten
door openlijke aanvallen bedreigd werd,
dan blijft er nog een andere niet minder
ernstig gevaar over, dat onvermijdelijk is.
De ergste vijand van het geloof is de
godsdienstige onverschilligheid, het indif
ferentisme: dat is die geestesgesteldheid,
die van oordeel is, dat men in het-prakti
sche leven ook zonder de geopenbaarde
godsdienst wel door den tijd zal kunnen
komen; die geestesgesteldheid, voor wie
het onverschillig schijnt of men Katholiek,
Protestant of Duitsch-geloovig is. Zooals de
ondervinding leert, is er niets wat het ge
loof zoo zeker kapot maakt als deze geest
van godsdienstige lauwheid en onver
schilligheid.
Maar dat is juist de geest die in de neu
trale school heerscht. Hoe ziet het er im
mers in een dergelijke school uit? Behal
ve bij het godsdienstonderricht mag geen
echt christelijk gebed verricht worden; er
mag geen woord worden gezegd van Chris
tus en Zijn H. Kerk, onder voorwendsel
dat men de godsdienstige gevoelens van
andersdenkenden niet mag schenden. Welke
een invloed moet een dergelijke atmosfeer
uitoefenen op de ontvankelijke kinderzie
len! Hoe zal die geest op hen inwerken
daar deze toch lijnrecht staat tegenover de
geest van het ouderhuis en van het gods
dienstonderricht! Zullen in den loop der
tijden niet talrijke kinderen het slachtoffer
worden van het gevaar van deze godsdien
stige onverschilligheid, zooals ook reeds
bij zoovele volwassenen juist door de on
verschilligheid het geloof werd geroofd?
Dit in de bres springen voor deze school
is derhalve geen kopigheid en geen uit
vloeisel van machtswellust; het is niets
anders als de vervulling van een zwaren
gewetensplicht.
Wanneer gewetensvrijheid in de Duit
sche landen geen ijdel woord is dan mag
men deze eisch voor het behoud van de
Bijzondere School die door het Katholieke
volk als een gewetensplicht beschouwd
wordt, niet onbeantwoord laten. Dan mag
het niet gebeuren dat duizenden trouwe
Katholieke Duitschers in groote gewetens
nood gedreven worden.
De Katholieken eischen de Katholieke
Bijzondere School ook in naam ven het
recht en vanwege de trouw aan gesloten
verdragen.
„Gerechtigheid is de grondslag der na
ties", zegt een oud spreekwoord.
Alle volkeren bij wie de begrippen recht
en trouw een ijdele waan geworden zijn,
gaan ten gronde.
De Bijzondere School is stevig veran
kerd in het Duitsche recht. In een plech
tig oogenblik heeft de Führer ten aanhoo-
re van heel de wereld gezegd, „dat de na
tionale regeering in de beide christelijke
gezindten de gewichtigste factoren zag
voor het behoud van onzen volksaard."
„Zij zal de tusschen haar en de landen
afgesloten verdragen eerbiedigen; hun
rechten zullen niet aangetast worden
De nationale regeering zal bij opvoeding
en onderwijs aan de christelijke gezindten
de invloed inruimen, die hun toekomt. De
nationale regeering is bezorgd voor een
hartelijk samenwerken tusschen Kerk en
Staat."
Als resultaat van deze belijdenis heeft
het Duitsche Rijk dan ook op 20 Juli 1933
door het Rijksconcordaat een plechtig ver
drag met den H. Stoel gesloten, waarin zij
„aan de Katholieke Kerk de haar toeko
mende invloed op gebied van opvoeding
en onderwijs" op ondubbelzinnige wijze
toestond. Artikel 23 van het Rijksconcor
daat bevat dan ook de zwaarwichtige en
duidelijke woorden: „Het in standhouden
en opnieuw oprichten van Katholieke La
gere Scholen blijft gewaarborgd."
In artikel 24 wordt gezegd: „Aan alle ka
tholiek Lagere Scholen worden slechts
dusdanige leeraren aangesteld, die tot de
Katholieke Kerk behooren en die waar
borg bieden, dat zij geheel beantwoorden
aan de bijzondere eigene der Katholieke
Bijzondere School." Daarom moeten deze
onderwijzers een opleiding genieten die
hen bekwaam maakt om aan deze „bijzon
dere eischen der Katholieke Bijzondere
School te beantwoorden."
Daarmee staat de Katholieke Bijzon
dere School op den. rotsvasten bodem
van het recht. Zij is in een Internatio
naal Tractaat verankerd, en heeft ook
kracht van wet voor het geheele Duit
sche Rijk. Wanneer Wij derhalve ver
langen, dat Katholieke kinderen, door
Katholieke onderwijzers, geheel in den
geest en volgens cie grondbeginselen
van het Katholieke Geloof onderricht
en opgevoed worden,- dan verlangen
wij niets meer dan ons recht dat ons
in een plechtig gesloten -verdrag be
loofd is,
Niemand van ons wil gelooven dat in
de Duitsche landen heilige verdragen ver
acht zouden worden. Wij weten dat trouw
aan het gegeven woord en jegens gesloten
verdragen en opkomen voor het recht, tot
de schoonste eigenschappen van het Duit
sche volk behooren. Wij vertrouwen daar
om dat de Rijksregeering op grond van de
door haar aangegane verplichtingen de
pogingen om de Bijzondere Scholen te be
strijden afkeurt en daaraan een einde zal
maken.
De brief weerlegt dan eenige opwerpin
gen, die tegen de Bijzondere School ge
maakt worden.
De bisschoppen eindigen hun schrijven
met deze woorden:
„Gij Christelijke ouders zult eenmaal
voor God rekenschap moeten afleggen voor
de opvoeding van Uwe kinderen. Wij we
ten dat U zelfs niets zoozeer, ter harte gaat,
als de Katholieke opvoeding Uwer kinde
ren. Daarom zult gij. ook voor het geval in
bepaalde stréken onverwachts een stem
ming of aangifte van nieuwe leerlingen
voor de neutrale school wordt voorgeschre
ven, Uzelf niet laten overrompelen en
bang maken, maar als Katholieke Ouders
zult gij Uw plicht doen en moedig en vast
beraden op de bres staan voor het behoud
van de Bijzondere School. De Katholieke
opvoeding heeft ook Uzelf gelukkig ge
maakt en uw ziel verrijkt. Zij moet ook de
groote schat van Uwe kinderen blijven.
Wanneer het trouw vasthouden aan de
Bijzondere School ook offers van U vraagt,
breng die dan gaarne! Het gaat immers om
de zielen van Uw kinderen!
Wanneer men U daarom als slechte
Duitschers versmaadt, weet dan, dat der
gelijke verdachtmakingen absoluut onjuist
zijn; wijs, ze derhalve op waardige 'wijze
af!
Gij weet dat gij door het instandhouden
van de Bijzondere School op de beste wijze
het waarachtig welzijn van het land en volk
bevordert,
God geve U daartoe Zijn kracht en ge
nade. Verheft daarom met ons Uwe handen
tot gebed. Iederen dag opnieuw moet ons
smeeken dringend ten hemel stijgen: Heer
bewaar in ons en onze kinderen het Ka
tholieke geloof! Heer bewaar voor ons en
onze kinderen de Katholieke school."
RECHTZAKEN
TWEE AMSTERDAMSCHE POLITIE
AGENTEN VERDACHT.
De vierde kamer der Amsterdamsche
rechtbank heeft gisteren behandeld de straf
zaak tegen twee agenten van het bureau
Admiraal de Ruyterweg, die ervan worden
verdacht in den nacht van 4 Juni j.l. te
hebben ingebroken in een kiosk op het Mer
catorplein.
's Morgens was de kiosk-juffrouw tot de
onaangename ontdekking gekomen, dat de
kiosk was doorzocht en dat het beetje ge-
reede geld, dat zij daar bewaarde, gestolen
was.
Een bewoner van het plein kwam met de
mededeeling, dat twee agenten de inbraak
zouden hebben gepleegd. Zijn vrouw en een
buurman zouden het hebben gezien
Tijdens het tegen hen ingestelde onder
zoek werden termen aanwezig geacht om
beide agenten in te sluiten.
De publieke tribune is tot de uiterste hoe
ken gevuld en ook van de zijde van de
balie bestond voor deze zaak veel belang
stelling.
De rechtbank wordt gepresideerd door
mr. Thöne. Officier van Justitie is mr. Was-
senbergh. Den agenten is ten laste gelegd,
dat zij tezamen en in vereeniging diefstal
met braak hebben gepleegd.
Als eerste getuige komt hoofdinspecteur
Modderman, chef van het bureau Admiraal
de Ruyterweg voor het hekje; hij heeft het
eerste onderzoek ingesteld. Getuige legt spe
ciaal verklaringen af over de vraag of de
eene verdachte uit zijn „blok" is geweest,
aan de hand van een plattegrond wordt ha-
gegaan of van W. zich te ver uit de buurt
heeft begeven. Dit blijkt wel het geval te
zijn geweest.
Een agent mag niet zonder noodzaak zijn
blok verlaten. Is hij daartoe genoodzaakt,
dan behoort hij daarvan aanteekening in
zijn dienstboek je te doen. Get. erkent ech
ter, dat dit voorschrift in de practijk niet
altijd wordt opgevolgd.
Mr, Muller Massis' Ik kom 's avonds wel
eens twee agenten samen tegen, dat is dus
eigenlijk contrabande tenzij het een dub
belpost is.
Getuige Modderman: Inderdaad, ze zijn
dan tegen de voorschriften voor de gezellig
heid samen.
De brigadier-rechercheur Metsch had een
onderzoek bij en in de kiosk ingesteld. Er
waren geen sporen van braak te zien. Op
het slot van de telefooncel was een deuk
aangetroffen.
De kioskjuffrouw imej. C. Visser was
's morgens om acht uur in dienst gekomen.
Het viel haar op, dat het slot maar een
keer moest worden omgedraaid inplaats van
tweemaal. Een tweetal bewoners van het
Mercatorplein waren een oogenblik later
gekomen, om te vragen of er niets bijzon
ders aan de hand v/as. Get, merkte toen,
dat het geld, ongeveer tien gulden klein
geld, gestolen was Een tweede kioskjuf
frouw, die den vorigen avond dienst had
gedaan, wist met zekerheid te vertellen, dat
zij dien avond den sleutel tweemaal had om
gedraaid.
Verklaring van hoofdgetuige.
Dan komt de hoofdgetuige, een bewoner
van het Mercatorplein, voor het hekje.
Dien nacht te kwart over twee zat ge
tuige wegens zijr gestel, zooals hij het
uitdrukte voor het raam. Zijn vrouw, die
hem gezelschap hield, had hem er opmerk
zaam op gemaakt dat twee agenten hun
fietsen tegen de kiosk zetten.
Pres.: Waren dat deze verdachten?
Get.: Ja, pertih'errt
Pres.: Maar eerst hebt u verklaard, dat
u ze niet herkende
Get. verklaart, dat hij uit medelijden met
de gezinnen van de verdachten een onjuiste
verklaring had afgelegd. „Als ze bij me ge
komen waren, had ik misschien volgehou
den, dat ik ze niet herkende, maar 't is beter
zoo".
Er was ook nog een derde agent bijge
komen, met wien de verdachten een oogen
blik hadden gepraat.
Toen de derde agent weg ging, had ge
tuige hooren zeggen „ze staan ons uit dat
huis al een kwartier lang te beloeren". Een
van de agenten had toen tegen getuige ge
roepen „ga naar je nest".
Pres.: En bent u toen naar bed gegaan?
Get.: Neen, ik nam dat niet en ik dacht
wel, dat er nog iets zou gebeurenIk
bleef zitten en jawel, om ruim vier uur
's nachts kwamen ze terug. Eerst keek de
langste naar boven maar ik zorgde, dat
hij me niet zag, hij zette z'n fiets tegen de
kiosk en ging naar binnen. Dat ging blijk
baar heel gemakkelijk met een valschen
sleutel. De andere bleef op den uitkijk
staan. Get. had toer zijn buurman geroe
pen en deze was bij hem voor het raam
gaan zitten.
Even voor half vijf kwam de langste ver
dachte weer buiten, hij sloot de deur en
vertrok met z'n collega.
Pres.: U bent volkomen zeker van uw
verklaringen?
Get.: Ja, ik heb niets tegen die menschen,
ik kende ze zelfs niet. Hij vertelt dan nog,
dat hij tot half zeven de wacht had gehou
den. Er was niets meer gebeurd. Om acht
uur was hij naar de juffrouw in de kiosk
gegaan.
Mr. Muller Massis- Hebt u nooit een ont
moeting met een der agenten gehad? Herin
nert u zich niet, dat u zich eens hebt be
moeid met een relletje en de agent u toen
een waarschuwing heeft gegeven?
Get.: Allemaal fantasie en leugens.
In 't verkeerde blok.
Een agent van politie had de beide ver
dachten om kwart over twee op het Mer
catorplein gesproken; ze hadden verteld, dat
ze alle twee aan het posthuis dienst deden.
Later bleek dat ten aanzien van verd. van
W. onjuist. Deze verdachte ontkent echter
gezegd te hebben bij het posthuis dienst te
doen.
Agent de Lange, de volgende getuige,
heeft verd. van W ontmoet bij den Sloter-
dijkermeerweg, kort na half vijf. Van W.
had toen gezegd, dienst te doen in blok 3
en 4, hetgeen niet mogelijk was, daar ge
tuige zelf in blok 3 dienst deed.
Toen getuige verdachte hier opmerkzaam
op maakte, had hij gezegd: „Oh, dan ver
gis ik me zeker".
Meermalen had get. beide verdachten
samen gezien op plaatsen, waar ze eigen
lijk volgens de dienstorders niet sa-men
mochten zijn.
En hebt u er nooit iets bijzonders in
gezien? vraagt de president.
Getuige: „Neen, nu, na deze geschiedenis
is het me eigenlijk pas opgevallen".
Mr. Muller Massis: „Maar dat gebeurt
toch bij andere agenten ook wel eens".
Getuige geeft dit toe, maar de Officier
merkt op, dat hij toch zeker geen tweede
voorbeeld kan noemen van twee bepaalde
agenten, die hij geregeld samen ziet.
-Verdachte van W. geeft een andere lezing
van het gesprek met getuige. Volgens verd.
was getuige in de war geweest.
Een heftig debat.
Er ontstaat dan een heftig debat tusschen
den hoofdgetuige en Mr. Muller Massis. De
verdediger vraagt o.a.: „Was u indertijd,
toen u zelf bij de politie diende, niet van
plan bij den burgemeester van IJmuiden in
te breken?"
Getuige wint zich op en loopt op den ver
dediger af: „Vuile leugens, dat is een groote
beleediging wat u daar tegen me zegt. Ik
neem dat niet".
Mr. Mathuisen stelt vervolgens een aan
tal vragen aan getuige betreffende het
waarnemen van de gebeurtenissen in den
bewusten nacht.
Verd.: Waar stond u, uw vrouw en uw
buurman, toen de agent uit de kiosk kwam?
Get.: Dat heb ik al gezegd
President (tot getuige): Maakt u geen
grapjes, antwoord den verdediger.
Get. vertelt dan, hoe de drie toeschouwers
zaten.
Verd. van W. geeft toe, dat hij om kwart
over twee op het Mercatorplein was ge
weest, voor het raam van getuige had hij
iets zien bewegen.
Get. mag gaan zitten, maar hij vertrekt
niet zonder nog eens te protesteeren tegen
den vraag van Mr Muller Massis over het
plan om bij- den-burgemeester van IJmui
den in te breken.
De vrouw van den hoofdgetuige neemt
dan de plaats van haar echtgenoot in. Zij
bevestigt in hoofdzaak de verklaringen van
haar man. Ook zij had gezien, dat de langste
agent de deur van de kiosk met een sleutel
opende. Getuige herkende de verdachten
pertinent'.
Mr. Mathuisen: U hebt toch voor de po
litie .verklaard, dat u van W. „haast" her
kende?
Get.: Neen, ik heb gezegd „pertinent". In
dat verbaal staat dan een drukfout, dat is
de heele kwestie.
De herkenning.
Verd. Van W. merkt op, dat de getuige,
toen zij in de agentenwachtkamer kwam om
door inspecteur Modderman te worden ge
hoord, gezegd had wijzende op een agent
dat is hij. „Wij aldus verd. zaten
toen in afzondering en zij wees iemand an
ders aan".
Get. Modderman wordt weer voorgeroe
pen en op de vragen van den president ver
klaart de hoofdinspecteur, dat beide getui
gen eerst aarzelend antwoordden, ze maak
ten den indruk, dat ze iets achterhielden.
Later vertelden ze, dat ze met het gezin van
de verdachten rekening hadden willen hou
den.
De bovenbuurman, die door den hoofdge
tuige was geroepen, toen de agent de kiosk
inging, wordt voor het hekje geroepen. Hij
had een agent uit de kiosk zien komen,
samen met een collega was hij weggegaan.
Pres.: En herkent u deze verdachten?
Get.: Neen.
Een vreemd geval.
Een boekhouder verklaart, dat hij op een
ochtend, het was nog heel vroeg, werd ge
wekt door de beide verdachten.
Zij kwamen hem vertellen, dat er in het
kantoor, waar getuige werkzaam was, een
poging tot inbraak was gedaan. Zij hadden
uitvoerig verteld, hoe hard ze wel in de
zaak hadden gewerkt. Den volgenden dag
waren de agenten bij get. gekomen om te
vragen of hij hun nummer en activiteit in
zijn opgave aan de verzekering wilde ver
melden.
Van de firma hadden verdachten 10 be
looning ontvangen.
Het was get. opgevallen, dat het verhaal
van de agenten over de wijze, waarop ze
opgetreden waren, niet volkomen aanne
melijk was.
Langdurig werd gediscussieerd over de
vraag of de verdachten bij die gelegenheid
zich terecht buiten hun blok hebben bege-
Het a charge verhoor is hiermede ten
einde.
Getuigen a décharge.
Getuige J. D. A. E., brigadier van politie
te IJmuiden verklaart, dat de hoofdgetuige
a décharge, de bewoner van het Mercator
plein, indertijd in politiedienst te IJmuiden
was. Getuige had hem eens dronken in de
duinen aangetroffen. Hij had hem naar
huis gebracht en onderweg had de man aan
getuige zijn plan aangekondigd om bij den
burgemeester te gaan inbreken.
De hoofdgetuige K. windt zich op en
roept: „wat verdien je hieraan?"
Een tweede décharge-getuige noemt den
hoofdgetuige „geheimzinnig en achterdoch
tig".
Het getuigenverhoor is hiermede ten ein
de en de president onderwerpt de verdach
ten aan een uitvoerige ondervraging. Zij
houden hun onschuld vol. Wel zijn ze om
streeks twee uur op het plein geweest, doch
daarna niet meer.
Onmiddellijk na de pauze is het woord
aan den Officier van Justitie, mr. Wassen-
berg. Spr. acht het een onaangename taak
dat hij twee leden van het politiecorps voor
de rechtbank moest brengen. Beide ver
dachten ontkenden Dat is begrijpelijk,
meent de Officier, doch spr.' gelooft niet,
dat deze ontkentenis kan baten.
Uitvoerig gaat spr. vervolgens de getui
gen-verklaringen na en aan de hand hier
van construeert hij de wijze, waarop het
misdrijf is gepleegd Spr. aanvaardt de ver
klaringen van den hoofdgetuige K., den be
woner van het Mercatorplein, volkomen.
Niets kunnen de verdachten er tegen in
brengen.
Het O. M. is van meening, dat de ver
dachten zich hebben schuldig gemaakt aan
diefstal, samen en in vereeniging gepleegd.
Zij hebben een blaam geworpen op het
hoofdstedelijk politiecorps. De officier stelde
er prijs op te verklaren, dat dit geval op
zich zelf staat. Ik heb. zoo zeide hij, het Am
sterdamsche Corps leeren kennen als zeer
actief en plichtsgetrouw.
Spr. requireerde ten slótte tegen beide
verdachten een gevangenisstraf van een
jaar.
WILT U IETS WETEN?
Vraag omtrent de erfopvolging van een
eventueelen zoon van prinses Juliana.
Antwoord: Van een uitvoerig ant
woord kan geen sprake zijn, daar de door u
genoemde mogelijkheid niet bestaat en ook
geen steun vindt in de Grondwet. Iets an
ders zou het zijn, wanneer de Koningin, be
halve een dochter ook een zoon had gehad
en deze eveneens een. mannelijk kind zou
hebben gehad. Hieromtrent wordt iets ge
zegd in de Grondwet, maar het heeft geen
zin hierop in te gaan, daar deze mogelijk
heid nu eenmaal niet in werkelijkheid be
staat.
Eerst naar LINKS,
dan naar RECHTS
uitkijken vóór u
oversteekt, en...»
even uw beurt af
wachten. (Neem lie
ver een latere tram
dan.de auto van
den „Eerste Hulp
dienst".)