DE LEIDSCHE COURANT GOED NIEUWS. Wanneer heeft onze Raadselwedstrijd plaats? Dit is een vraag, die ik al zoo dikwijls te hooren kreeg, en die ik nu eens definitief beantwoorden kan. Ik heb met onzen Directeur een onder houd gehad. Jullie weet, dat hij (maar dit vertel ik onder ons, dus niet verder vertellen!) on ze rubriek ten zeerste waardeert en er prijs op stelt, bij den wedstrijd behoorlijk voor den dag te komen en prijzen beschik baar stelt, waardig, een groot blad als onze mooie Leïdsche Courant, is, te kunnen geven. Nu dan. Onze wedstrijd zal den 4den SEPTEM BER BEGINNEN. Dan zijn alle scholen begonnen. Dan zijn alle logé's weer terug. Dan heeft ieder van U weer tijd om mee to dingen naar een prijs. Er zullen gegeven worden 41 prijzen. Onthoudt dit getal: 41. De volgende week vertel ik meer! Opgelet! Tot de volgende week, Oom W i m. De volgende week begin ik ook met de correspondentie! Voor vandaag was weer geen plaats. Oom Wim-, ONZE PRIJSVRAAG. Wie deden mee? 1 Cisca Homan, Bijdorpstr. 15, S'heim. 2 Dora Kniest, Abspoelweg 5, Oegstgeest. 3 Hennie Kriek, Prins Hendrikstraat 14. André Hoogervorst, C 252 Ter Aar. Johan van Graas, Molenkade 89, Lei- muiden. 6 Marietje van Buël, H. de Vriesstraat 1. 7 Johan Hoogervorst, Langeraar 37, Ter Aar C 108. 8 Marietje Hekker, Dorpsstr. 312 b, War mond. 9 Dien Hekker, Dorpsstr. 312b Warmond. 10 Joke v. Santen, Ofwegen, Woubrugge. 11 David Meijer, Aalsmeerderweg 94, te Haarlemmermeer. 12 Cornelia Heemskerk, Heerenweg 437 Lisse. 13 Mientje Hermans, 's Gravendamsche- weg, Noord wij kerhout. 14 Nelly v. d. Berk, Veldhorststr. 44 Lisse. 15 Sjaan Disseldorp. Hoogmade. 16 Jopie Overdijk, Sumatrastr. 102, Leiden 17 Greet Krol, Haarlemmerstraat 46. 18 Antoon Thorn, Anna van Saksenstraat 3 19 Dora Kniest, Abspoelweg 5, Oegstgeest. Over het algemeen is het sprookje, dat in die vier leuke teekeningetjes uitgewerkt was, zeer goed begrepen geweest. Ik zal er een paar geven. Bij loting is het boek ten deel gevallen aan: SJAAN DISSELDORP. Hoogmade. Sjaantje kan een dezer dagen het boek verwachten. Ik dank jullie allen, die meededen en ik hoop U allen op onzen grooten aanstaan den wedstrijd terug te zien. Oom W i m. VACANTIEÜ door Diederik. Het Kind: De school is weer gesloten, Het is vacantietijd; Geen blokken voor examens, Nu van Latijn bevrijd. De boeken in de schooltasch, We kijken ze niet aan; Vacantie is gekomen, Die tijd, hij staat ons aan. De Moeder: De kind'ren vrij, niet school toe, Het is vacantietijd; Zij slapen nu wat langer, Wat mij toch heusch niet spijt; Het is gewis geen pretje, Zijn kind'ren een maal op: Zij maken rommel, ruzie, Het huis staat op z'n kop. De Rentenier: 'k Heb genoten van vacantie, Toefde in het buitenland; Profiteerde van valuta, Die is niet in Nederland. Bovendien de reisbelasting, Kostte mij geen rooïe duit; Deze centen gaf ik daarom In het buitenland maar uit! Velen: Maar de algemeene indruk, Die men van vacantie heeft; Is, dat door vacantiedagegn, Men een tijd wat vrijer leeft. Van natuur kan men genieten, In het bosch, aan strand, op hei; De vacantie geeft veel vreugde, Men zet zorgen dan op zij! WIE ZIJN JARIG? Van 21 tot en met 27 Aug. 21 Aug.: Piet Alkemade, Morschstraat 58. 21 Aug.: Jan Nijs, Terweeweg 8, O'geest. 22 Aug.: Trees Verhaar, R'veen B 378. 22 Aug.: Adri van Berge Henegouwen, Evertsenstraat 27. 22 Aug.: Rietje Nieuwenhoven, Janvossen- steeg 29. 22 Aug.: Cor van Diest, Zandslootkade, Sassenheim. 23 Aug.: Adrie Hosman, Breestraat 111. 23 Aug.: Mary van Beers, Koudekerk B134 23 Aug.: Karei Wijdeveld, 3 Oct.str. 61. 23 Aug.: Leo van Schie, Hoofdstr. 33, Voorhout. 24 Aug.: Rietje Kortmann, Kortsteekterw. 46, Alphen. 24 Aug.: Joop Post, Oudesingel 68. 24 Aug.: Theo Oomen, Spoorlaan B 478, Roelof arendsveen. 24 Aug.: Giel Horikx, Witte Rozenstraat 18 24 Aug.: Sissi van Niekerk, Rijndijk A 120, Hazerswoude. 25 Aug.: Ester van Benten, Dorpstraat D 50, Zoeterwoude. 25 Aug.: Ans van Diest, Zandslootkade 49, Sassenheim. 25 Aug.: Dora Havik, Stompwijkerweg 71, Stomp wijk. 26 Aug.: Simon van Noort, Voorhout. 26 Aug.: Cornelis Scholtens, Burg. Vernè- depark 35, Voorschoten. 26 Aug.: Joop Kager, Doelensteeg 9. 26 Aug.: Ant. Otten, R.'veen „De Fransche Brug." 27 Aug.: Cor en Cornelia van Leeuwen, 3e Poellaan 3o^ Lisse. 27 Aug.: Bas van Baarsen, St. Jacobsge- sticht. 27 Aug.: Ant. Pollmann, Hoogstraat 3. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam In deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens '14 dagen vóór den verjaardag. Wie afge voerd wil worden ook. Ik neem in deze lijst alleen op namen van schoolgaande kinderen. Oom Wim. U vraagt? 1. Hoeveel inwoners heeft België? 2. De hond blaft, maar de giraf dan? 3. Waar zou wel de grootste bibliotheek op de wereld zijn? 4. Met welke snelheid kan een postduif vliegen? 5. Hoe ontstaat „eb en vloed"? 6. Hoeveel thee zou per jaar aan één struik groeien? Wij antwoorden. 1. België telde op het einde 1935, 8.299.940 inwoners; eind 1934 8.275.552, zoodat de vermeerdering in België in 1935, slechts 24.388 inwoners bedroeg. 2. De giraf heeft geen stembanden, kan dus ook geen geluiden maken. 3. Ik denk de bibliotheek van het Brit- sche Museum te Londen. Daar zijn niet minder dan 4 millioen boeken bijeenge bracht. 4. De postduiven kunnen met een gemid delde snelheid van 35 M. per sec. vliegen. Is dat niet verbazend vlug? Bereken eens hoeveel km. per uur dit is. 5. In een paar woorden (ik kom hier la ter op terug) is dit niet te zeggen. De aan trekkingskracht van de maan veroorzaakt de eb en vloed. Het rijzen en dalen van het water heeft twee keer plaats per dag (een maan dag is 24 uur 50 min.). 6. Per jaar komt aan een volwassen struik (na 3 jaar) geipiddeld een kg. thee. Als een struik drie jaar is, begint ie te bloeien en levert ie voor 't eerst onze be kende thee. REDDING OP ZEE. door Cor van Diest. Een feilen rukwind steeg op tegen den avond; zwol in den nacht van lieverlede aan en tegen den morgen had de storm haar hoogtepunt bereikt. Zwaar hadden de schepen het te verantwoorden. Het erg ste was de „Sursum Corda" er aan toe; noodseinen werden gegeven. S.O.S. help ons! „Helpt ons, wij verdrinken", seinde de marconist, de wanhoop nabij. Angstig sloegen de golven over het dek. De beman ning der reddingsboot maakte zich klaar om assistentie te verleenen; na verschil lende vergeefsche pogingen gaf men den moed niet op; de stoere mannen wilden en zouden hulp verleenen, waar deze zoo hoog noodig was. Eindelijk, onder geest driftig gejuich en gejoel der menschenme- nigte, die getuigen wilden zijn van de moeizame en gevaarvolle reddingspogin gen, kon de boot eindelijk zee kiezen. Tel kens en telkens werd ze door de hoog op slaande golven opgetild en weer verder neergeworpen, 't Was een grootsch schouw spel om nooit te vergeten; in ademlooze spanning volgden de duizenden toeschou wers het verloop van deze prachtige red ding. Fascineerend was het deze twee schepen te zien vechten tegen het bruut geweld van wind en water. Steeds mach tiger loeit de storm; steeds striemender worden de regenvlagen. De redders vech ten met den moed der wanhoop; 't moet gelukken. Reeds eenmaal is hun poging mislukt, ze konden niet dicht genoeg bij de „Sursum Corda" komen. Ze werden te ruggeslagen in de kokende branding; na gekeken door de toeschouwers aan de kust, die in adembeklemmende, angstige spanning wachtten en hoopten; huilden en handenwringend baden en smeekten. De redders weten van geen wijken; ieder staat op zijn post. Rusteloos ploeterend en werkend in de ziedende, schuimende gol ven kent ieder zijn plicht en vervult die met kalme, onwrikbare vastberadenheid. Een 'kreet van teleurstelling gaat door de toeschouwers als een poging weer mislukt; een kreet van wanhoop, een kreet om red ding ook van de schipbreukelingen, als zij zien dat hun bevrijding zoo moeilijk en zwaar tot stand gebracht kan worden. Ach, wat moeten ze beginnen als de red ders het werk moeten opgeven en zij aan de woedende elementen zouden zijn over geleverd. Bidden kunnen ze al niet meer; hun gemoed is zwaar van agnst en ontzet ting. O, ze voelen den killen adem van den dood zoo benauwend; 't beneemt hun- al len moed, alle gedachten. De angst drukt zoo fel. Eindelijk, 'n Ooverdoovend ge juich weerklinkt vanaf het strand; een bulderend hoera breekt los. 't Is de red dingsbrigade mogen gelukken langszij te komen; en weldra is de bemanning der Sursum Corda op de reddingsboot over gebracht. Maar nu? Zal het gelukken weer veilig de kust te bereiken. Hun geslaagde redding zou toch niet nu nog falen? Vol spanning staan de toeschouwers, die nog niet anders kunnen doen dan werkeloos toekijken, in hoop en vrees afwachtend, het oogenblik dat de boot de kust weer zal naderen. Weer hebben de dappere red ders het zwaar te verantwoorden; weer wordt de boot als een notendop opgenomen op den hoogen rug der golven. Maar dan. na een wijle ligt de reddingsboot veilig op het met schuim bedekte strand. Nogmaals klinkt er een gejuich op, als een donderend geweld dat alle geraas en gebrul van den storm overstemt. Maar nu een gejuig van dankbaarheid om de zoo gelukkig geslaagde redding. In waren triomftocht worden redders en geredden naar het strandhotel gebracht waar rond om de gloeiende kachel en terdege inwen dig versterkt men de vermoeienissen en uitgestane angsten al spoedig vergeten worden. (Voor de Grooten). TAAL UIT VROEGERE EEUWEN. Een aardigheidje uit de 17de eeuw .(1631). In een ordonnantie voor 't Staten-College te Leiden van 1631, aan welke hooge school op 's lands kosten sommige theolo gische studenten werden opgeleid lezen we: Elcke student 's morgens voor 't ontbijt zijn kamer keeren of vaagen en de vuy- licheijdt vech ter plaatse, die daartoe geëijnt is." Verder werd zoo'n student aan gewezen als: tafeldienaar; de gemeene plaatsen van 't collegie van alle vey- licheijdt reynigen, de klok op de geordi neerde uren kleppen; lijnwaetsorgen, enz. enz. en verder „soodanige diensten te doen, als de regent ofte subregent, tot dienst van. 't collegie noodigh vindende, hem in der billyckheid sullen bevelen"... Als een student, die op 's lands kosten studeerd, dergelijke bevelen nu moest na komen, zou 't Staten-College, die toen in toepassing bracht „voor wat, hoort wat", voor rare ondervindingen komen te staan, vrees ik. Tenminste geen hunner zou thans zich voor zulke karweitjes leenen. WAT WILLEM I VERBOOD IN 1573. In de vasten van 1573 werd. door'Prins Willem I verboden Hollandsch vleesch te verkoopen. En nog wel om twee redenen en wel: Op dat er door het „consumeren ende vernielen van het oud ende jonghe bees- traél" tegen den zomer geen gebrek zou heerschen en het vleesch te duur zou wor den en ten anderen: „om de neringhe van de cleyne visscherije in Hollandt te con serveren, tot onderhoudt van de schamele visscheren ende andere hem daermede generende." om Wim. (Voor de kleinen). ZUS GROOTE STRIK, door Gonnie. Zus kreeg voor haar verjaardag, Een lichtblauw zijden lint. Moe zei: je draagt voortaan In je haar, 'n strik m'n kind! Ja, dat leuke kleine meisje Werd Zondag al zes jaar! En zus mocht nu voor 't eerst 't Breede lint in 't haar! Ook was haar stoeltje mooi versierd, Met groen en witte bloemen! Zus kreeg nog meer cadeautjes En te veel om op te noemen! Moes kamde zusjes krullen; Zij dacht maar aan de schrik! Want stil kon ze niet blijven Zoo was ze in d'r schik! Ze mocht haar blauwe jurkje Toen „strikte" moe heur haar! Met 't fijne, mooie lintje: Nu was ze kant en klaar! Toen keek ze in den spiegel, Raadt eens wat zusje zei: Wat staat die strik me beeldig, Moes kijk toch eens naar mij!! 't Is net een echte vlinder, En o zoo mooi en groot! Zus danste door de kamer, En kwam op moeders schoot!! Moe knikte maar eens even, En zag haar kindje aan.... Opeens vroeg zus: hoe vindt U Mijn groote strik nu staan? Moe zeide: snoezig schatje? En wat deed zusje toen? Sloeg d'r armpjes om haar moesje En gaf 'n flinke zoen!! En vleide; is 't goed zoo lieve moe? Terwijl beiden lachten luid! Zei moe, ga nu maar spelen, Mijn kleine ijdeltuit!!! ZOMER door Anton Roels. Wanneer het zonlicht hooger schijnt En later op den dag verdwijnt, Dan gaat de zomer komen; De lentelucht wordt helderblauw, Geen spoor meer van het wolkengrauw, En lichtgroen zijn de boomen. De vogels maken zacht gerucht, Nu niet meer voor de kou gevlucht, De zon brandt op de weiden; Nu stormt geen woeste Oostenwind, Nu wordt men door geen sneeuw verblind, Nu komen and're tijden. Er heerscht nu lichte vroolijkheid, Voor somber peinzen is geen tijd, We trekken blij naar buiten! En als we door de bosschen gaan, Dan voelen w' ons soms aangedaan, Wanneer de vogels fluiten. De heele wereld lacht nu weer, En alles nam een blijden keer; De zomer is gekomen!! De Winter is stil ingedut, We hebben hem snel afgschud, De zomer is gekomen!! Dit versje is tot mijn spijt, nu pas ge plaatst. Een paar maanden terug ware het beter op z'n plaats geweest. Oom Wim. VAN BATAAF TOT RIDDER door Oom Kees. XXV. Hij wierp met een snelle beweging zijn, paard op zijde en kletterend kwam 'sko- nings enorme slagzwaard, geheven door een sterke hand, terecht op het dreigend opgeheven schild, het zwarte floers nage noeg halveerend. Zich omdraaiend stiet hij' zelf zijn zwaard en doorkliefde het roe pende warme lucht. Jan pareerde de slag echter schitterend, doch zijn arm deed pijn door de schok. Dan schoot hij onder het gevaarlijke wapen door efi wendde zijn paard weer, welk voorbeeld door Elegast gevolgd werd. Doch toen geschiedde het onverwachte. Elegast had zijn wapen reeds opgeheven, toen hij het plotseling op den grond liet vallen. Hij bleef stokstijf staan, terwijl een woedenden blik op zijn gelaat verscheen. Hij had de verradelijke pijl punt met zijn scherpe oogen ontdekt en een waarschuwende kreet ontsnapte zijn lip pen. En de richting van de woedende blik volgend, kreeg ook Jan den verborgen schuitter in het oog. Reeds trilde de speer. Met een snelle beweging probeerde hij zijn schild te heffen en sprong opzijde. Maar telaat. Ruggelings stortte hij van het paard en bleef onbewegelijk liggen. Een vloek weerklonk en een zwart schild met een verradelijke punt vloog met een grooten boog in de struiken. Tóen daar alles stil bleef, steeg Elegast van het paard en liep de struiken in. Het lichaam van den mis dadiger had hij spoedig ontdekt en her kend. Een oogenblik overdacht hij, of het maar niet beter was, de man voor goed te doen verdwijnen, maar dan bedacht hij zich en sleepte den man, die een enorme buil op het hoofd had, op de open plek. Vervolgens boog hij zich over de roer- looze gestalte van den ridder. Hij sloeg het vizier op, toen.plotseling bracht hij de handen, als in vertwijfeling aan het ge laat. Een snik ontwrong zich aan zijn borst, toen hij bemerkte, wien hij als den vorst had willen dooden. Even nog staar de hij ontroerd naar het gelaat van den opofferenden jongeling en deed dan zwij gend zijn werk. Hij probeerde de pijl, welke juist onder den schouder door een der octakels was gedrongen, die de arm- platen verbond, doch de weerhaken der pijl beletten zulks. Daarom gespte hij het armstuk las en verwijderde gelijktijdig het gevaarlijke voorwerp uit de wond. Het bleek, dat, deze slechts onbeduidend was en de zuiderling haalde verlicht adem. De schrik en de kracht, waarmede van dichtbij op hem was geschoten, hadden den jongeling van het paard doen tuimelen én daardoor had hij waarschijnlijk het bewustzijn verloren. Dan besefte de man eensklaps ten volle, wat hij door zijn waarschuwende kreet had voorkomen. Had Jan op het oogenblik, waarop de schutter zijn wapen richtte even onbewegelijk gestaan, voorzeker zou het schot doodelijk zijn geweest. Een gevoel van ongekende vreugde en blijde opluchting kwam toen in de borst van de verdoolde zwerveling en neerknie lend steeg van zijn lippen een dankbaar en berouwvol gebed omhoog tot Hem, wien allen de wrake is. Aldus was de toeleg van den koenen Jan tweevoudig geslaagd. Hij had èn den vorst, èn Elegast gered. En tevens had hij een afgedwaald schaap, na langen tijd, weer het bidden geleerd. Toen de man weer opstond, was er veel in hem veranderd. Thgns was zijn hart leeg en zijn hoofd zonder kwade gedach ten. Zijn hart werd dadelijk veroverd door een gevoel van liefde voor de bewuste- looze gestalte, en met een teedere uitdruk king in de oogen keek hij op den jongen neer. Vervolgens scheurde hij een reep van het kleed van den booswicht en bond dezen daarmede handen en voeten. Een tweeden reep afscheurend wilde hij de gewonde verbinden. Op dat moment sloeg deze de oogen op en keek in het gelaat van den man, die over hem heen gebogen stond. Een glimlach van begrijpen verhel derde de bleeke trekken en snel wilde Jan overeind springen, doch tastte onmid dellijk naar zijn arm. Met moederlijke zachtheid hielp Elegast zijn vriend op staan en bond steeds zwijgend de doek om den wond. Toen keken de beide man nen elkaar aan en sloten zich hun handen in elkaar. Jan begreep de groote verande ring die in het hart van zijn tegenstander moest hebben plaats gehad, en glimlachend zeide hij: „En koning Karei!" „De koning is edeler dan ik! Ik was dwaas! Ik zal voor hem knielen! De be looning waarover ik u sprak is gekomen! Ik ben bereid mijn straf te ondergaan!" Toen klonk plots een stem achter hem; en een groote man in een rooden konings mantel betrad de open plek.... (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12