Het vorstelijk vacantieverblij) te Weissenburg. - H. M. de Koningin en H.. K. H. Prinses Juliana met leden van Haar gevolg tijdens een geanimeerd thee-uurtje landeHoM"T' den" tijd ÏÏTÏÏÜÜZ"2 "enT/a'f^0". watde^oSê A-*— vietter-weds^ijd» gehouden, waarbij de leerlingen van he, ople,d,ngs- collectie schip .Bestevaer hun favorieten luide aanmoedigden De winnaar van den Marathonloop, de Japanner Kitei Son (No. 382), met den Engelschman Ernest Harper onderweg Het moment waarop Rie Mastenbroek als eerste aantikt in de finale van het nummer 100 meter vrije slag voor dames, waarin onze landgenoote de 100 meter 'm den nieuwen Oiympischen recordtijd van 1 min. 5.9 sec. aflegde De hockeywedstrijd Nederland Frankrijk eindigde Zondag te Berlijn met een 3 1 overwinning voor het Nederlandsche team. Een snapshot uit de ontmoeting FEUILUfON DE STRIJD OM WEENEN Roman van HUGO BETTAUER. (Nadruk verboden). 45) - Rudolf Bomstorf moest zelf nog om het geval lachen, terwijl mevrouw Wehnin- gen haar dochter een triomfantelijken blik toewierp, alsof ze zeggen wilde: Zie je wel, dat die Amerikanen allemaal plebe jers en zwendelaars zijn? Mevrouw Stup- pach echter, wie het verhaal van O'Flana- gan niet in het minst intereseeerde, infor meerde belangstelling naar de boter- en eierennoteeringen op de Grazer markt. In Hilde woedde een oproer. Zij groef haar nagels diep in haar handpalmen om niet in huilen en lachen uit te barsten. Zij beefde over het geheele lichaam, sprong plotseling op en rende met een vluchtige verontschuldiging het vertrek uit. Rudolf volgde haar onthutst en haal de haar in bij de trap, die naar haar ka mer leidde. „Hilde, wat scheelt je? Je ziet zoo bleek en geagiteerd! Valt het je zoo zwaar mij je jawoord te geven?" „Rudolf, wees niet boos op me maar ik kan nieft het mag niet ik behoor een ander, dien ik nu moet gaan zoeken Er lag zooveel ijzeren vastberadenheid in haar wijd opengesperde oogen, dat de jongeman, ook zonder een goed diplomaat te zijn, moest inzien, dat hij hier niets meer mocht hopen. Zwijgend boog hij zich over haar beven de, ijskoude hand, kustte die en ging weg. Tegen haar moeder zei Hilde later: „Ik heb nog een korte bedenktijd ge vraagd! Hij zal ons over een poosje in Weenen komen opzoeken en daar zal ik dan een besluit nemen. Maar nu wil ik weg van hier, direct, zoo mogelijk nog vandaag! Ik heb nog vergeten te zeggen, dat er gisteren een briefkaart van het kantoor gekomen is met het verzoek zoo spoedig mogelijk mijn plaats weer in te nemen. We moeten terug, moedertje, kwelt u mij niet, het zal alles wel weer goed worden, u krijgt heusch uw zijden japon, maar laten we nu weggaan van hier, terug naar Weenen!" „Staat dat niet in verband met het ver haal van den Amerikaan?" informeerde mevrouw Wehningen angstig. „Neen, moeder, neen", loog Hilde, ,,'t staat allen in verband met mezelf! Kom, laten we nu onze koffers gaan pakken!" Mevrouw Stuppacht was over dit plotse linge besluit weliswaar verbaasd, maar innerlijk toch ook verheugd en mevrouw Wehningen zuchtte en verzekerde, dat vroeger, tijdens de monarchie, zulke din gen onmogelijk zouden zijn geweest. Daarna maakte ze zich op om Hilde bij het in pakken te gaan helpen. Daar men den middagtrein niiet meer had kunnen halen, moest Hilde .haar ongeduld wel bedwingen tot den volgenden morgen vroeg. Om tien uur arriveerden de beide daimes in Weenen, om zich daarna per tram naar de Kreuzgasse te begeven, waar haar een paar ijskoude, onverwarmde kamers wacht ten. Hilde, die beefde van opwinding, moest hout en kolen halen, vervolgens naar de markt om de noodige inkoopen te doen en het werd twaalf uur voor ze weg kon gaan met de verzekering, dat ze onderweg wel een kleinigheid zou eten. Hilde had destijds op het politiebureau gehoord, dat Ralph in Hotel Imperial woonde. Daar zou ze dus wel zijn adres te weten kunnen komen, wanneer hij wat zeer waarschijnlijk was, verhuisd zou zijn. De bediende in het kantoor van het ho tel verwees haar naar den portier. Deze was druk in gesprek met een heer, die tot eiken prijs nog een loge voor Breithart wilde hebben en toen Hilde eindelijk aan de beurt kwam en opnieuw naar Ralph's adres geinformeerd had, begon hij een boekje door te bladeren en papieren na te snuffelen, om ten slotte schouderopha lend te verklaren: Ergens moet die meneer wel wonen, dat weet ik zeker! Maar waar hij woont, weet ik niet. De hoofdportier zou het u mis schien wel kunnen vertellen, maar die heeft vandaag toevalig een vrijen dag. Het beste is, dat u morgen nog eens terug komt." Hilde vertrok ontstemd. Tot morgen wachten? Onmogelijk! Aan die vreeselijke onzekerheid kon ze niet langer ten prooi zijn. Maar er was gelukkig nog een be volkingsbureau. Daar zouden ze haar ze ker kunnen inlichten. De tram bracht haar naar het hoofdbu reau van politie op den Schottenring. Daar vernam ze, dat het bevolkingsbureau in een gebouw op de Elisabethpromenade ge vestigd was. Dus juist daar, waar ze de vreeselijkste uren van haar leven had doorgebracht. Dood moe liep ze terug naar de Elibeth- promenade, waar ze juist toen minuten te laat aankwam. Het bureau was reeds ge sloten! Hilde voelde haar krachten afnemen; sinds vijf uur 's morgens had ze nog niets genuttigd. Als in een droom liep ze terug naar den Schottenring en van daar naar den Schottentor. Een wanhopig lachje gleed over haar bleek gelaat. Hier was het geweest, waar ze drie maanden geleden, Ralph voor het eerst gezien had. Zij in de tram, hij op straat, hun bliikken hadden zich gekruist en daarmee was haar lot bezegeld ge weest. Haar lot, maar niet het zijne. Een wrok steeg in haar op. Hij, hij had haar na tuurlijk reeds vergeten, beschouwde het verlies van zijn vermogen als een catstro- phe, veel ernstiger dan het verlies van haar wier jonge leven hij geknakt en vernie tigd had. Hij was een man, een jonge sterke kerel, die zich wel weer omhoog zou werken, maar zij, wat moest zij, arm, zwak ding, altijd afhankelijk van anderen, een blad in den wind, dat nog geen kracht ge noeg bezat om zich ergens aan vast te klemmen? Plotseling klonk een snerpend autosig naal, een vloek, een kreet bijna was ze door een automobiel aangereden. En de chauffeur wierp haar nog een paar scheldwoorden toe, was zoo woedend, dat zijn koolzwart gezicht een grijnzend mas ker leek. In de volgende seconde echter lachte de man haar vriendelijk toe en ver ontschuldigend klonk het van zijn dikke lippen: „Oh, juffrouw Wehningen, u zijn dat persoon, dat ik bijna overreden had!" Sam reed de gesloten auto dicht langs het trottoir, terwijl Hilde hem, niet we- dend of ze waakte of droomde, verbijsterd aanstaarde. „Sam, ben jij het? Waar is meneer Q'Flanagan?" Sam's gelaat werd een en al medelijden. „Oh, Master Ralph geld verloren, kan auto niet meer houden. Ik zijn nu chauf feur bij rijken Weenschen meneer, maar ik zijn niet tevreden, zou liever master Ralph voor niets bedienen." Bijna snikkend vroeg Hilde: „Waar woont meneer Ralph nu? Ik moet hem spreken." Sam grinnikte over het geheele gezicht. „Stapt u maar in, juffrouw Wehningen. Ik heb wel even tijd en zal u er heen brengen. Hij woont ver weg, in de Wei- mar erstrass e". Hilde bedacht zich niet lang. Ze was zóó moe, dat ze aan het ongeoorloofde van Sam's handelwijze niet al te veel aan dacht schonk. Met een zucht van verlich ting liet ze zich in de kussens vallen en in suizende vaart gleed de wagen over de W ahringerstrasse. Melodrama. Ralph werd de laatste dagen gekweld door een tot dusver ongekend gevoel van onrust. Hij begon zich in Weenen steeds onbehagelijker te gevoelen, zijn bestaan leek hem doelloos en leeg en langzamer hand bekroop hem het verlangen naai een werkzaam leven. Het gezonde scepti cisme van zijn oud-oom droeg er boven dien veel toe bij, dat hij zijn missie ah onuitvoerbaar begon te beschouwen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5