Een treffende plechtigheid Na zijn Bisschopswijding verlaat Z. H. Exc. Mgr. N. Stam. Apostolisch Vicaris van Kisumu, voorafgegaan door Z. H. Exc. Mgr. J. P. Huibers. de kathedrale kerk te Haarlem in gezelschap van Z. H. Exc. Mgr. P. Hopmans en Z. H. Exc. Mgr. H. J. van Valenberg Het kruis op de plaats, waar wijlen H. M. Koningin Astrid van België te Küssnacht het vorig jaar om het leven kwam, Is plechtig ingewijd. Een snapshot tijdens de wijding De Hertog en de Hertogin van Kent met hun acht maanden oud zoontje in den tuin van hun nieuwe woning te Coppins in Buckinghamshire (Eng.) Druiven, die niet zuur waren tijdens het jaarlijksche druivenfeest in de Tuilerieën te Parijs In de St. Trudokerk te Strijp-Eindhoven brak Maandag een brand uit, die de kerk bijna geheel verwoestte. Z. H. Exc. Mgr. N. Stam, Apostolisch Vicaris van Kisumu in Afrika, werd Maandag in de kathedrale kerk te Haarlem tot Bisschop gewijd. V.l.n.r.H. H. H. H. Exc. Exc. Mgr. P. Hop mans, Mgr. J. P. Huibers, Mgr. N. Stam en Mgr. H. J. van Valenberg FEUILLETON DE STRIJD OM WEENEN Roman van HUGO BETTAUER. (Nadruk verboden). 9) Een gesprek met den Bondskanselier. Toen hij eindelijk moe en in een verre van goede stemming in zijn hotel terug keerde, werd hij daar opgewacht door dr. Winder, die hem de groeten overbracht van de regeering, die zich gelukkig achtte een zoo illusteren gast binnen haar gren zen te herbergen. Voorts verzekerde dr. Winder, dat de eerste ambtenaar van Oos tenrijk, de Bondskanselier het zich tot een eer zou rekenen met Mister Ralph O'Flana- gan kennis te mogen maken. Ralph was pijnlijk verrast. Vreemde machten grepen naar hem, sleurden hem, terwijl hij zich zoo ernstig had voorgeno men in alle stilte rond te zien, te onder zoeken en te oordeelen in het heldere daglicht, betrokken hem in aangelegen heden, welker draagwijdte hij nog niet kende. Maar wat was daar tegen te doen? Was het geen ernstige beleediging, wan neer hij de uitnoodiging van het hoofd van een kleinen, maar in cultureel opzicht zoo hoogstaanden staat, niet accepteerde? Zou niet elke vreemdeling in Amerika zich gelukkig prijzen wanneer de president den wensch to kennen zou geven personlijk met hem kennis te maken? En misschien, waar schijnlijk zelfs was de Oostenrijksche bondskanselier, wiens naam Ralph voor lopig w«[ niet kende, in meer dan één op zicht superieur aan den Amerikaanschen president. Maar hij zelf? Wat was hij dan? Niets meer dan een door het toeval der geboorte gefortuneerde man, die echter overigens nog niets gepresteerd, geen en kel blijk van bijzondere capaciteiten gege ven had. Derhalve dwong Ralph zichzelf tot een uiterste beleefdheid en verklaarde, dat het hem een genoegen zou doen den Bondskanselier te komen bezoeken. De presidialist haalde verlicht adem. „De kanselier zal het werkelijk zeer op prijs stellen Als het Mister O'Flanagan misschien vandaag gelegen komt? Vanmid dag om vier uur is de kanselier vrij." Hoe spoediger het voorhij is, hoe beter, dacht de Amerikaan en beloofde te zullen komen. Direct na de lunch begaf Ralph zich naar een der grootste showrooms aan den Ring, monsterde met een kennersblik de fraie wagens, liet zijn keus vallen op een luxueus uitgeruste 60 P.K. auto met geslo ten carosserie, maar verbond aan den aan koop eenige voorwaarden. „Ik naam den wagen slechts dan, wan neer me binnen een uur een garage, een uitmuntende chauffeur en voldoende olie en benzine ter beschikking worden gesteld en de wagen kant en klaar voor hotel Im perial staat". Wanneer dat strikt noodzakelijk is, kan men zich ook m Weenen haasten en het onmogelijke mogelijk maken. En zoo stond dan inderdaad binnen het uur een fonkel nieuwe auto met een als een gedeposse- deerde vorst uitzienden chauffeur voor het hotel. Eenige minuten later stopte de wagen voor het paleis in de Herrengasse en zon der ook maar de gebruikelijke vijf minu ten geduld te moeten oefenen, werd Ralph aan den Bondskanselier voorgesteld: Deze was een en al welwillendheid en jovialiteit, zette zijn gast sigaren en sigaret ten voor en begon: „Ik dank u zeer voor uw bezoek, dat overigens toch niet had kunnen uitblij ven, wanneer het althans juist is, wat de pers beweert, n.l. dat u, om het aandenken van uw overleden moeder te eeren, be sloten hebt nu natuurlijk zeer gewaardeer de medewerking te verleenen bij den eco- nomischen opbouw van dit zoo klein en arm geworden land" „De berichten, die in de bladen versche nen zijn, bevatten slechts gedeeltelijk waar heid, excellentie! Principieel ligt me het lot van Oostenrijk inderdaad zeer na aan het hart, maar nog heb ik geen vast om lijnde plannen, nog ben ik het niet met mezelf eens, of en zoo ja met welke mid delen voor mij de mogelijkheid bestaat datgene te doen, wat bekende staatslie den, diplomaten, ja, zelfs den knappen koppen van den Volkenbond tot dusver niet gelukt is." De kanselier glimlachte wat boosaar dig. „Niet gelukt is, omdat men ons met koe le, uit berekening voorkomende overwe gingen niet helpen kan. Daartoe behoort meer dan geld alleen, daarvoor is medege voel en deelneming noodig. En juist die beide voorname factoren moeten, dunkt me, bij u, als den zoon van een geboren Weensche, aanwezig zijn." Zeer diplomatiek bracht de kanselier het gesprek steeds weer op Ralph's moe der, liet h(j zich door den jongen Ameri kaan alles vertellen, wat hij reeds wist en Ralph wond zich onwilekeurig op en werd openhartiger dan hij zich aanvankelijk had voorgenomen te zullen zijn. De kanselier maakte daar handig ge bruik van. Hij begon van de ellende in Weenen te vertellen, van de moreele ver woestingen tengevolge van de depreciatie der valuta en van den niet te stuiten on dergang der wetenschappelijke instellin gen, die niet in staat waren haar bibliothe ken en laborathoria te volmaken. „Kijkt nu eens naar onze universiteit, de wereldberoemde Alma Mater Vindobone- sis. De eene groote geleerde na den an der verlaten Weenen, omdat hij zich een beter bestaan wil zoeken. We zijn niet meer in staat goede leerkrachten aan te stellen, de universiteitsbibliotheek begint een tor so te gelijken. Wellicht was hier voor iemand, die over de noodige midden be schikt, een zegenrijk werk te doen." Ditmaal verscheen het mokante lachje op de lippen van den Amedikaan, die ge lukkig van zijn Iershen vader wat scep ticisme geërfd had. „Het komt me echter voor, dat aan die inderdaad wereldberoemde Weensche uni versiteit rijkelijk veel aan polititek wordt gedaan. Ik las juist gisteren in de bladen een artikel van een rector, waarin deze zegt zich te kunnen vereenigen met de bemoeiingen van sommige chauvinistische elementen en zich vóór gewelddadige be perking van studenten en professoren van een anderen godsdienst verklaart. Ik moet zeggen, dat dat een zeer pijnlijken indruk op me heeft gemaakt. Wij Amerikanen zien in een universiteit een vrij ontwikke lingsinstituut voor iedereen en wij zouden er ons dan zeke^r niet mee kunnen vereeni gen, wanneer in Harvard of Yale jongelie- dan werden uitgesloten, omdat zij Moham medanen, Joden of Atheisten zijn." De kanselier knikate schijnbaar instem mend „Zeer juist, aan de vrijheid van onder wijs behoort niet te worden getorn. Maar als u het artikel van den rector, waarmee ik het trouwens niet op alle punten eens ben, nauwkeurig had gelezen, dan zoudt u hebben gezien, dat hij voornamelijk de on- gewenschte elementen uit het Oosten, die Weenen dreigen te overstroomen, op het oog heeft. Overigens meen ik toch, dat de toleratie van uw landsdienaren ook haar grenzen heeft. De negers mogen toch geen Amerikaansche universiteiten bezoeken?" Ralph trad de wenkbrauwen op. „Nee, de negers hebben hun eigen uni versiteiten. Maar ik kan u met een gerust geweten verzekeren, dat wij de negers als volkomen gelijkgerechtigde medeburgers zouden begroeten, wanneer zij mannen on der zich telden als Arthur Schnitzler, Hof- mannstahl, Meijerbeer, Mendelssohn, Mahler, Einstein, als de groote opthalmo- loog Fuchs, zooals de onderzoekers Erich en Wassermann als een Spinoza en een Heine. Die vergelijking gaat mank excel lentie, want de negers zijn een volk in hun eerste kindsheid; de Joden daarentegen een oer-oud cultuurvolk. En dat met die Joden uit het Oosten begrijp ik niet goed, omdat de amstndigheden hier te lande me nog absoluut onbekend zijn. Maar wel weet ik, dat ook wij in Amerika genoeg Oost- Joden tellen, die zioh echter zeer spoedig tot Amerikanen ontwikkelen. En het dunkl me dan ook, dat jonge menschen, die naai Weenen komen om te studeeren, welkom behoorden te zijn, waar zij ook vandaan ko> men." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 24