$e£eidóohc Coulant Langs de rivier was de belangstelling onverdeeld voor de officieele opening der nieuwe brug over de Waal te Nijmegen In gezelschap der autoriteiten maken H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana de eerste wandeling over de zoo juist geopende brug over de Waal te Nijmegen Snapshot tijdens den eersten dag der beroemde paardenraces te Ascot (Eng.), die jaarlijks worden gehouden Nadat de Waalbrug door H. M. de Ko ningin officieel geopend was, heerschte er, mede in verband met een sterrit door de K.N.A.C. georganiseerd, direct een geweldige drukte op de nieuwe brug Jong Nijmegen in feeststemming op den openingsdag der nieuwe Waalbrug Pehrsson, de nieuwe Zweedsche mi nister-president H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana op de officieele tribune tijdens de redevoeringen der autoriteiten bij de opening der nieuwe Waalbrug te Nijmegen FEUILLETON BINNEN TWAALF UUR... Naar het Engelsch bewerkt door J. VAN DER SLUYS. (Nadruk verboden). 36, Trant stond onbeweeglijk. Hy liet den vijand ongehinderd tot het huis naderen. Hij hoorde het zwakke geluid van een sleutel, die omgedraaid wordt. Toen glipte hij weg. Hij bereikte de portiek, net toen de voordeur dichtsloeg. Dat hinderde niet. Dat was geheel vol gens het plan. Barlow was niet in het huis, en de vijand zou er weldra weer uit komen, en beginnen den tuin af te zoeken. De vijand bleef lang binnen! Of misschien leek het lang? Vervelend als je geen hor loge hebt. En nog vervelender als je hoofd je in den steek iaat.... „Idioot, dat ik ben!" gromde Trant plot seling. „De achterdeur natuurlijk!" De vijand zou waarschijnlijk van daar uit gaan werken! En hij stond hier als een gek bij de portiek. Woedend op zichzelf worstelde hij met het bonzen in zijn hoofd. Hij rende om het huis..Ja daar was de kerel! De achtertuin afzoekend, zijn neus in uitbouwtjes en struiken stekend. Aha, nu was hij bij den afgrond! Trant's hart sloeg wat sneller. Van uit de beschermende schaduwen be loerde hij den voortkruipenden vijand. „Hallo! Wat doet hij nu!" dacht Trant. De vyand scheen de jacht op te geven. Hij had den rand van den afgrond bereikt, even naar beneden gekeken, en ging nu weer weg. In de richting van Trant! „Dat zal niet gaan", besliste de detec tive. Als de vijand hem bereikte, dan was er geen hoop. De vijand zou gewapend zijn, hij was ongewapend. Zelfs als de vijand niet gewapend was een belachelijke ver onderstelling in dit geval zou hij nog sterk zijn, terwijl hij zwak was. Daarom moest de vijand hem niet vinden. Was het zijn instinct tot zelfbehoud, dat Trant plotseling een steen deed vinden? Als hij den steen niet gevonden had zou hij er niet in geslaagd zijn den verderen loop der gebeurtenissen met zijn wil te be ïnvloeden. Trant gooide den steen niet naar den vijand. Dat zou slechts zijn aanwezig heid verraden hebben. Neen, hij gooide den steen in de luohu, zoodat hij over het hoofd van den vijand zeilde en in den afgrond belandde, met veel gesuis en ge kraak neerkomend. De vijand gooide zich met een ruk om. „Mooi!" dacht Trant. „Eén-nul voor mij!" Zijn juichkreet bleek gerechtvaardigd, de aandacht van den vijand was weer op het ravijn gevestigd. Na een oogenblik te hebben stilgestaan, ging de vijand snel te rug naar den rand van den afgrond, en keek nu beter naar beneden. De bodem was half verscholen en nog in diepe schaduw gehuld. Hij tuurde eenigen tijd naar bene den, en toen hij keek, lichtte er iets glin- sterends in zijn hand. „Barlow!" riep de vijand opnieuw. Stilte. „Wie is daar?" Weer stilte. Toen begon de vijand langs den rand van het ravijn te loopen. Er was maar één weg naar beneden. Toen hij dien bereikt had, stond de vyand stil en tuurde andermaal. Hij herhaalde zijn vraag, maar slechts zijn stem kwam naar hem terug. „Drommels!" mompelde hij, en begon af te dalen. Zijn beenen verdwenen, zijn romp, zijn hoofd, Trant wipte van uit zijn beschut ting te voorschijn en kroop naar de plek. Hij kwam zoo dichtbij als bij maar kon, zonder gezien te worden, en wachtte op den grond gehurkt, in scherp luisteren. In zijn geest stelde hij zich dat afdalen voor, probeerde den tijd te bepalen. Hij zag in zijn verbeelding de voorzichtige ge stalte naar beneden klimmen, van tijd tot tijd stilstaan en rondkijkend. Onderwijl trachtend de duisternis beneden te door boren, zijn revolver omklemd, en tot on middellijk handelen gereed. Het laatste stuk van de afdaling toekende zich voor zijn geestesoog af, de aankomst op den bodem, het angstvallig rondkijkentotdat.... „Verduiveld!" Trant hield den adem in. Hij behoefde nu niet meer te gissen. Die scherpe uitroep van beneden verried het bereikte punt. Het kostte hem al zijn zelfbeheensching om niet overeind te veeren en over den rand van het ravijn naar bevestiging te spieden. Maar de tucht won het pleit. Hij be woog niet. Hij berustte er in nog een paar minuten geduld te moeten hebben. De gestalte beneden, na de gruwelijke ontdekking te hebben gedaan, onderzocht nu Barlow's lijk. Weer stelde Trant zich voor oogen, hoe twee zenuwachtig trillen de handen in de zakken grepen, op een portefeuille stietten en die openden. Maar de portefeuille zou leeg zijn, op een half velletje papier na, waarop de vinder, als hy een lucifer aanstak, of er een electri- sche lantaarn op richtte, of het meenam naar den rand van het ravijn, waar het grauwe licht juist doordrong, deze mede- deeling zou lezen: „Je bent verslagen. Er zijn op dit oogen blik vier revolvers op je gericht. Als je dit ravijn levend wilt verlaten, moet je roe pen en zeggen waar je beide gevangenen zijn. En je moet beneden blijven, voortdu rend door de revolvers bewaakt, totdat de waarheid van je woorden bewezen is. Dan alleen zul je een kans hebben op je geld. Anders zul je worden neergeschoten als een rat in de val. Je hebt vijf minuten." Dat was het wat Chrisholme in de por tefeuille van Barlow vond, in plaats van tien duizend pond. XXXIV. De worsteling op den rand. Vijf minuten! En vier revolvers op hem gericht! Chrisholme, de afperser, keek uit zijn zwart hol omhoog en ondervond voor het eerst de gevoelens van de menschen, die hij zelf zoo vaak tot wanhoop gedreven had Nu was hij de enkeling tegen velen. Tot nu toe was het juist andersom geweest, en was hij met velen tegen één geweest! Hij keek naar boven, maar al wat hy zag waren gestalten der verbeelding Hij riohtte.zijn revolver omhoog en vuurde in het wilde weg naar boven. Dat was zyn antwoord. Toen trok hij naar den zijwand van het ravyn en telde de seconden. Die seconden vergleden. Werden tot mi nuten. De spanning was bijna ondragelijk voor den man boven aan het ravijn, zoo wel als voor den man beneden. Een idee kwam in Chrisholme op, ge boren uit een natuurlijken drang tot zelf behoud en een volmaakte afwezigheid van medelijden of fyn besnaard gevoel. Hij stak een sigaret op, deed een vlug gen haal, en hield hem toen op armslengte van ziah af. De schaduw houdend, liep hij langzaam op het lijk van Barlow toe, stop te de sigaret in den mond van den doode, en bevestigde hem daar. Toen sloop hy weg. De gemeene, harte- looze krygslist was gebaseerd op een ouden truc en zou waarschijnlijk niet meer dan één kogel aantrekken. Er vervlogen meer minuten. De sigaret brandde op en viel den doode uit den mond. Er was nog steeds geen kogel geko men en er kwam ook geen. „Dit is méér dan vijf minuten! was de afschuwelyke gedachte, die fel en marte lend door Chrisholme's angst hamerde. Chrisholme's voorhoofd was geheel klam. Dat was erger dan het zenuwsloopende wachten op het voltrekken van het dood vonnis door den beul. Meer tyd verstreek. Vyf minuten? Verdraaid het leken eer der tien of twintig! „Duivel!" snikte Chrisholme, half waanzinnig. Maar een nieuwe gedachte brak door der nevel, die zijn geest insloot; een gedachte die een sprankje hoop gaf. Waren er wé vier revolvers op hem gericht? Had hij dii alles voor niets uitgestaan? Dat briefje het kon een uur geleden geschreven zynl Ze wisten immers niet zeker, dat hy zot terugkomen.... dat was toch maar specu latie geweest. Verslagen was hy? Nog lang niet! Hel leven behoorde hem nog altijd; het spel was nog steeds aan hem! En hij zou wel eens kijken, of de tienduizend pond, die de politie van Barlow's lijk weggenomen had, niet ook nog in zyn zak konden te rechtkomen! Hij zou ze op den prijs van de twee gevangenen daar in den kelder leggen! (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5