DE VOORSTELLEN VAN DE GRONDWETS COMMISSIE.
DINSDAG 16 JUNI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BUD - PAG. 5
Drukpersvrijheid ingeperkt. - Schadeloosstelling Tweede Kamer-leden
verlaagd. - Revolutionairen kunnen uit Parlement geweerd worden. -
Regeling van het inkomen der Kroon.
Verschenen is thans het verslag van de
Staatscommissie, ingesteld bij K. B. van
24 Januari 1936, aan welke is opgedragen
de voorbereiding van een partieele her
ziening van de Grondwet.
Aan dit verslag is het volgende ont
leend:
Vrijheid drukpers.
Het recht, zijn gedachten en gevoelens
door middel .van de drukpers te openba
ren, is ook volgens de commissie een on
zer belangrijkste politieke rechten; zij is
gekant tegen een aantasting van dit recht
door een voorafgaande goedkeuring te
eischen van wat gedrukt zal worden.
De erkenning van de groote beteekenis
van het recht der drukpersvrijheid mag
echter niet blind maken voor de gevaren,
die van de zijde van de pers de openbare
orde en de goede zeden kunnen bedreigen.
De Grondwet bindt het recht van de
drukpersvrijheid aan de aansprakelijkheid
volgens de wet voor hetgeen door mid
del van de pers is geopenbaard. Andere
maatregelen tot het tegengaan van druk
persbuitensporigheden laat de Grondwet
niet toe.
De aansprakelijkheid, zooals deze in
onze wetgeving is geregeld, heeft de maat
schappij niet voldoende kunnen bescher
men tegen grove verstoring van de orde
door middel van de pers.
De commissie laat in het midden, of een
verscherping van de strafrechterlijke re
pressie is geboden. Zij waarschuwt echter
tegen de illusie, dat hiermee het probleem
zou zijn opgelost. Daarnaast acht zij in elk
geval noodig het openen van de mogelijk
heid in onze wetgeving om het verschij
nen van bepaalde uitgaven, waardoor een
grove inbreuk wordt gemaakt op de open
bare orde, tijdelijk te verbieden. Over de
vraag, of een verschijningsverbod in strijd
zou zijn met artikel 7 der Grondwet, be
staat in de commissie verschil van mee
ning.
De voorgestelde redactie laat "uitdruk
kelijk ruimte voor een verschijningsver
bod, terwijl zij tevens de bevoegdheid van
den wetgever, om dergelijke verboden
mogelijk te maken, begrenst ten aanzien
van den aard van het feit, dat daartoe aan
leiding kan geven.
Inkomen der Kroon.
Tot de troonsbeklimming van Koning
Willem m was in de Grondwet het be
drag van het jaarlijksche inkomen van den
Koning ten laste van 's Rijks kas vastge
legd. Bij de grondwetsherziening van 1922
keerde men tot dit stelsel terug. In de
Grondwet zelve werd dit deel van het in
komen op een bepaald bedrag gesteld,
met dien verstande, dat binnen twee jaar
na een troonsbestijging het grondwettelijk
bedrag bij de wet voor den duur van de
regeering van den nieuwen vorst zou kun
nen worden gewijzigd.
Na deze twee jaar moet mitsdien, indien
wijziging van het grondwettelijk bedrag
wenschelijk is, het geheele stroeve appa
raat van een Grondwetsherziening worden
in werking gesteld.
Voorgesteld wordt, dat de bedragen,
vastgesteld voor het inkomen der Kroon,
gewijzigd zullen kunnen worden bij een
wet, waarvan het ontwerp in elke Kamer
met een gequalificeerde meerderheid van
twee derden van het aantal leden dier Ka
mer wordt aangenomen.
Het inkomen van de Kroon bestaat vol
gens de Grondwet ten deele uit de op
brengsten van het Kroondomein, ten deele
uit een bedrag uit 's lands kas. Ten ge
volge van de tijdsomstandigheden zijn de
inkomsten uit onroerende goederen alge
meen sterk gedaald. Zoo ook het inkomen
uit het Kroondomein.
In verband met de stijging van de koop
kracht van het geld is het niettemin wen
schelijk, ook het bedrag van het jaarlijk
sche inkomen uit 's Rijks kas zoowel van
den Koning als van de Koningin-weduwe
te verlagen. Een zoodanige verlaging be
hoort niet te worden toegepast op het jaar
lijksche inkomen van den Prins van
Oranje en de dochter des konings, die de
vermoedelijke erfgename is van de Kroon.
De commissie acht het een leemte, dat
in de Grondwet geen jaarlijksch inkomen
wordt verzekerd aan den Gemaal van een
regeerende Koningin, alsmede aan den ge
maal eener Prinses, vermoedelijk troon
opvolgster. Zij geeft in overweging, hierin
bij deze gelegenheid te voorzien.
In verband met het voorgestelde jaar
lijksche inkomen van haar gemaal, be
hoort de bepaling uit de bestaande Grond
wet te vervallen, dat het inkomen der
Prinses, vermoedelijke troonopvolgster, bij
huwelijk, waartoe bij de wet toestemming
is verleend, verdubbeld wordt.
Inkomen leden Tweede Kamer.
De schadeloosstelling, in artikel 90 vast
gesteld voor de leden der Tweede Kamer,
is niet te beschouwen als een belooning
voor verrichten arbeid, doch slechts als
een middel om personen uit verschillende
kringen in staat te stellen, lid van de Ka
mer te zijn. Zoo opgevat, behoort het be
drag te worden verlaagd in verband met
de stijging van de koopkracht van het
geld. De verlaging ware te stellen op
1000.—.
De commissie heeft de vraag overwogen,
of de schadeloosstelling in de Grondwet
behoort te blijven vastgelegd. Wijziging
toch kan ook in de toekomst, zelfs in de
naaste toekomst, geboden zijn. De com
missie meent, dat het bedrag in de Grond
wet behoort te worden gehandhaafd, maar
dat wijziging moet kunnen plaats hebben,
zonder ontbinding van de beide Kamers,
bij een wet, die in elke Kamer met een
gequalificeerde meerderheid van twee der
den van het aantal leden dier Kamer
wordt aangenomen.
Het pensioen van de leden der Tweede
Kamer behoort de verlaging van de scha
deloosstelling te volgen. Het jaarlijksche
pensioen ware van 150 per jaar te ver
lagen tot 120 en het maximum van
3000 tot 2400. Ook deze bedragen zul
len kunnen worden gewijzigd bij een wet,
aangenomen met een gequalificeerde
meerderheid.
Om de verkregen pensioen-aanspraken
te behouden, dient een overgangsbepaling
te worden opgenomen, neergelegd in het
ontworpen derde additioneele artikel.
Raad van State.
Overweging van de vraag, of wijziging
behoort te worden gebracht in de taak van
den Raad van State, in de Grondwet om
lijnd, heeft de commissie tot ontkennende
beantwoording geleid.
Zij is te gereeder tot deze conclusie ge
komen, daar het vaak gehoorde bezwaar,
dat met het hooren van den Raad van
State geruimen tijd gemoeid zou zijn, niet
juist is, indien men het beschouwt in ver
houding tot den geheelen duur van het
wetgevingsproces.
Ministers zonder portefeuille.
De omstandigheid, dat de Grondwet bij
uitsluiting denkt aan Ministers, hoofd van
een departement van algemeen bestuur,
sluit de mogelijkheid niet uit, dat minis
ters kunnen worden benoemd zonder por
tefeuille. Onder de tegenwoordige Grond
wet echter zouden ministers zonder porte
feuille niet, als ministers, hoofden der mi-
nisterieele repartementen, volgens artikel
95 zitting hebben in de Kamers.
In de eerste plaats doet zich de wen-
schelijkheid van een ministerschap zon
der portefeuille voor ten aanzien van den
voorzitter van den Raad van Ministers.
Daarnaast kan het wenschelijk zijn, dat
vooraanstaande staatkundige figuren in
een kabinet worden opgenomen, zonder
dat zij worden belast met een portefeuille.
Vooral in bewogen dagen de commissie
denkt bijvoorbeeld aan het geval van oor
logsdreiging als het vertrouwen van het
volk in zijn verschillende richtingen in
het kabinet moet worden verstevigd, kan
het van belang zijn, staatslieden ook van
afwijkende politieke richting in het kabi
net op te nemen.
De mogelijkheid, dat de Kroon minis
ters benoemt, niet belast' met het beheer
van een departement, moet leiden tot on
verenigbaarheid van het ministerschap en
het lidmaatschap der Kamers.
De evenredige vertegenwoordiging.
De commissie stelt geen andere wijziging
voor dan eene, waardoor de gewone wet
gever iets meer armslag krijgt bij de uit
werking van het evenredig kiesrecht, in
dien zin, dat hij niet verplicht zal zijn, de
wiskundige evenredigheid zoo dicht mo
gelijk te benaderen.
Overeenkomstige wijziging ware aan te
brengen ten aanzien van de Eerste Kamer
alsmede van de provinciale en de gemeen
telijke vertegenwoordigingen.
EEN KAMER VOOR HET
BEDRIJFSLEVEN.
Sprong in het duister genoemd.
De commissie acht in instelling van een
Kamer voor het bedrijfsleven naast, de
Eerste en Tweede Kamer een sprong in
het duister, omdat de desbetreffende denk
beelden nog in wording zijn. Bijzondere
organen van bedrijfsvertegenwoordiging
zijn nog niet geschapen en een Kamer
voor het bedrijfsleven zou van zoodanige
lagere openbare organen toch de overkap
ping moeten zijn.
Men zou zich dus moeten bepalen tot
het openen van de mogelijkheid in de
Grondwet om een K%mer voor het be
drijfsleven in te stellen. De Grondwet
echter behoort in breede trekken te geven
een beeld van den Nederlandschen Staats-
bouw; dit beeld zou aan weergave der
werkelijkheid inboeten, indien het op een
zoo gewichtig punt als het parlement geen
concrete omlijning gaf.
Wel acht de commissie goede gronden
aan te voeren voor het nader aanwijzen
van een weg in de Grondwet voor orga
nen. die, blijvend op het eigen terrein van
het bedrijfsleven, regelend zullen kunnen
optreden.
De behoefte aan bedrijfsregelingen wordt
sterk gevoeld in steeds broederen kring.
Zij hangt samen met de omstandigheid,
dat de bedrijven meer en meer, naast pri
vaatrechtelijke zijden een openbaar karak
ter gaan vertoonen, in toenemende mate
worden gezien als een maatschappelijke
factor van organischen aard, welke het al
gemeen belang dient. Door de jongste ont
wikkeling van het crisisreoht is dit proces
nog versneld. Juist dit organische karak
ter maakt het wenschelijk, in de Grond
wet eenige voorschriften op te nemen.
Juridisch zou het bestaande artikel 194
voor zulk een bouw reeds ruimte bieden.
Echter is het artikel te onvolledig voor or
dening van zoo groot maatschappelijk be
lang. Deze regeling kan het best worden
opgenomen in een afzonderlijk hoofdstuk.
Revolutionnaire vertegen
woordigers.
In de latere jaren heeft zich in ruimen
kring de overtuiging gevormd, dat niet be
hoort te worden geduld, dat een volksver
tegenwoordiger onwettige middelen en we
gen aanprijst of bevordert. De commissie
meent, dat een lid der volksvertegenwoor
diging, dat zich daaraan schuldig maakt,
van zijn lidmaatschap moet kunnen wor
den vervallen verklaard.
In tegenstelling met de oplossing van
de Staatscommissie van 1934 die gebonden
was aan de grenzen, in de grondwet gesteld,
zal in den gedachtengang der commissie
de opengevallen plaats niet worden ver
vuld. De vervallenverklaring zou van haar
krachtigst effect worden beroofd, indien
het onwettig streven tot uitdrukking zou
blijven komen.
Ongetwijfeld kan het gevolg zijn, dat de
desbetreffende staatkundige groep buiten
haar schuld, doordat de afgevaardigde uit
den band gesprongen is, in haar represen
tatie wordt getroffen. Maar in het alge
meen moeten de kiezers weten, wie zij af
vaardigen en daarvan ook het risico dra
gen. Bovendien zal, als zulk een afgevaar
digde geen lid van de Kamer meer zal zijn,
de innerlijke kracht van die groep eer wor
den vergroot. Aderzijds zal van de ontwor-
worpen bepaling een groote preventieve
werking uitgaan.
Algemeene Rekenkamer.
De commissie beantwoordt bevestigend
de vraag, of het Staatsbestuur schade zou
lijden, indien de Algemeene Rekenkamer
werd afgeschaft en de controle over de
Rijksinkomsten en uitgaven in het depar
tement van Financiën werd geconcen
treerd.
Het bestaande stelsel van comptabiliteit
biedt het voordeel van controle door een
orgaan, van de regeering volkomen onaf
hankelijk. Dit kostbaar goed mag niet wor
den prijsgegeven voor een luttele bezuini
ging.
Niet steeds eenstemmigheid.
Sommige leden hebben bij afzonderlijke
nota afwijkende meeningen doen blijken
omtrent bepaalde onderwerpen.
Uit het niet in afzonderlijke nota's neer
leggen van afwijkende meeningen ten aan
zien van andere onderwerpen mag niet
worden afgeleid, dat daaromtrent eenstem
migheid heeft geheerscht of dat alle leden
zich bij de gevallen beslissing hebben neer
gelegd.
ONTWERP VAN WET.
De te wijzigen artikelen.
De commissie heeft opgesteld een ont
werp van wet tot het in overweging ne
men van een voorstel van verandering van
de grondwet.
Volgens dit wetsontwerp wordt aan ar
tikel 7 der Grondwet, luidende: „Niemand
heeft voorafgaand verlof noodig, om door
drukpers gedachten of gevoelens te open
baren, behoudens ieders verantwoordelijk
heid volgens de wet", een lid toegevoegd,
luidende: „de wet kan regels stellen, vol
gens welke een bepaalde uitgave wegens
nader bij de wet te omschrijven grove in
breuk op de openbare orde tijdelijk kan
worden verboden."
Artikel 22 der Grondwet bepaalt het
jaarlijksch inkomen van den Koning ten
laste van 's rijks kas op 1.200.000. De com
missie stelt voor om dit bedrag te bren
gen op 1.000.000 en om te laten vervallen
het tweede lid van art. 22, bepalende, dat
het bedrag binnen twee jaar na een troons
bestijging voor den duur der regeering van
den nieuwen Koning bij de wet kan wor
den gewijzigd.
Artikel 26 wordt gelezen:
„De gemaal van een regeerende Konin
gin geniet uit 's Rijks kas een jaarlijksch
inkomen van 200.000, hij behoudt dit in
komen na overlijden van de Koningin ge
durende zijn staat van weduwnaar.
Eene Koningin geniet, na overlijden van
den Koning, uit 's Rijks kas een jaarlijksch
inkomen van 200.000 gedurende haar
weduv/lij ken staat."
„De Prins van Oranje geniet uit 's Rijks
kas een jaarlijksch inkomen van ƒ200.000,
te rekenen van den tijd, dat hij den ouder
dom van achttien jaren heeft vervuld
Dit inkomen wordt gebracht op ƒ400.000
na het aangaan van een huwelijk, waartoe
bij de wet toestemming is verleend."
Na artikel 28 worden twee artikelen in
gevoegd, luidende: artikel 28a.
„De dochter des Konings, die de vermoe
delijke erfgename is van de Kroon, geniet
uit 's Rijks kas een jaarlijksch inkomen van
200.000, te rekenen van den tijd, dat zij
den ouderdom van achttien jaren heeft
vervuld.
Indien zij een huwelijk aangaat, waartoe
bij de wet toestemming is verleend, geniet
haar gemaal uit 's Rijks kas eveneens een
jaarlijksch inkomen van 200.000, hij be
houdt dit inkomen na overlijden van de
prinses gedurende zijn staat van weduw
naar.
Na het overlijden van haar gemaal ge
niet de Prinses, zoolang zij ongehuwd blijft,
een jaarlijksch inkomen van ƒ400.000.
De inkomens, bedoeld in dit artikel, blij
ven bestaan, ingeval later een Prins van
Oranje geboren wordt.
Artikel 28b.
De bedragen, vastgesteld in deze afdee-
ling (inkomen van de Kroon), kunnen wor
den gewijzigd bij een wet.
Het ontwerp dier wet moet zoowel door
de Tweede als door de Eerste Kamer der
Staten-Gene,raal worden aangenomen met
de stemmen van twee derden van het aan
tal leden, waaruit de Kamer bestaat."
Staten-Generaal.
Aan het derde .lid van artikel 73 wordt
een volzin toegevoegd, waardoor de zit-
tingduur, voor de na een ontbinding geko
zen Kamers, voor de Tweede Kamer een
termijn van vijf, voor de Eerste Kamer van
zeven jaar niet overschrijden mag.
Ten aanzien van art. 85 doet de commis
sie een voorstel, waarin de volgende ge
dachtengang tot uitdrukking wordt ge
bracht:
De tegenwoordige redactie van artikel 85
sluit van de verkiesbaarheid voor het lid
maatschap van de Tweede Kamer uit be
delaars, landloopers en gewoonte-dronk
aards, maar laat toe personen, die wegens
het begaan van een ernstig misdrijf tot een
vrijheidsstraf van meer dan een jaar zijn
voordeeld. Het motief voor de aanvulling
in 1922 van den oorspronkelijken tekst van
het artikel, waardoor de huldigen redactie
in de grondwet is neergelegd, was, dat an
ders wellicht bedrijvers van politieke straf
bare feiten, als b.v. opruiing of een mis
drijf tegen de veiligheid van den staat, die
tot een dergelijke zware straf waren ver
oordeeld, uitgesloten .zouden worden, hoe
wel zoodanige personen wellicht uit idea
listische overwegingen hebben gehandeld.
Dit motief is naar het oordeel van de
commissie weinig afdoende. Van ieder aan
staand lid van een vertegenwoordigend
lichaam mag worden verwacht, dat hij zich
niet in een positie brengt, die tot het op
leggen van een zoo zware straf aanleiding
zou kunnen geven, onverschillig het meer
of minder politiek karakter van de straf
bare handeling.
NAAR ROTTERDAM!
Om een bezoek te brengen aan de „Meubel-
stad" der N.V. Piet van Reeuwijk aan de
Kipstraat. De directie dezer onderneming
stelt U gaarne in de gelegenheid om haar
1500 modelkamers, desge'wenscht met voor
lichting van een harer specialisten hoe U
Uw huis het best en voordeeligst kunt
meubileeren, te bezichtigen. U heeft geen
enkele verplichting tot koopen. Deze vrije
gelegenheid tot bezichtigen wordt toegestaan
om nog meerdere bekendheid te geven aan
Europa's grootste meubel- en tapijthuis.
(Adv.) 1 4025
Wijziging van het artikel op dit punt is
nog te meer gemotiveerd, wanneer, gelijk
de commissie voorstelt, personen, die blijk
geven van een streven tot het plegen of
bevorderen van revolutionnaire daden, ook
buiten het vertegenwoordigend college,
waarvan zij deel uitmaken, en zelfs bui
ten hun functie als zoodanig, van het lid
maatschap vervallen kunnen worden ver
klaard. Voorts wanneer artikel 98 der
Grondwet zal worden gewijzigd in dien zin,
dat de parlementaire immuniteit wordt op
geheven ten aanzien van hen, die zich
schuldig maken aan opruiing en schending
van geheimen. Op al deze gronden is het
consequent, ook ten aanzien van de uit
sluitingen van het lidmaatschap van verte
genwoordigende colleges niet meer ten be
hoeve van misdadigers van alle gading een
uitzondering te maken, alleen om voor de
plegers van ernstige politieke misdrijven
de deur open te kunnen houden.
Om deze redenen stelt de commissie voor
de woorden „en veroordeeling tot een vrij
heidsstraf anders dan wegens bedelarij of
landlooperij, of wegens een feit, waaruit
openbare dronkenschap blijkt", in art. 85
te laten vervallen.
Genoemd artikel bepaalt thans om.: „om
lid der Tweede Kamer te kunnen zijn,
wordt vereischt, dat men niet van de ver
kiesbaarheid ontzet zij, noch van de uit
oefening van het kiesrecht zij uitgesloten,
krachtens de daaromtrent ingevolge arti
kel 71, derde lid, getroffen regeling, met
uitzondering van gerechtelijke vrijheids-
berooving en veroordeeling tot een vrij
heidsstraf anders dan wegens een feit,
waaruit openbare dronkenschap blijkt."
Artikel 86 wordt gelezen: „de leden der
Tweede Kamer worden gekozen voor vier
jaren. Zij treden tegelijk af en zijn dadelijk
herkiesbaar. Zij kunnen tusschentijds door
den Raad van Staten van him lidmaatschap
vervallen worden verklaard, indien zij een
streven tot uitdrukking brengen, gericht
op verandering van de bestaande rechts
orde met toepassing of bevordering van on
wettige miiddelen.
Det wet regelt de rechtspleging en de ge
volgen van vervallenverklaring. De gevol
gen kunnen mede het lidmaatschap be
treffen van de andere vertegenwoordigen
de lichamen, in de Grondwet genoemd. De
plaats van het vervallen verklaarde lid
blijft gedurende de loopende periode on
bezet."
De commisie teekent hierbij aan, dat het
onwettige streven tot uitdrukking kan wor
den gebracht door woord, geschrift, af
beelding of handeling, zoowel in als bui
ten het vertegenwoordigend lichaam.
In art. 90 stelt de commissie voor om
de schadeloosstelling voor Tweede Kamer
leden en de toelage voor den Tweede Ka
mervoorzitter, beide thans ƒ5000, te ver
minderen tot ƒ4000.
Het tweede lid van art. 90 wordt gele
zen:
„De in het vorige lid bedoelde schade
loosstelling wordt niet genoten door de le
den, die het amibt van minister bekleeden,
noch hen, die gedurende een geheele zit
ting afwezig bleven, noch ook door hen,
die ingevolge het reglement van orde der
Kamer zijn uitgesloten van het bijwonen
harer vergaderingen."
Het derde lid wordt gelezen:
„Aftredende leden ontvangen een pen
sioen van ƒ120 'sjaars voor elk jaar, ge
durende hetwelk zij lid der Kamer waren,
tot een maximum van 2400. Het pensioen
wordt niet genoten, zoolang een afgetreden
lid het ambt van minister bekleed, of, na
herkiezing, de in het eerste lid bedoelde
schadeloosstelling ontvangt".
(Thans is het pensioen 150 voor elk
jaar, tot ƒ3000 maximum).
Geen staatssecretarissen.
Bij artikel 95 beantwoordt de commissie
ontkennend de vraag, of invoering van het
ambt van staatsseertaris, lid van het minis
terie, wenschelijk is.
Wel stelt zij voor, in artikel 95 de gele
genheid te openen, dat niet alleen ambtena
ren, doch ook andere personen den minis
ter in de Staten-Generaal kunnen bij
staan. Aan beide categorieën waren boven
dien de bevoegdheid te verleenen, den mi
nister te vertegenwoordigen, zoodat 's mi
nisters aanwezigheid niet steeds vereischt
zal zijn.
DE LEDEN DER COMMISSIE VOOR PARTIEELE GRONDWETSHERZIENING: Van links naar rechts:
minister mr. J. A. de Wilde, Voorzitter; prof. mr. P. J. Aalberse (r.-k.); ir. J. W. Albarda (soc.-dem);
jhr. mr. D. J. de Geer (c.-h.); J. Schouten (a.-r.); mr. A. M. Joekes (v.-d.); dr. E. Bierema
(v.-b.); minister mr. J. H. R. van Schaik, tweede voorzitter.