VRIJDAG 24 APRIL 1936
IE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 15
DE LENTE
door Oom Wim.
Zachtkens zitten we in de Lente, die we
vooral dit jaar met zooveel ongeduld te
gemoet zagen en begroetten als de breng
ster van betere dagen; als de bode van
herie-'ing en opbeuring.
Guido Gezelle, de groote Vlaamsche
dichter zegt het zoo juist, waar hy het
heeft over dat beginnend ontwaken in de
natuur als hy zingt:
„Daar zwelt door 't zwellend hout al ift,
Dat roert, maar dat en bot nog niet,
Noch berst, noch. bloesem geeft,
Maar dat als een belofte...."
Ja, daar vaart iets, door het hout niet
alleen, maar door de heele natuur, door al
wat leeft en kiemt p>eu, zooals
Goede God dat beschikte naar Zijn beha
gen; daar vaart iets van hernieuwd leven
door mensch en dier en plant, iets dat
ons spreekt van jeugd en kracht; van groei
en bloei, van den Lentetijd.
De Lente.
De geleerden hebben ons geleerd, dat
de lente beginnen moet den 21sten Maart.
Houden zich de vogels en de planten; het
bosch en het veld zich aan dien datum?
Houden wij vast aan dien vastgestelden
dag! Wee hem, die meent het zonder kachel
te kunnen stellen! Laat ie wijzer zijn en.,
haar niet wegzetten voor Mei en dan
nog herinnére hij zich den dichter, waar
hij zegt:
„Onze Noordsche Mei, hélaas
Is arm aan zonneschijn;
Hij kan zou koud, zoo guur,
Hij kan November zijnü
Dat is een geluid, van een dichter uit
deze lage landen en dus wist ie bij onder
vinding, dat 21 Maart als de begin-data
van warmte en zon en nieuw leven, eenige
weken verder kan verschoven worden,
willen we inderdaad aan het begrip „Len
te" de beteekenis hechten, die wij erdoor
verstaan.
En toch?
Zie naar de sering, de kamperfoelie, de
vlier; zie naar de hazelaars; de sneeuw
klokjes en crocusjes; is het geen lust der
oogen, die vroege lente-kinderen in vollen-
bloei te zien staan. En laten we eens luis
teren nar onze gevederde zangers, die thans
eten vinden allerwegen en de kou niet
meer vreezen. Hoor den vink eens slaan in
de lanen en de lijster zijn driftige loopjes
in de toppen der hooge boomen uittrillen.
Het is alsof plotseling die kleine vogel
tjes de schade willen inhalen, want ge
zwegen hebben ze maanden lang, daar ge
brek werd geleden en de strenge kou hun
alle lust ontnam, om him liedjes uit te
jubelen in accoorden, vol eri fyn.
En hoor nu dat kwebbelen en kibbelen
eens aan van die muschjes, die kleine
grauwe diertjes met hun fijne, teere bek
jes en zenuwachtig gedribbel heen en
weer en gebuitel over en door elkaar als
we ze voeren op het dak van ons schuur
tje: En onze leeuwerik dan? Vroeg in den
morgen reeds stijgt ie op in de blauwe,
reine voorjaarslucht en hooger en hooger
gaat ie, tot wij hem met het bloote oog
niet meer volgen kunnen. Dan hooren wij
hem zijn danklied uitjubelen daarboven en
lijkt het ons toe, alsof hij zijn morgengroet
brengt aan den Heer der Schepping, Die
daar boven troont, van waar Hij het heel
al bestuurt en wasdom schenkt aan al
wat leeft, daar beneden op de kille aarde
Eindelijk klinkt heel fijntjes weer het
getierelier en zien we weer zoetjes-aan het
stipje grooter worden en we hooren het
stemmetje voller klinken, hoe dichter hij
weer ons nadert.
En waar we ook gaan en waar we ook
zijn, in velden, bosch en dreven, overal
treft ons het veelstemmig koor van die
lieve kleine zangertjes.
Het winterkoninkje kwettert in dichte
struiken en hagen en rhododendrons; de
houtduiven koeren hun liefdelieden tus-
schen de takken, waar straks hun eenvou
dig nest zal staan; de koolmeezen zagem
en het zwartkopje trillert in de iepen
twijgen en zoo zouden we door kunnen
gaan en onze inheemsche vogels en elk
naar zijn aard en op zijn eigen wijs laten
zingen zyn dank- en vreugde- en levens
lied.
Doch er is meer wat onze aandacht
vraagt.
Hoor de koeien eens loeien in de groe
nende weide en de schapen blaten van
vreugde, dat ze eindelijk den duff en stal
uit zijn, waar ze maanden achter elkaar
gedwongen waren te toeven.
En dan! Wat hinniken de paarden en
snuiven ze met volle teugen de frissche
lentelucht in; ze vinden het een lust nu
om den ploeg te trekken door de harde
aarde; de lange manen golven in den wind
Onvermoeid werkt de landman voort; blij
genietend van de resultaten die hem wach
ten, als hij sctraks de vruchten gaat pluk
ken van zijn arbeid; van zijn ploegen en
eggen; van zijn zaaien en wieden; van
zijn snoeien en enten; van alles in één
woord, wat hoort tot de voorbereidende
werkzaamheden eer de vrucht gepllukt kan
worden.
Mooi wordt het zachtkens alomme!
„Het kruid schiet op in den lommer van
het geboomte, welig als het gras in het
veld; en de witte madelieven en de gele
paardebloemen spikkelen en strepen de
groene weide met den sneeuw van den
winter in den goudglans van den zomer;
of zij in kleuren wilden uitspreken, hoe
beide krachtige seizoenen samensmelten in
de beminnelijke, maagdelijke Lente, dus
zei Hofdijk in één 'zijner keurige natuur-
tafereelen, die steeds de grootste en blij
vende schoonheid van zijn werken zullen
uitmaken:
En al is het wel eens wat guur en
koud, wat geeft dit alles bij zooveel schoon
heid, die in de heele natuur langzamer
hand zich ontplooit?.
Tot in gracht en sloot en poel en plas
toe.
Daar begint het ook in duizenden vor
men te ontwaken of te leven.
Zie toe, hoe het door elkaar wriemelt en
wemelt en wentelt en kruipt en zwemt
zonder ophouden heen en weer; daar duikt
het weg in de diepte en borrelt het weer
stijgend naar de oppervlakte. Het is één
leven, al leven, ook hier. En konden we
met onze onvolmaakte menschenoogen door
dringen tot in de diepste diepten der zeeën
of tot op den bodem onzer slooten en moe
rassen, we zouden zeker verbaasd staan
over de millioenen vormen van leven, wat
we te aanschouwen zouden krijgen.
De oneindige grootheid van den Schep
per, Die op den winter, de Lente liet vol
gen en met de Lente nieuw leven stortte
in al wat leefde in den schoot en op den
schoot der aarde, de oneindige grootheid
zeg ik, is voor ons zoo iets groots en zoo
iets onmenschelijk verklaarbaars, dat wij
allen dankbaar de knie buigen en Hem lo
ven en danken, Die ons de Lente schonk.
WIE ZIJN JARIG?
Van 24 April tot en met 30 April.
24 April: Adri van Houten, Smidssteeg 50.
24 April: Wimpie Wayer Dr. v. Noordstr.
159, Stomp wijk.
25 April: Bert Verberg, Levendaal 81.
25 April: Kees Vlaardingerbroek, Pieter
de la Courtstraat 10.
25 April: Marietje van Ruiten, Roelof -
arendsveen B 203.
25 April: Bernard Kortmann, Kortsteek-
sterweg 46, Alphen.
26 April: Kees Hosman, Breestraat 115.
26 April: Rinus Pieters.
26 April: Wim Egberts, Nieuwveen.
26 April: Gretha Ooyendijk, Nipponstr. 32.
26 April: Willy van Well, Leeuwerikstr. 35
26 April: Tinie Hulzenbosch, O. Wetering
A 142.
26 April: Joke Overdijk, Langegr. 248.
27 April: City Geene, Vondelweg 20.
27 April: Sjaan v. d. Meer, Woubrugge
B 177a.
27 April-' Joop Vendrig, Hooge Rijndijk.
27 April: Piet van Houten, Smidssteeg 50.
27 April: Truusje Hoogeveen, Langegr. 111.
28 April: Cornells van Wetten, Koudekerk,
Hoogewoerd B 47.
28 April: Henk Duindam, Heerensteeg 17.
28 April: Jansje Mink, Huygenstr.
29 April: Beppie Nieuwenhuizen, Waard-
straat 39.
29 April: Dirk van Benten, Watertje D
21, Zoeterwoude.
29 April: Walter Goddijn, W. Singel 102.
29 April: Annie Frissen, Schelpenkade 60.
29 April: Nellie Vrijburg, E 73 Opd-Ade.
30 April: Martha van Rijn, Drechtdijk 29,
Kwakel.
30 April: Piet v. d. Meer B 127 Roelof-
arendsveen.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen voor den verjaardag. Zoo ook, wie
zijn of haar naam bij het verlaten der
school van deze lijsten wil afgevoerd zien.
Voor de „Correspondentie" was in dit
nummer geen plaats. De volgende week
gaan we hiermee door.
Oom Wim.
VOOR POSTZEGELLIEFHEBBERS.
Van den zomer krijgen we een speciaal
viertal zomerpostzegels en wel van 1%,
5, 6 en 12 cent. Deze postzegels worden
verkocht aan 3, 8, 10 en 16 cent. Het te
veel zal worden afgedragen aan verschil
lende afdeelingen van filantropische in
stellingen.
Deze vier postzegels zullen prijken met
de beeltenissen van vier welbekende Ne
derlanders en wel D. Erasmus (1466—1536)
prof. dr. H. Kamerling Onnes (1853—1926);
dr. H. J. A. M. Schaepman (1844—1903);
en ds. A. S. Talma (1864—1936).
De verkoop zal plaats hebben in de maan-
1 Mei en Juni; ze behouden hun geldig
heid nog gedurende vijf jaar na het jaar
van uitgifte.
Oom Wim.
NIEUWE RAADSELS
Raadsel I:
Ik ben een tweelettergrepig woord. Wie
heel veel van 't eerste deel heeft, wordt
naar het tweede deel genoemd. Het geheel
is een land, waarin men met het eerste
deel betaalt. Nu weet het toch zeker
iedereen!
Raadsel II:
Ik ben een drie lettergrepig woord. Het
eerste deel is gevormd van lijden. Het
tweede en derde beteekent plezier. Wie
het geheel heeft, toont een slecht karak
ter te hebben. Wat zou dat zijn?
Raadsel III:
Mijn geheel beteekent een leukerd.
Mijn eerste deel is een geestigheid. Mijn
tweede deel een kleedingstuk voor een
jongen. Wie ben ik?
Raadsel IV: Mijn eerste deel is een jongens
naam. Mijn tweede deel wordt op een bo
terham gegeten en mijn geheel is een
broertje van harlekijn.
NOG EEN PAAR RAADSELS
van Dora Kniest.
Raadsel I:
Mijn geheel is een provincie van Neder
land,
23456 is interest.
134 is een boom.
Raadsel II:
Mijn geheel is een plaats in Gelderland
van 7 letters.
x medeklinker
xxx rivier -
x x x x x plaats in Overijsel.
xxxxxxx de gevraagde plaats
x x x x x natuurverschijnsel
xxx kip
x medeklinker
Raadsel III:
Mijn geheel is een bekend dorp in Zuid-
Holland,
x
XXX
X X X X X
xxxxxxx
X X X X X
XXX
X
Raadsel IV:
Welk spreekwoord is dit?
.1.. .e.i. .s .o.i.y.
Raadsel V:
En welk spreekwoord leest ge hieruit?
doet ge en denk zien aan.
De oplossingen niet opsturen. Deze
geven Dora en ik de volgende week zelf.
Oom Wim.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
van verleden week waren:....
Opl. I: Een schaar.
Opl. II: hek spek bek pek
vlek gek.
Opl. III: 20 cent.
Opl. IV: 1 x 1 x 1 is 1 meer dan 6x6x0.
Opl. V: Paaschvacantie.
Opl. VI: Leiderdorp
Opl. VII: Moor room.
Voor de grooten.
Opl. I: Tholen Urk Elba Java.
Opl. II: De mensch wikt, God beschikt.
Opl. III: Schoenmaker, blijft bij uw
leest.
Opl. TV: Hoorn.
HOE DE TAART VERDEELD WERD!
(Vraag van de vorige week).
Eerst maakte Pieters met een mes een
cirkelvormige boog door de taart. Toen
een snee in de lengte en daarna in de
breedte en zoo kreeg hij de acht stukken
wat gevraagd werd.
Het Licht!
door Diederik.
Lichtend staan de sterren
Aan het firmament,
Waar men ook mag blikken,
Waar het oog zich wendt.
't Is één stergewemel,
Zij zijn zonder tal,
En verlichten kwistig
Samen berg en dal.
Als een schyf daartusschen,
Staat er ook de maan;
Blikt vanuit den hooge,
Vriendelijk ons aan.
't Is of zij wil zeggen
Weldra komt de nacht,
Legt gerust U neder,
Want ik houd de wacht!
Maan en sterren samen,
Met uw hemelsch licht;
Gij geeft ons te denken
Als wij zien uw licht.
In gedachten zien wij
Hemel, mooi en schoon,
Eng'le)nkoren juichend,
Lovend, Hem, Gods Zoon!
Hij het Licht der wereld,
Duisternis zij zwicht
Nu in deze tijden,
't Oog op Hem gericht.
Licht kan Hij slechts brengen,
't Aardsche is maar schijn;
Hij, het Licht der lichten,
Móét de toevlucht zijn!
Nog een paar schetsjes
door Cor van Diest.
Mijn bedoeling was 't heusch niet, hoor;
maar om aan een zeker, zeer vriendelijk
verzoek te voldoen, laat ik me vanaf deze
plaats dan nog maar eens hooren. Maar.
is dat nu eigenlijk geen reclame voor de
goede zaak maken? Enfin, 't is hier goed,
de Zusters zijn heel lief en prettig voor
de gedwongen logé dus laat mij dan ook
een reclame maken. Waar of niet? Laat ik
dan eerst maar eens vertellen dat Sint Ni-
colaas bij ons ook goed gereden heeft. De
goede Sint had medelijden met ons (arme
stumperds) en bedacht ons eens extra
goed. Ook hadden we dien dag vrijaf; dat
wil zeggen, we behoefden niet op onze
stoel te blijven liggen en mochten onze
beenen volop gebruiken. Onze bezoekers
kwamen ook bij ons aan de tafel zitten
's middags; echt huiselijk! 't Was een pret
tige dag. 't Is toen gaan vriezen, juist toen
de kranten berichten brachten dat men
hier en daar al schaatsen ging rijden en ik
al hoopte spoedig de schaatsenrijders hier
achter de hall ook te zien opduiken
ging het dooien. Wat 'n pech! Maar is 't
ook eigenlijk niet elk jaar zoo? Wanneer
men hoopt te kunnen gaan rijden, is de
dooi weer spelbreker en kunnen we de ge
slepen en opgepolitoerde schaatsen weer
wegruimen, met de schrale troost dat we
ze toch in handen gehad hebben. We na
deren zoo langzamerhand den korsten dag
en dan komt Kerstmis aan de beurt. Wat
gaat de tijd toch gauw. Ik hèb niet eens
tijd om me te vervelen! Ik heb eenige
mooie, nieuwe boeken gekregen; reuze
mooie verhalen; ik zou ze wel achter
elkaar willen uitlezen. Maar jawel hoor;
als Zuster vindt, dat ik al te veel gelezen
heb, wordt het boek heel netjes weggehaald
en opgeborgen tot na rusttijd, 't Is toch wat
te zeggen! Ja, ik heb nu al weer te lang
achter elkaar zitten pennen ook en om nu
1 te kriiqen zeg-ik maar wenr:
„tot later". Trouwens ik weet op het
oogenblik niets meer te vertellen; maar
dat behoeft iedereen niet te weten! O zoo!
(Wordt vervalgd).
Wat vond moe in Pietz'n zak?
door Tante Marie.
'n Paar knikkers; 'n eind touw;
Een ouwe knoop van z'n mouw;
Een padvindersmes
En een stuk van 'n les
Uit het catechismukboek,
En daarnaast 'n stuk koek.
Dan een lint en een vijl
En onderwijl
Nog kraaltjes, wel vijf,
Met 'n zakje heel stijf
Van. kleverige zuurtjes,
Door hem bewaard voor uurtjes
Bij het spel met August,
Die dit lekkers wel lust.
Eesn verroeste sleutel, kapot
Een banaan, half verrot
En bij al die zaken
Nog spijkers en haken,
Zoo zat in één zak alles bijeen
In welke?, dat raad er geen een!
Ik zeg het: rechts zat 'n gat
„Hier zaten die spullen niet veilig"....
Zoo zei Pieterman dat!
(Voor de grooten).
Naamsoorsprong van de
dagen der week.
door Oom Wim.
Ik wil hierover een paar woorden zeg
gen en wel naar aanleiding van een vraag:
„hoe komen wij aan de namen, die wij aan
de dagen der week geven?"
De oorspronkelijke bewoners van ons
land waren heidenen. Zij hadden verschil
lende goden. Naar die goden der Noordsche
volken waartoe ook de Sakers behoorden,
zijn de namen onzer dagen feitelijk afge
leid.
De Batavieren in ons land vereerden die
Noordsche goden eveneens.
Zoo vereerden ze Sunn an de Zon. De
Zon werd vereerd als een godheid en naar
dezen god wordt de eerste dag der week
Zondag geheeten.
(Deze afgod had eenigszins de gedaante
van een mensch; was op een voetstuk ge
steld; van zijn aangezicht straalden vuur
vlammen af; hield met beide handen een
wiel of vurig rad voor de borst, wat betee-
kende de omloop der zon om de gansche
aarde, terwijl de stralen en het licht de
gloed der zon voorstelden, waarmee zij
alle schepselen het leven gaf. Zoo meenden
onze eerste voorouders hier te lande te
moeten gelooven, waar sprake was van de
afgod S u n n a n
De tweede godheid, die zij vereerden,
was de maan, bij de oude Noordsche vol
ken M o n a n of Munan genaamd. Van
deze naam komt Maandag.
Dinsdag zou ontstaan zijn uit D y s a
of Thysa of Dysen Dingsdag ons
Dinsdag. Er zijn er ook, die denken aan
den oud-heidensohe god van den Dinsdag
die Thuisco of Thuiston heette. De oor
sprong van onze derde dag der week is
niet zoo duidelijk.
Minder is de afkomst van Woensdag aan
twijfel onderhevig.
Woensdag is afgeleid van Wodan:
de god van den oorlog bij de Germanen,
de Friezen en de Batavieren. Van Wodan
tot Woensdag is maar één stap.
Donderdag was geheiligd aan den
goed van den Donder; bij de Noordsche
volken Thor of Thunze aan welke
godheid men de macht toeschreef te re-
geeren over den donder, bliksem, storm en
het weer.
FrigaofFreya, werd op Vrijdag ver
eerd; Freya was de gemalin van Wodan.
De laatste der goden, aan welken een
der dagen van de week toegeëigend waren,
was de afgod C eater of Satur. Satur
Zaterdag is als klank heel duidelijk. Deze
god werd vereerd op een berg Saterberg;
naar hem heette dan ook de laatste dag Sa-
turdag of Zaturdag nu Zaterdag.
De Fransche en de Zuidelijke bewoners
het spreekt vanzelf vereerden Ro-
meinsche en Grieksohe goden en de namen
der week dor deze volken zijn dan ook
gevormd naar Luna Mars Mercurius
Jupiter Venus Saturnis en wel
naar Luna Lundi
naar Mars Mardi
naar Mercurius Mercredi
naar Jupiter Jeudi
naar Venus Vendredi
naar Saturaus Samedi.
We zien alzoo, dat de godenwereld bij
het geven der namen voor de dagen der
week een groote rol gespeeld hebben.
U vraagt?
Wat beteekent „fiscus"?
Waar komt „antiek" vandaan?
t. En Athleet dan?
L Wat beteekent eigenlijk „anno"?
Zouden blinden ook kunnen voetbal-
I. Zou diamant kunnen verbranden?
Zijn er nog echte Indianen in Amerika?
Ik las het woord „Aureole". Wat is
Wij antwoorden.
1. Fiscus is eigenlijk geldkist, staatskist,
schatkist. Meest gebruikt men dit woord
voor „belasting-ambtenaren".
2. Antiek is oud; tot de oudheid behoo-
rende.
3. Athleet is Grieksch, beteekent wor-
stelstrijder, worstelaar. Fig. forsch ge
bouwde en sterk gespierde man.
4. Anno is in het jaar. Anno 1936 wil
zeggen: in het jaar 1936.
5. Ja. Ze gebruiken een 'bal met erwten
gevuld. Zoo kunnen ze hooren, waar hij is.
6. Ja. maar bij verbranding blijft niets
over. Bestaat uit zuivere koolstof en deze
gaat in een kleurloos gas over.
7. Volgens de laatste telling nog 850.000.
8. Aureole beteekent stralenkrans bijv.
De lichtkrans, die het hoofd van Christus
omstraalt.