LICtlT IM DUDTfDHIl De ontluistering van ons land VRIJDAG 24 APRIL 1936 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 13 VQAGEM OVEQ OHi GELOOF Cultureel Bolsjewisme NIEUWE ZAKELIJKHEID. Vraag 115. In de Evangeliën wordt soms gesproken over de „broeders en zusters" van Jezus Christus, terwijl men mij nooit an ders leerde, dan dat het H. Huisgezin be stond uit: Jezus, Maria en Jozef. Antw.. Dit is een moeilijkheid, die zeer dikwijls gemaakt wordt, vooral ook van Protestantsche zijde om de maagdelijkheid van Maria te bestrijden. Een volledige uit eenzetting hierover zou ons te ver voeren, maar wij kunnen in groote trekken dit ant woorden. Het behoort tot onze Geloofsleer, dat Maria altijd Maagd is gebleven ook na Jezus" geboorte, zoodat Jezus geen eigenlij ke broeders en zusters heeft gehad. Op vele plaatsen in de H. Schrift (bijv. Mt. 12. 46 47; Mt. 13, 55—56; Joann. 2. 12; 7, 3, 5, 10) wordt er niettemin over Zijn „broe ders" en „zusters" gesproken. Als Zijn broeders" worden genoemd: Jacobus, Jo seph, Judas Thaddeus en Simon. Namen van Zijii „zusters" worden niet vermeld. Hoe Zijn deze op 't eerste gezicht zeer vreemd aandoende Schriftuurteksten nu te verklaren? In hoofdzaak komt de uitleg hierop neer, dat de Joden de benamingen „broeders en zusters" zeer dikwijls gebruikten ook voor andere familieleden. Zij noemen vaak al lerlei bloed- en aanverwanten, speciaal ook neven en nichten: „broeders en zusters". Deze uitleg is niet, zooals de Protes tanten wel beweren, een uitvlucht, want zijn redelijkheid blijkt uit de H. Schrift Zelf. Verschillende Schriftuurteksten kun nen dit bevestigen: in 't Boek Genesis (13, 8) bjjv. zegt Abraham tegen zijn neef Loth: ,„Er moet geen twist tus- echen ons zijn,want wij zijn broe ders". Jacob noemt zich den broeder van Laban, zijn oom (12, 5; 14, 16), terwijl Laban zelf ook zijn neef Jacob zijn „broe der" noemt (29, 15). De bruidegom van het Hooglied noemt zijn bruid: „mijn zuster" enz. Mag men uit hetgeen de H. Schrift en de Overlevering ons leeren over de voortdu rende maagdelijkheid van Maria reeds con- cludeeren, dat de personen in kwestie vol gens dat Hebreeuwsche taalgebruik geen eigenlijke „broeders en zusters" van Chris tus waren, een nauwkeurig bezien van de H. Schrift doet duidelijk begrijpen, dat van de genoemde „broeders". Jacobus en Jozef de zonen waren van Maria, de vrouw van Cleophas (de zuster van Jezus" Moeder), die-naast de Maagd Maria onder het kruis stond (Mt. 27, 5556; Jo. 17. 25), terwijl Judas Thaddeus de broeder was van dien Jacobus (Luc. 6. 16), dus ook een zoon van Maria, de vrouw van Cleophas. Die Cleo phas was de broer van den H. Jozef, den Bruidegom van Maria: Jacobus, Jozef en Judas Thaddeus waren dus menschelij- kerwijze gesproken „volle neven" van Christus. Omtrent de vierde „broeder" van Jezus, zlL Simon, geeft de H. Schrift direct geen zekerheid. Volgens de getuigenis van een schrijver uit de 2e eeuw, Hegesippue, was ook deze een zoon van Cleophas, wat indi rect bevestigd wordt door de H. Schrift, die Jacobus, Joseph, Judas èn Simon tege lijkertijd als „broeders" van Jezus noemt (Mc. 6. 3). Opmerkelijk, maar na hetgeen wij zagen volkomen logisch, is tenslotte, dat die „broeders" van Jezus nooit „zonen van Ma ria" genoemd worden. Alleen Jezus heet de „zoon van Maria" (Mc. 6. 3). De gewoonte om ook neven en nichten „broeders en zusters" te noemen bestaat ook nu nog bij verschillende Ooetersche volken, o.a. bij de Chineezen. Vraag 118. Moet een priester de H. Com munie weigeren aan iemand die bij hem gebiecht heeft en dien hij om een of andere reden niet de absolutie heeft kunnen ge ven? Antw. U doelt dus op het gevail, dat de priester zeker weet, dat die persoon niet nA de bij hem gesproken biecht, van een Ander priester de absolutie wèl kan heb ben ontvangen. Dit kan voorkomen, als de biechteling terstand na de weigering der aibsolutie te Communie gaat. De priester mag dien persoon, als hij in 't publiek te Communie gaat (dus terwijl anderen hem kunnen zien), de Communie natuurlijk niet weigeren, want anders zou hij het biechtgeheim schenden. Is die persoon een „publiek zondaar" d.w.z. dat men algemeen weet, dat hij in zonden leeft, dan zou de priester hem de Communie kunnen weige ren. Anders wordt de kwestie, wanneer de gene aan wie de priester de aibsolutie wei gerde, n i e t in 't publiek te Communie wil gaan, bijv. een eenzaam wonend zieke op zijn ziekbed: „onder vier oogen" kan en moet de priester hem dan de Communie weigeren. Hetzelfde geldt met betrekking tot de andere Sacramenten der levenden: zoo zal, wanneer iemand onwaardig het Huwelijkssacrament wil ontvangen, terwijl de priester die onwaardigheid uit de biecht kent, die priester dit niet kunnen beletten, om het biechtgeheim niet te schenden. Vraag 117. Wat beteekenen de woorden „en met Uwen geest" (et cum spiritu tuo), waarmede de misdienaar den priester ant woordt op diens: „Dominus vobiscum"? Antw. U vergunne ons een opmerking vooraf. Herhaaldelijk worden one vragen gesteld over bepaalde bijzonderheden uit de gebeden der H. Mis. Eenerzijds is dit zeer verheugend. Het wijst er op dat de ge- loovigen meer en meer zich gaan interes seeren voor de beteekenis der Miswoorden; dat zij gelukkig meer en meer de inge roeste gewoonten van maar litanieën of rozekrans bidden onder de H. Mis gaan los laten, (let wel, dat wij niet het bidden van litanieën of den rozenkrans veroordee- len, verre van dien! Maar onder de H. Mis is het beter om, als men daartoe in staat is, de Misgebeden mee te doen, waar lijk mee te offeren met den priester), dat bovenal het gilde, dat in de Zondagsmis niet veel méér doet dan „wachten tot 't uit is", inkrimpt! Maar anderzijds: in een Vragenbus als deze moeten zulke voorlichtingen over de Liturgie der H. Mis noodwendig „lapwerk" blijven. Schaf u bij gelegenheid eens een werkje over de H. Misliturgie aan. U krijgt dan een meer volledig overzicht en kunt dan de H. Mis met meer vrucht en aandacht volgen. Thans uw vraag zelf. Meerdere malen on der de H. Mis begroet de priester de aanwe zigen met het „Dominus vobiscum": De Heer zij met U. Op deze wijze begroette Booz de maaiers op zijn akker (boek Ruth XI. 4) en herhaaldelijk is deze groet ook verder in de H. Schrift te vinden; 't be kendst is de groet van den Aartsengel Ga- briël tot Maria, die wij dagelijks bidden: „De Heer is met U!" (Luc. 1. 28). De mis dienaar beantwoordt de groet namens de geloovigen met het „En met Uwen geest". Achter dit woord „geest" moet men niets bijzonders zoeken. Het is een Hebreeuwsche zegswijze, die eenvoudig beteekent: „En met U". (De geest of ziel als het voornaam ste deel van den mensoh wordt genoemd ter aanduiding van den geheelen mensch). De geloovigen geven den priester dus vrien delijk denzelfden heilwensch terug. De uitdrukking komt herhaaldelijk in St. Paulus' brieven voor: „De genade van On zen Heer Jezus Christus zij met uwen geest, broeders", schrijft hij aan de Galaten (VI, 18) en ook als slot van zijn brief aan de in woners van Philippi. (IV, 23). Vraag 118. Waarom zijn de Katholieke kerkgebouwen naar het Oosten gericht, d.w.z. dat het Altaar altijd aan de Oostzijde staat? Antw.: Dit Oostelijk gericht zijn der R. K. kerkgebouwen (de z.g. Oriëntatie) vindt zijn oorsprong in de oeroude gewoon te om zich onder het bidden naar het Oos ten te keeren. Deze gewoonte is niet spe- ciaal-Christelijk. Vele heidensche godsdiens ten beschouwden de zon, óf als een god heid, óf als een der voornaamste openba ringen van een godheid. De zon gaat in het Oosten op, zoodat als 't ware dagelijks het levenwekkend licht ons van daaruit 'wordt geschonken. De Christenen beschouwden de in 't Oos ten opgaande zon als een prachtig zinne beeld van God die al het leven schept en van den Godmensch Christus, het Licht der wereld. Talrijk zijn de teksten der H. Schrift en der Liturgie, die Jezus Christus „Zon" of „I licht" noemen. De profeet Malachias voorspelde Zijn komst met de woorden: „De Zon der ge rechtigheid zal oprijzen". In het Credo bid den wij: „God van God, Licht van Licht" daardoor belijdende dat de Godmensch Jezus Christus van eeuwigheid afkomt van God den Vader. (In dat „Licht van Licht" wordt dus zoowel Christus als God de Vader „Licht" genoemd). Ook in het „laatste Evangelie" der H. Mis noemt de Evangelist Joannes doelend op Christus" verwerping door de Joden en de wereld Hem een Licht: en het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis nam Het niet aanenz. Door het Oostelijk gericht-zijn van het kerkgebouw bidden de geloovigen met hun gezicht naar het Oosten, aLs 't ware naar de opgaande Zon het beeld van God en Jezus Christus. Maar er zijn nog meerdere redenen, waar om de Christenen in de kerk bidden met 't gelaat naar 't Oosten gekeerd. In 't Oosten lag het aardsch Paradijs, waaruit onze voorvaderen Adam en Eva zijn ver dreven. Ails verlangend richten de bidden- den hun blik naar die plek, wetende, dat dit aardsch geluk voor ons verloren is, maar biddend tot Christus, den nieuwen Adam, om deelachtig te worden aan de bovenna tuurlijke goederen, die Hij door Zijn leven en dood voor ons heeft verdiend, goederen die ons de poort van het hemelsch Para dijs openen! De Kruisberg, de Calvarieberg ligt ook in het Oosten. Deelnemend aan de onbloe dige herhaling van het bloedig Offer dat daar eens werd voltrokken richten de ge loovigen hun blikken en harten tegelijk naar die beide Altaren: het Altaar in hun eigen kerkgebouw en het eerste Altaar van het Nieuw Testament: Calvarië. In het Oosten, bij Jeruzalem ligt ook de Olijfberg waar Jezus Christus ten hemel is gestegen. Als de eerste Christenen die bij 's Heeren hemelvaart tegenwoordig waren, wenden ook de tegenwoordige Christenen hun gelaat verlangend naar de plek waar Jezus Christus de zichtbare Godmensch, Zich onttrok aan de oogen der menschen. De komst van Jezus Christus op 't einde der tijden wordt uit het Oosten verwacht: „Want gelijk de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot in het Westen, zoo zal Het gaat slecht met onze Vaderlandsche architectuur. Onder aanvoering van een di rectorium van bouwkundigen wordt sinds e enige jaren in ons land een propaganda gevoerd voor een wansmakelijke architec tuur, welke met de vlag van den „nieuwen tijd" in top het menschdom wordt voorge houden ais een nieuwe moderne cultuur, de cultuur voor onzen tijd. En men beseft ndet, dat men bezig is de armtierige naakt heid van onzen tijd te bewaren voor ons nageslacht, opdat het wete, eeuwenlang, hoever wij van den weg van het eeuwig schoone waren afgedwaald. Dat alles doet meer pijn, omdat het niet alleen bij propa ganda voor deze wansmakelijkheden blijft, maar zij in werkelijkheid in steeds grooter aantal bedreven worden. En nog erger is, dat werkelijk goede architecten, die een band weten te scheppen tusschen het ver leden en het heden, die de cultuur van vroegere eeuwen aan onzen tijd dienstbaar weten te maken en zelfs getoond hebben iets schoons te kunnen scheppen, uit hun midden worden geweerd en uitgestooten. HET ONVOLTOOIDE En het moge voor deze weinige goede ar chitecten een getuigschrift voor hun kunstenaarschap en een eer zijn in den kring dezer bolschewisten niet welkom te zijn, ons geslacht beleeft intusschen de droevige ervaring steeds meer gedrochten te zien verrijzen, om te sterven met de ge dachte, dat het nageslacht ons, zoolang deze pronkstukken er zullen staan, medelij dend beschouwen zal als cültureele anal phabetic! en onzen tijd als een decadente tijd, waarover men maar liefst zoo weinig mogelijk spreken moet. Men ziet: ik heb nog hoop op betere toe komst, al geloof ik niet, dat dit geslacht deze betere toekomst beleven zal. Dit in te genstelling met hen, die de toekomst don kerder inzien en Europa's cultureele onder gang voorspellen. Maar er is intusschen iets wat nog erger is. En dat is, dat de Overheid, die juist op dit terrein zulk een geweldigen invloed kan uitoefenen, meeheult met dit cultureele bolsjewisme. Want men denkt er met verba zing aan, dat er heden ten dage in iedere stad, misschien ook in ieder dorp, schoon heidscommissies bestaan, die tot taak heb ben haar oordeel uit te spreken b.v. of een nieuw te bouwen huis of gebouw aan de eischen der schoonheid voldoet. En zie het resultaat. Ik zal maar direct het ergste noemen, waarmee een dezer schoonheids commissies ons heeft „verrijkt", een ge bouw, o schande, dat zijn wil een acade mie voor beeldende kunsten en dat tegelijk een schande is voor onze resi dentie, een schande voor hen, die als vor mers van toekomstige kunstenaars dit bou wen lieten, een schande des te meer voor onzen tijd. Over dit alles is een boek verschenen, een openhartig boek. En zij, die het ge schreven hebben, hebben hierin niet alleen hun hart uitgestort en uitgeklaagd, maar tevens onbarmhartig de tallooze architec tonische wonden van onzen tijd aange raakt. Het boek heet: ..De ontluistering van ons land" en is geschreven door Cornells Veth, ir. J. A. C. Tililema en Jan Jans. Cor nells Veth smeekt het gezond verstand zich toch een oogenblik te bezinnen, Tillema roept: Stuit de ontaarding en Jan Jane: Redt het landschap. Aan dit boek, dat met 40 afbeeldingen is geïllustreerd ontleenen wij het volgende: ook de komst van den Menschenzoon zijn". (Mt. 24, 27). Om deze redenen werden sinds ongeveer de 6e eeuw de Katholieke kerken meestal I naar het Oosten gekeerd. Men heeft bij den bouw van sommige kerken deze „oriënta tie" wel niet in acht genomen, maar tegen woordig geschiedt ze weer algemeen. Men kan vragen ter beantwoording in deze rubriek inzenden by Mr. Diepenbrock pr., „Ha ld" Heemstede. Cornelis Veth begint het boek met het constateeren van het verval der Nederland- sche bouwkunst in deze dagem. Hij zegt: „Als ik niet dacht, als ik niet oprecht meende, dat de zin voor intimiteit en in keer, het besef van de ziel der dingen, het gevoel voor de natuur, onverwoestbare be zitting der beschaving zijn en in de men schen zullen voortleven om ééns te triom feeren over de verdwazing van onzen tijd, zou ik het niet de moeite waard vinden mijn stem te verheffen tegen de architec tuur van den dag. Maar ik geloof in den terugkeer van redelijkheid, bezinning en gevoel en daarom ben ik overtuigd, dat de bouwwerken, die men thans alom ziet ver rijzen, den mensch van het volgend ge slacht onwaardig zullen zijn. En intusschen zullen ze er dan toch maar staan. Zij zullen leelijker worden dan ze nu al zijn, want een van de ergste gebreken van de thans uit modezucht meer dan uit noodzaak alom gebruikte materialen is, dat ze leelijker worden door den tijd. Die welke onze vaderen gebruikten werden mooier. PIJP-ORGEL! Die nu nog propere fabrieken d.w.z. de scholen, raadhuizen, academies, landhuizen, die in den laatsten tijd en volgens de laat ste mode zijn gebouwd, zullen dan gore fa brieken zijn. De producten der Nieuwe Zakelijkheid, te onpas voor elke bestemming gebezigd en die van haar bastaardkind, de nuffige opgepoetste met strikjes en kwikjes voor ziene bloembakken-architectuur, die over ons land wordt uitgestort, zullen dan de frischheid en gaafheid van het nieuwe heb ben verloren en de geestelijke leegte, die ze kenmerkt, zal door niets meer worden verborgen". Verder maakt Veth deze zeer ware op merking in verband met de nieuwe mode der politieke eenheid. Hij zegt: „Een jeugd, die pretendeert, het de moeite waard te achten, Nederlander te zijn, moet beginnen met het elkeen de moeite waard te maken Nederlander te zijn". En in verband met zijn volkomen afwij zen van de moderne, grillige blokkendoo- zenbouw, vraag Veth of wij daarom de klok moeten terugzetten. En hij geeft dan het volgende antwoord: „In het geheel niet. Geen winst der beschaving (verdraagzaam heid en vrijheid) der wetenschap of der techniek kan verloren gaan of mag verlo ren gaan. Maar de moderne architectuur is ontstaan uit hetzelfde onvermogen om de dingen op hun plaats te zien, dat zooveel verschijnselen in onzen tijd kenmerkt. Men heeft materialen uitgevonden en blijft die uitvinden, die allerlei nieuwe mogelijk heden scheppen en aan tot nu toe onbevre- digbare eischen voldoen. Men is daarover zóó verrukt, men gaat in zijn geestelijken hoogmoed zoo ver, dat men ze toepast ook waar die eischen niet gesteld behoeven te worden en die mogelijkheden aan geen en kel doel beantwoorden. Men heeft een bouwwijze ontdekt, die geschikt is voor sta tions-emplacementen en fabrieken en in zijn blijdschap als van een kind met nieuw speelgoed, past men ze toe op het repre sentatieve, officieele gebouw, op het woon huis op een winkelen godbetert, on langs op een academie van beeldende kuns ten". Veth laat ons in zijn artikel de tijdgeest zien en hij noemt drie oorzaken op voor den huidigen geest, welken wij niet aar zelen een bolsjewistischen geest te noemen. De drie eigenschappen, die oorzaak zijn van dezen tijdgeest, zijn volgens hem deze. Vooreerst het exhibitionisme. Men wil op gemerkt worden en terwijl njen de oor spronkelijkheid en de fantasie mist om zich te doen opmerken, zoekt men het in het overdrevene en buitensporige. De tweede oorzaak is de negatie van ieder logisch denken. Men komt in sportcostuum in den schouwburg. Frissche jonge meisjes verven haar gelaat. De begrippen van de doelmatig heid en gepastheid zijn verloren gegaan. Men voelt niet meer dat een huis iets an ders is dan een keet. Men heeft den zin voor verhoudingen verloren. De derde oor zaak is deze: men dient den tijdgeest met een onbewuste maar daarom des te abjecter oogendienarij. Dan daalt hij af in bijzonderheden en bespreekt het nut der zakelijkheid, dat hy ook erkent, de bastaardbouw en de steden- schennis, de symboliek der bouwkunst en vergelijkt de „moderne" bouw met een „moderne" vrouw, die altijd het nieuwste wil dragen omdat dat gekleed staat. En ten slotte bespreekt 'hij de invloeden op het tot stand komen der moderne gebouwen. Daarna bindt Ir. Tillema den strijd aan tegen wat hy noemt de ontaarding. Het zou ons in het bestek van dit artikel te ver voe ren ook zijn betoog op den voet te volgen. Ook hij geeft eénige oorzaken aan als: het gebrek aan belangstelling en het gebrek aan inzicht. Hij behandelt Berlage's Beurs als het veelbelovende begin dezer eeuw en verder alle eischen, welke aan architectuur, aan licht en schaduw daarin en de speciale architectuur in ons land moeten worden gesteld. Waar hij uitvoerig over Berlage spreekt, moet ons in dit verband het vol gende van het hart. Berlage was het veelbelovend begin de zer eeuw en dit alles had zich ten goede kunnen ontwikkelen als daar in ons land niet de oppermachtige B. N. A. gekomen was, de Bond van Nederlandsche Archi tecten, die in stede van de schoonheid, de zinrijkheid, de ziel der architectuur te be vorderen en op te kweeken, zich dikwijls geroepen acht om bouwmeesters en wij denken aan een grooten leerling van Ber lage, Kropholler van grooten faam te gen te werken om onderaards te wroe ten, opdat hen geen opdrachten zouden worden verstrekt, maar liever aan hen, die de zielloosheid van onzen tijd voor vele eeuwen in de bouwkunst meenen te moe ten vastleggen. Het is een treurig verschijnsel van onze dagen, dat een kunstenaar om zijn gods dienst geweerd wordt. Dat wordt niet met zooveel woorden gezegd. O, neen, men zoekt en speurt naar vermeende gebreken in zijn ontwerpen en juicht over de wei nige schoonheden in het werk van veel minder begaafden. En ik weet, dat men dit met verontwaardiging van de hand zal wijzen. Zoo is onze tijd. Ik wijs ten slotte nog op het artikel van Jan Jans. Redt het landschap! Hij heeft in zijn artikel telkens de woorden van den Chineeschen wijze, Laotse, ingelascht en het is niet uit minder waardeering, maar uit plaatsgebrek, dat wij er nu niet nader op in gaan. Wij hopen er nog later op terug te komen. Ten slotte nog dit In dit boek staan vele illustraties. Illustraties, die aantoonen hoe architectuur niet en hoe zij wel moet zijn. Er staan foto's in van bouwwerken, die een voorbeeld van harmonie zijn trusschen oud en nieuw. En dat is juist de schande POLDERGEMAAL TE WATERGRAAFSMEER.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13