VRIJDAG 27 MAART 1936
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 15
CORRESPONDENTIE
Mina van Leeuwen, Boskoo p.
Neen Mina, jij yergist je. Waar stond dat,
dat zij een prijs won? Ik heb de lijst der
28 gelukkigen nog eens nagegaan, maar ik
vond in dien lijs geen Mina van Leeuwen.
We zullen hopen op een volgenden keer!
Dag Mina!
Joop Post, Oude Singel 68, Lei
den. Dat doet me plezier te hooren.
Het klokje 'was ook mooi. Bewaar het als
souvenir, voor later, ter herinnering aan
ons samenwerken in De Leidsche Courant.
Groet vader en moeder en tante van me
en niet vergeten zus en de twee jongens!
Voor jou de hand!
Eie vanKoppen, Voorschoten.
Was dat boffen? Precies op je verjaar
dag een boek winnen! Dat kon niet mooier.
We zullen dan maar zeggen: tot den vol
genden wedstrijd! Dag Rie! Groeten thuis!
Corry Lek, Ter Aar. Jij schijnt
een reuzebofferd te zijn! Verleden jaar
een vulpen, nu een vulpotlood, den vol
genden keer weer wat anders! Zoo gaat
het goed! Als je groot bent, moet jij eens
in de staatsloterij spelen! Dag Corry?
Groet je ouders van me!
Joop B'erendsen, Rijndijkstr.
Ja Joop, dat boek van Troubadour is
niet bedoeld voor jou, maar voor vader te
lezen. En als jij 18 jaar bent, dan kom jij
aan de beurt. En nu tot den volgenden
wedstrijd! Dan zie ik mijn vriendje weer
terug! Veel groeten aan alle huisgenoo-
ten!
Rie van der Vooren, W-armond.
Het is voor ons zeker een aangenaam
gehoor, dat het cadeautje "zoo goed naar je
zin was. Ik twijfel er niet aan, of je zult
den volgenden keer weer van de partij
zijn en de oplossingen goed hebben. De
hand voor U, allen!
Toosje v. d. S a lm, Z'woude.
Is het horloge nu in orde, Toosje? Anders
weet je het adres! Jij moet eens probeeren
om eens een versje te maken of een klein
opstelletje. Wil je? Vader mag gerust een
handje helpen. Groet pa en moe, broer en
zusjes van me en onïvang jij van mij de
vijf!
David Me ij er, Haarlemmer
meer. Ik heb de verjaardagen geno
teerd! Dat was niet in orde! Het doosje
hoorde dicht te zijn. En nu tot later David!
Ik reken weer op u allen bij een volgen
den wedstrijd. Groet Pa, Moe, Bep, Jo, Cor
en Annie en voor jou de hand!
Herman Mentink, Leiden.
Dat was zeker een meevallertje, hé Her
man! En dan nog wel zoo'n fijn boek. Ik
vond het even fijn, dat het een van mijn
ouwe vriendjes was, die mijn troostprijs
had geloot! Groet Pa en Moe en de broer
tjes, die niet zoo gelukkig waren.
Greet Krol, Haarl. str. 46. Ja,
Greet, de vulpen schrijft mooi. En om je
dankbaarheid te betuigen, heb je zooals
je zegt twee gedichtjes zelf gedicht. En
nu zou je zeker ze eens graag willen lezen.
Dat zal gebeuren. Hoort, wat Greet zooal
te zeggen heeft over:
HUISWERK.
Jan moest huiswerk maken,
Maar hij had niets geen zin;
„Toe jongen", zei z'n moeder
,,Maak nu toch een begin!"
Jan zette zich aan tafel
Pakte toen maar z'n tasch,
Begon 'n Fransche thema,
Bromde: „Wat is toch „jas"?
En toen de thema klaar was,
Begon hij aan 'n som,
Van kilometers, liters,
De inhoud van 'n kom.
Zoo zat hij maar te ploet'ren
Welhaast 'n heel uur lang,
En toen hij eind'lijk. klaar was
Sloeg 't acht uur in de gang.
„He"! zuchtte Jan: „Die nare sommen",
„Die zijn toch eindelijk klaar,
Gelukkig, dat 'k ze af heb,
Al zijn ze 'n beetje naar!"
POP IS JARIG.
Popje An is jarig,
O, o 't is zoo'n feest!
Alle poppen zijn erg blij,
Maar po je An toch wel 't meest.
Ze springen en ze dansen
En eten snoep en koek,
En de groote bruine beer
Leest iets voor uit 't groote boek.
Daarin staan mooie sprookjes,
Van een goede fee,
En alle kleine poppetjes
Luist'ren aandachtig mee.
Maar's avonds als 't donker wordt,
Dan gaan ze gauw naar bed,
En droomen heerlijk van 't feest
En van al de pret!
Ziezoo! Hierbij zullen we het laten!
De volgende week gaan we door!
Tot later dan!
Met de hand voor U allen,
WIE ZIJN JARIG?
Van 27 Maart tot en met 2 April.
27 Maart: Adriaan v. d. Meer, Woubrugge
77a.
27 Maart: Betsie de Haas, Pickésraat 50,
Noordwijk Binnen.
27 Maart: Theo Nijssen, Korte Hansestr. 3a
27 Maart: Nico de Vogel, Rijndijk no. 142,
Hazerswoude.
27 Maart: Sassen Cornelis, Molensteeg 24.
27 Maart, Willy Meijer, Cobethstr. 9.
27 Maart: Steven Fakel, 's Jacobsgr. 1.
27 Maart: Kees van Vliet, Emmalaan 8,
Alphen aan den Rijn.
Maart: Bep Knippers, Hoef weg 347, te
BI eis wijk.
29 Maart: Kees v. d. Poel, Oud-Ade E 59.
29 Maart: Kees Verhoeven, Hoogewoerd 130
29 Maart: Annie Ammerlaan, Weipoort,
Zoeterwoude.
30 Maart: Joop Berendsen, Rijndijkstr. 80.
30 Maart: Henri v. d. Vlugt, Heerenstr. 71.
30 Maart: Mientje Kuypers, R.'veen.
30 Maart: Ada van Tol, Noordeinde 50,
Aarlanderveen.
30 Maart: Marietje van Leeuwen, 3e Poel
laan 35, Lisse.
30 Maart: Jo Beijk, 3e Poellaan 19 Lisse.
31 Maart, Rijntje de Wekker, Larfgebrug
n. 52a.
31 Maart: Jan Vink, Noordeinde No. 56,
Aarlanderveen.
31 Maart: Bart Capel, Noorden (Z.-H.).
31 Maart: Annie de Groot, Benthuizen
Bent 229.
31 Maart: V/im van Heel, de Laat de
Kanterstraat 6a.
31 Maart: Kees van Vliet, Emmalaan 8 te
Alphen aan den Rijn.
31 Maart: Annie v. d. Meer, Noordeinde
B 342, Hoogmade.
1 April: Tootje van Vliet, Emmalaan 8 te
Alphen.
1 April: Grëtha Hofman, Geversstraat 22
Oegstgeest.
1 April: Kees v. d. Meer, Lindeplein 4,
Noordwijk Binnen.
1 April: Lamert Braakman, Cobetstr. 48.
1 April: Marietje Devilée, Dwasshavestr. 3
1 April Alida Hekker, Warmonderstraat
10 C, Warmond.
1 April: Freek Montanus, P. de la Court-
straat 53.
2 April Gijs Klein, Haarlemmerstr. 46a.
2 April: Tootje v. d. Voort, van Heemstra
straat 21, Sassenheim.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, of bij het verlaten der
school van deze lijst wil afgevoerd worden,
schrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag. In deze lijst worden uitsluitend
de namen van schoolgaande kinderen op
genomen.
Oom W i m.
(Voor de grooten).
WILLEN, KUNNEN UIT DE MODE?
door Diederik.
Hij die wil, die zal het kunnen,
Doch wie kan, die doet het niet!
Ja, zoo gaat het in dit leven,
Willen, kunnen, baart verdriet.
Want er zijn er veel die willen,
Maar dat willen zal niet gaan,
Omdat zij, hoe graag zij willen,
Zonder werk zijn, geen bestaan.
't Spreekwoord: „Willen dat is kunnen!"
'k Heb U dit reeds aangetoond,
Is geheel thans uit de mode,
Oude waarheid, nu onttroond.
Want het: „Willen dat is kunnen",
Spreekwoord eens zoo mooi van klank,
Ik wou dat dit nog waar was, maar
Ondank is des werelds dank!
Troosteloos zijn vele vrouwen,
Weg is willen van een man;
Want het kunnen van de mensehen
Komt er nu niet meer op an.
Doch houdt allen dit voor oogen,
Willen, kunnen, het klinkt raar,
Wordt, als and're tijden komen,
Weer als spreekwoord voor ons waar!
(Voor de grooten).
NIEUWE RAADSELS
van Dora Kniest.
Raadsel I:
Mijn geheel is een plaats in Drente van
zes letters.
1, 2, 4 bevindt zich aan de voordeur.
2, 3 legt een kip.
5, 4 lengtemaat.
6, 2, 4 verkorte meisjesnaam.
Raadsel II:
Mijn geheel is een plaats in Frankrijk,
x medeklinker,
xxx schrijfbehoefte
x x x x x de gevraagde stad
xxx bloedverwant
x medeklinker.
Raadsel III:
Nog eens een plaats in Frankrijk,
x klinker
xxx eiland
x x x x x berg in Java.
xxxxxxx de gevraagde stad.
x x x x x prent
xxx meisjesnaam
x medeklinker
Raadsel IV:
Zoek nu de plaats in Friesland.
x medeklinker
xxx meisjesnaam
x x x x x de gevraagde plaats
xxx schrijfbehoefte
x medeklinker
Raadsel V:
Zoek uit de volgende lettergrepen een
veelbesproken land in Afrika.
>es a si ni?
Een paar raadsels voor de kleinen.
Raadsel I:
Wie kan 12 in drie cijfers schrijven?
Raadsel II:
Hoeveel is wel 16 x 17 x 0?
Raadsel III:
Hoeveel is 100 meer dan 4 keer 12^?
Raadsel IV:
Een paard droeg een zak met 10 kippen
op den rug. Hoeveel pooten gingen de brug
over?
De oplossingen niet opsturen; deze
geeft Dora de volgende week zelf.
Oom W i m.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
van verleden week door Dora Kniest.
Opl. I: Naaldwijk naald wijn Ka.
Opl. II: Rijn Lek Eem Vecht
Oude Rijn.
Opl. III: Jong gewend, oud gedaan.
De woorden zijn: jong den oud
Anna weg goud.
Opl. IV: Alkmaar. De woorden zijn a
olm daken paard nat r.
Opl. V.: Ommen, o oma Ommen
hen n,
Opl. VI: Onder de blinden is één oog
koning.
Een vrije Donderdagmiddag
door Irène Bernard.
„Heerlijk gewoonweg! een vrije middag
voor de boeg, prachtig weer, en een der
de factor die hieruit voortvloeit n.l. een
goeie bui! Met deze drie heerlijkheden hol
de ik de speelplaats over, blij om 'ns einde
lijk lucht te kunnen geven aan mijn blijd
schap. Nou 't had me daar niet eventjes
lang geduurd zoo'n heele morgen je her
sens in te spannen! Vooral die Algebra-les.
Ik had zoo af en toe naar de klok gegluurd,
heel voorzichtig, want 't is zoo'n naar idee
voor den docent als je maar naar de klok
kijkt, net of de les je de keel uithangt. Nou
met Algebra was dit soms wel het geval,
want voor die wetenschap schijnen mijn
hersens niet vatbaar te worden. Maar afijn,
het moet misschien nog komen en daarbij:
nu had ik 'n vrije middag, dus hoefde ik
geen kopzorgen te maken over de lessen.
„Maar zeg 'ns Cor, wat zouden we gaan
doen?" Om zoo maar in ons eentje de
plaats op en neer te tippelen daar voelde
ik niets voor. Ja, we waren maar met ons
tweeën, de anderen waren aan het repe-
teeren voor vastenavond, tenminste de
Zang- en Tooneelclub. Ds reidansers wer
den Vanmiddag met rust gelaten.
„O, we gaan een paar studieboeken ha
len en gaan heel gemoedereerd hier op de
plaats in 't zonnetje zitten.
„Dat is 'n illumineus idee zeg!" „Ga jij
dan de studieboeken halen. Geschiedenis
of iets dergelijks dan zal 'k een paar ze
tels klaar zetten.
Na een poosje zaten we ons heerlijk in
de „heete" Februarizon te koesteren met
een boek op onze schoot, maar er in kijken
o gut nee, we zwamden over alles en nog
wat, een hapje thee onbrak er nog maar
aan. Heel zachtjes hoorden we een „zoet
gekweel" van 'n gramofoon, waarvan de
zanger soms wel 'ns uit z'n slof schoot,
maar hij schoof er dan toch gauw weer in.
Opeens viel mijn aandacht op 'n paar ra
kets. „Dat zou zoo kwaad nog niet zijn,
als we een partijtje gingen tennissen!"
Snor jij 'n bal op. An." Even later kwam ze
terug met 'n halve zachte bal. „Er is niets
anders te vinden!"
Vooruit dan maar, beter wat dan niks, en
spoedig waren we vol vuur aan het tennis
sen. Het ging tamelijk goec, behalve dan
dat ik soms als 'n „Zesdaagsche" de bal
achterna liep te hollen, maar opeens ving
mijn medespeelster de bal met haar oog
op in plaats met haar raket, waarop ik
dadelijk begon te zingen: „Twee oogen
zoo blauw", maar één oog zoo blauw. Maar
'n volgend oogenblik kreeg zij de beurt om
mij uit te lachen. Ik verzwikte mij en lag
languit op den grond. „Goeie genade, dat
kwam even aan." Maar ik was spoedig
weer op en speelde door. Daarna vierden
we het vastenavondfeest en genoten
reuze.
't Moet origineel zijn!
door Anny v. Diest.
't Was in de dagen van de repetitie, de
groote reptitie wel te verstaan. Zoo in dien
tijd, dat ieder zijn beste beentje voorzet
om toch vooral maar naar de volgende
klasse over te gaan. Hoevele verloren uur
tjes moeten dan dikwijls ingehaald wor
den! Ik had 't vooral die ééne dag verba
zend druk gehad, op mijn manier! Ja, ik
kan 't ook wel eens druk hebben; wat
dacht U? Op aanraden van Moe zou ik dan
maar vroeg onder de wol gaan, dan kon
ik eens fijn uitslapen van al die vermoeie
nissen! Op mijn kamer liet ik den gehee-
len dag nog eens als revue aan mijn brein
voorbijgaan; even dacht ik er nog aan dat
mijn lieve broer daar nu maar niets mee te
maken had. En toch, was ik nu eigenlijk
niet beter af dan hij? Zoo reeds een half
jaar van gedwongen rust achter den rug,
•met nog eenige maanden in het vooruit
zicht, dat valt toch niet mee voor zoo'n
woelig spektakel, (o pardon, ik bedoel
personage!) als die goede broer van me
is. Neen dan maar liever eindelooze reek
sen jaartallen lezen, sommen maken enz.
enz. Wanneer leverde Karei de Groote den
slag bij Nieuwpoort; en waarom vond
Pepijn de Lange niet 't ei van Columbus
uit! Ach, wat ben ik nu weer aan 't baze
len. Dadelijk vallen die goede mannen me
van verontwaardiging nog aan. (Als Zuster
die onzin maar niet leest, want anders
kom ik minstens weer in de 2e klas, of nog
erger in de fröbelschool terecht). Ach ja,
mijn hoofd loopt nog om van al die in
spanning van dien éénen dag; 't gaat als
een tolletje in 't rond. Heeft er nu nie
mand medelijden met me; ik zie niets dan
lachende gezichten; en de één of andere
nurks, die verontwaardigd dit artikel ter
zijde legt. Gaat uw gang, diep beleedigde
Nurks. Maar om op dien dag, of liever
avond zelf terug te komen. Ik vleide me
rustig neer in mijn bed en probeerde maar
vlug te gaan slapen. Jawel, ik rekende
buiten den waard, of in dit geval buiten
Oom Wim? Ja heusch, nauwelijks was ik
in slaap, of mijn zoete rust werd wreed
gestoord door.Oom Wim, die zoo maar,
zonder kloppen mijn kamer kwam binnen
vallen. „Jawel, daar ligt ze of ze niets meer
te doen heeft." zei deze waardige heer
smalend. Maar je komt zoo nog maar niet
van me af; je zult me eerst eens verant
woording geven, waarom je me niets meer
stuurt voor ons hoekje!" „Maar, Oom
Wim.."' probeerde ik; die goede man liet
me echter niet uitspreken en met bulde
rende stem viel hij me in de rede: „spaar
die smoesjes en uitvluchten maar; mis
schien heb je op school daar meer succes
mee. Ik ga hier niet vandaan voor ik een
bijdrage van je heb. Maar het moet ori
gineel zijn, versta je! Ons hoekje heeft be
hoefte aan iets origineels, iets bijzonders;
anders gaan we bankroet!" Nu kon ik toch
niet nalaten Oom Wim even aan te kijken
en lachte eens hartelijk om dien kostelij^en
grap. „Maar beste Oom, hoe heb ik 't nu;
ons hoekje over den kop; stel U voor! En
steeds weer hebt U plaatsruimte te kort!
Ha, ha," en opnieuw weerklonk mijn scha
terlach door de kamer. „Lach niet, 't is
volle ernst."; bulderde mijn gast opnieuw.
„Ik geef je vijf minuten om iets te ma
ken, maar dan moet 't klaar zijn!" En met
't horloge in de hand reikte mijn nachte
lijke bezoeker me papier en mijn vulpen
over. „Maar, Oom ,weer nu toch verstan
dig; ik beloof U, vóór Zaterdag hebt U
mijn episteltje!" „4minuut": was het
eenige antwoord. Ik probeerde Moe te roe
pen om mijn dwingeland tot rede te bren
gen. „Laat dat", bulderde de geweldenaar
weer; „nog vier minuten". Ik peinsde wat
te doen; en iedere halve minuut weer klonk
als 'n kanonschot door de nachtelijke stilte.
„Haast je, nog een halve minuut!" En ik
had nog geen letter geschreven; Maar nu,
opeens vloog mijn pen over het papier; als
met vleugels ging ik voort. Binnen een
oogenblik stapelden de beschreven vellen
zich op. „Ja, ja, ik wist wel dat jeJa,
wat Oom Wim wel wist hoop ik bij gele
genheid nog eens te vernemen; want Moe
kwam in mijn kamer, schudde me eens
flink wakker en vroeg of ik nog beneden
wenschte te komen, 't Was beslist tijd om
op te staan, anders zou ik te laat in de
kerk komen! Waar Oom Wim zoo gauw ge
bleven is, dat gaat mijn verstand te boven;
ik bespeurde niets meer van onzen goeden
Oom, die blijk gegeven had ook een „bul
derende geweldenaar" te kunnen zijn, en
nog minder van mijn beschreven vellen.
Toe Oom. vertelt U eens hoe U daarmee
zoo gauw kon verdwijnen!!
Het magere paard.
Koetsier: „Wees maar niet bang, vent;
mijn paard slaat niet."
Jan: „Daar ben ik niet bang voor. Ik ben
alleen bang dat ie omvalt. Zoo'n mageren
knol heb ik nog nooit gezien."
VAN BATAAF TOT RIDDER.
door Oom Kees.
X.
Hij nam zich dan ook voor, bij de eerste
de beste gelegenheid weer uit te rijden, en
den zwarten ridder nogmaals te ontmoeten,
teneinde dien te smeeken, zijn wraakplan
nen te laten varen. Hierdoor voelde hij
zich weder opgelucht en nam opgewekt
aan het geanimeerde gesprek der edelen
deel. Horo zette intusschen zijn spel van
huicheling nog een poos voort, zichzelf
inscherpend, dat het doel wat hij zichzelf
gesteld had de ontknooping nabij was.
Na de maaltijd wandelden de twee broers
wat over het slotplein en het tournooi-
veld, Ze bewonderden de hoewel ruwe,
toch prachtige bouw en de kostbare aan
kleeding van het koninklijk slot, dat zij
vandaag voor het eerst van hun leven had
den betreden. Toen plotseling, als zij de
groote gang, welke aan de buitenzijde om
de ridderzaal liep, bereikten, stond Jan
plotseling stil, terwijl hy den vinger waar
schuwend op de lippen legde.
Toen hoorden ze beiden zacht fluiste
rend spreken, maar toch nog luid genoeg
om te kunnen verstaan. Het geluid kwam
uit een klein zijvertrek van de gang. Een
uitdrukking van verbazing, welke tege
lijk woede en ontzetting inhield kwam in
hun oogen. Wat zij hoorden was dan ook
wel in staat iemand een huivering over
den rug te doen gaan. Het was niet meer
of minder dan een weldoordacht plan om
iemand te dooden.
en zullen we u een bode doen
geworden, met bericht, dat de koning toe
hapt. Dan, op de vastgestelde tijd ontmoet
ge elkaar en gij zoekt hem te doodein. Wij
zullen dan wel zorgen voor de goede af
loop."
Daarop een zich verwijderend geluid
van voetstappen over de binnenplaats en
de hoefslag van een paard over de zand-
steenen bodem. Snel liepen de luisteraars
de leege ridderzaal in, want blijkbaar was
één der sprekers achter gebleven en dus
een bewoner van het kasteel. Die moet
dan dadelijk door de gang komen.
En terwijl zij door een reet van het gor
dijn gluurden, hoorden zij weer een stem,
blijkbaar iemand die in zichzelf sprak,
doch ze konden den spreker niet zien, hoe
wel ze zijn verwijderende voetstappen
hoorden.
„Dat lukt prachtig, ze zullen hém voor
den moordenaar aanzien en zoo ben ik den
dans ontsprongen!"
Wie het slachtoffer was, waarop de
snoodaards het gemunt hadden, was maar
al te duidelijk, en ze meenden de stem
van den laatsten spr. te herkennen. Op dit
oogenblik hoorden ze de voetstappen weer
aan de andere zijde der ridderzaal en be
langstelling veinzend, bezichtigden ze een
Moorsch weefwerk, dat aan een der wan
den was opgehangen. Het volgend oogen
blik klonk achter hen de stem van Horo.
Zou die man
Zoo, mijn goede vrienden, rijt ge
reeds van uw wandeling om het kasteel
teruggekeerd?" Hier dwaalde zijn oog
door de zaal en bleef een oogenblik rusten
op het half-geopende gordijn. Doch hij
sohonk daar schijnbaar geen aandacht aan.
Jan wilde hem antwoorden, en het voor
gevallene verhalen. Gijsbrecht echter had
de blik naar het gordijn gezien en onmid
dellijk kwam zijn wantrouwenden aard
weder boven. Kuchend keek hij een on
deelbaar oogenblik zijn jongeren broer
veelbeteekenend aan, en dadelijk daarop
kwam een blik van begrijpen in de oogen
van den speudo-ridder. Een inwendige
stem zeide Jan, wat zijn broer vermoedde
en hij nam zich voor, zich niets te laten
ontvallen. Hij bevestigde dan ook kalm
de vraag van den oppervazal en zweeg
verder.
Toen nam deze, gerustgesteld weer het
woord.
„Onze geliefde vorst zal reeds van mid
dag hier zijn. Reeds is wederom een ijl
bode. uit het leger hier aangekomen. Over
enkele uren verwachten wij den stoet.
Frischt u wat op, opdat ge de feestelijke
begroeting van koning Karei bij zijn be
houden tehuiskomst kunf gadeslaan. Daar
na kunt ge bij hem uw opwachting ma
ken en het doel van uw komst vermel
den."
Bij de laatste woorden glinsterden zijn
kleine oogjes boosaardig boven het littee-
ken. wat Jan en Gijs niet ontging: zoodat
ze den hemel dankten, dat ze zich niet
tegenover dezen man versproken hadden.
Mocht deze man werkelijk den grooten
veldheer kwaad gezind zijn, zoo dienden
ze hem voorloopig vrij spel te geven, ten
einde hem op zijn tijd te kunnen ontmas
keren, wanneer zij de bewijzen voor zijn
snood verraad in handen hadden.
Hel schetterde de trompet van de trans
op den toren, waar de wachter de komst
van den vorst de bewoners van het slot
meldde. Dadelijk daarop klonk in ant
woord uit de diepte voor hem de zilveren
klank van een menigte klaroenen, als om
te kennen te geven hun vreugde over het
welkom, dat hen bereikte.
(Wordt vervolgd).