Prinses Juliana maakt een fietstocht. Jhr. H. K. B. Rendorp, directeur der K.N.I.L.M., (rechts) ver trok Woensdag per K.L.M.-vliegtuig naar Indië ter inspectie van het bedrijf dezer maatschappij. Links de heer H. Nieuwen- huis vertegenwoordiger der K.N.I.L.M. te Batavia, die den heer Rendorp vergezelt. Midden de heer A. Plesman, directeur der K.L.M.. die den vertrekkenden uitgeleide deed De auto, waarmede de vijl slachtoffers van het ontvettend Een huis van asbest sal op de Jaarbeurs, die de volgende week te De Koninklijke Neder la ndsdve Jachtvereeniging hield Woensdag een slip- auto-ongeluk aan het Martiniplein te Sneek in de Stadsgracht Utrecht geopend wordt, geëxposeerd worden. De opbouw der Ll .1 zijn gereden asbest-woning J00** m 00 <w»gev»ng Zeist. - Een snapshot bij het vertrek H. K. H. Prinses Juliana In gezelschap van een harer Hof dames tijdens een fietstocht, die zij in de omgeving van de residentie maakte De installatie der staatscom missie van on derzoek naar paragraaf 12 van het onder- wijsbezuinigings ontwerp FEUILLETON. DE GOUDEN BRUG Roman van Hanno Plessen, (Nadruk verboden). 10) „Op die manier kan het tot morgen vroeg duren voor we in het hotel rijn", zegt de barones, die nu toch werkelijk on gerust begint te worden. „Als we er dan ten minste zijn!" geeft dr. Falk laconiek ten antwoord. Miss Spencer duidt hem zijn pessimisme -hoogst kwalijk, maar ook zij bekijkt den, aanvankelijk als een haar bekend ver schijnsel begroeten nevel, die de weerloos aan hem overgeleverde slachtoffers steeds meer omhult, nu met geheel andere oogen. Bepaald naargeestig klinkt het roepen van de onzichtbare menschen,( die uit verschillende richtingen komend zich althans voor elkaar verstaanbaar trachten te maken; de schellen op het tuig van de paarden, anders zoo'n vroolijk geluid in het wintersche landschap, zijn waarschu wingsignalen geworden en daarbij neemt het gevaar met iets of iemand in botsing te komen, voortdurend toe. „Als de paarden maar niet wild worden!" zucht Szartossy, wanneer de dieren tel kens bij het ontwaren van hen tegemoet komende voertuigen of voetgangers, plot seling opschrikken. „Als we er maar voor zorgen den goe den weg te houden!" voegt hij er aan toe, zich ditmaal speciaal tot den koetsier rich tend. „Daar behoeft u niet bang voor te zijn", antwoordt Gustl, maar bijster overtuigend klinkt het niet. Dan heerscht weer minutenland zwij gen. Het vooruitkomen wordt steeds moei lijker en gevaarlijker. „I suppose, theré can 't be any danger in it, surely", zegt miss Spencer in een schuchtere poging om den moed er in te houden. „When people here gewend aan de most en hoe noemt u dat ook weer accomodated on it, kan toch niet zoo erg zijn, the whole". Zij krijgt geen antwoord. Maar plotse ling klinkt in de onmiddellijke nabijheid het geblaf van een hond. Angstig grijpt de barones den arm van dr. Falk. Op het zelfde oogenbldk flitst het licht van een zaklantaarn aan en een vrouwenstem com mandeert: „Hier, Bella!" „Bella?" herhaalt de koetsier verheugd en „Therese?" voegt hij er nog verheug der aan toe. Want de koetsier van Igler- hof en het meisje voor alles uit de „Lan taarn" zijn neef en nicht. De begroeting tusschen het tweetal in den dichten nevel is allerhartelijkst, vooral van de zijde van Gustl, al komt daarbij dan ook vast te staan, dat hij een heel eind van den goe den weg is afgedwaald, wamt de slede staat nu op ongeveer honderd pas afstand van de „Lantaarn". Onbewust heeft hij daar mee echter de, inmiddels min of meer wan hopig geworden situatie van het gezel schap, dat aan zijn zorgen is toevertrouwd, gered, want dat men hier voorloopig zijn intrek zal nemen, daarover zijn neef en nicht het onmiddellijk eens. Dit alles speelt zich zoo vlug1 af, dat Gustl's passagiers him zoo onverwacht ver anderde positie nauwelijks beseffen, maar in ieder geval is het hun een pak van het hart, dat zij zij het ook in de meening, dat de „Lantaarn" een of andere herberg is de slede kunnen verlaten, waarin zij een zeer benauwd half uurtje hebben doorge bracht. Szartossy vergezelt de vrijwel ge heel uitgeputte barones en dr. Falk ont fermt zich over miss Spencer. Therese is Gustl behulpzaam bij het uitspannen der paarden en Bella, de even schrandere als welopgevoede hond, opent de deur van het huis van zijn meesteres voor de gasten. Onwillekeurig blijft het viertal, als men de „Lantaarn" betreedt, aarzelend staan, waarbij zij elkaar vragend aanzien. De be timmerde hall met de groote planten in de hoeken, het smaakvolle arrangement der fraaie meubelen, de kostbare, een warm licht verspreidende kroon aan het plafond, dat alles wekt niet direct den indruk van een herberg. Eenigszins verlegen staart Szartossy naar zijn skischoenen, waarvan het vuile sneeuwwater op het pauwblauwe Oostersche tapijt sijpelt. „Hm", verbreekt dr. Falk het beklem mende stilzwijgen, „er schijnen dus in het jaar 1935 nog betooverde kasteelen te be staan!" „Very comfortable, indeed", constateert miss Spencer, terwijl zij zich in een diepe fauteuil laat vallen. Barones Geitier meent nu eveneens iets te moeten zeggen, maar zij wordt daarin door de binnetredende Therese verhinderd. Het meisje helpt de onverwachte gasten bij het uittrekken van mantels en jassen en brengt hen daarna naar Renate's woon kamer. Daarbij legt zij een zoodanige elo quentie aan den dag, dat niemand aan het woord kan komen: Lang en breed be tuigt zij den dames en heeren, die in zoo'n onaangename situatie zijn geraakt, haar deelneming om eindelijk te besluiten met de toezegging, dat mevrouw onmiddellijk bij hen zal zijn. En dan heeft zij de deur alweer achter zich gesloten, nog vóór iemand haar iets heeft kunnen vragen. „Het wordt steeds beter", meent dr. Falk te mogen opmerken. „It seems really to be een betooverd slot, zooals u juist hebt gezegd", knikt miss Spencer. „Ik begin het nu ook te gelooven", zegt Szartossy. „En dit hier zal dan wel de be tooverde prinses zijn...." Hij wijst op een schilderij, dat aan den muur boven den vleugel hangt. Het is het portret van een lieftallig, jong meisje, dat op zeldzaam in nemende wijze den beschouwer toelacht. Het losse, blonde haar en het golvende, van geen mode getuigende gewaad, dat door een zilveren se int uur bijeen wordt gehouden, idealiseeren het werk van een schilder, die zijn kunst zeer wel moet heb ben begrepen. In den rechterhoek van het 1 schilderij zijn, onder een negen-puntige gravenkroon twee wapens aangebracht: drie zilveren lelies op een rood veld en twee gekruiste zwaarden op een zwarten driehoek. „Neen, een betooverde prinses is dat niet", zegt de kleine, de oude barones in heftige gemoedsbeweging. „Dat is Liserl Zerlett, God hebbe haar ziel. Dat schil derij van Moll ken ik. Het hing destijds op de tentoonstelling in Ween en. Pep Royter was er immers maar wat trotsch op De anderen begrijpen niets van deze, even raadselachtige als verrassende ont hulling, maar nog voor zij in staat zijn eenige nadere opheldering te vragen, zegt een melodieuze vrouwenstem: „Hebt u mijn ouders gekend, mevrouw?" 1 Het is Renate, die onopgemerkt is bin nen gekomen en nu op de oude dame toetreedt. „Renaterl, nee maar, kind!" zegt deze, terwijl zij de sierlijke gestalte in de zilver grijze Kasjmirjapon in een plotselinge op- willing van teederheid in haar armen sluit. Snel drukt zij een kus op de donkere schei ding, maar reeds het volgende oogenblik is zij weer geheel vrouw van de wereld. Met een paar woorden is de situatie spoe- die opgehelderd en dan volgt de kennis making. Bijzonder hartelijk en zichtbaar verheugd heet Renate de, haar door de natuur ge zonden gasten, welkom. Al heel spoedig is er tusschen de vijf menschen, wier maatschappelijke positie niet zoo heel ver uiteenloopt, een brug van verstandhouding geslagen en een le vendig, vlot gesprek is daarvan het logi sche gevolg. Er is immers zooveel, waar over men kan praten. De opwindende tocht door den nevel vormt alleen reeds een dankbaar onderwerp en daarbij komen dan nog de vele vragen en antwoorden over Igls en Innsbruck, over het weer en de reeds gemaakte tochten en over het leven in Weenen, Berlijn, Liverpool en Boe dapest. Het gesprek daarover leidt weer tot andere dingen, die er op de een of an dere manier verband mee houden en inte ressant genoeg zijn om er uitvoerig over van gedachten te wisselen. Daartusschen- door zwelgt de barones, die Renate natuur lijk „tante Sopherl" moet noemen, in fa miliereminiscenties uit den goeden ouden tijd, toen zij nog jonp en Weenen nog de oude Keizerstad was, waar de Geitiers met de Zerletts tezamen en over en weer met elkaar bevriend en gelieerd waren. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5