3)e £eicbofoe 6ou/fccmt Wat reeds gereed Is van de nieuwe groote verkeersbrug over het Hollandsch Diep bij den Moerdijk, waarvan Dinsdag de zevende der tien overspanningen geplaatst werd De Poolsche minister Beek heeft ter gelegenheid van zijn bezoek te Brussel een krans gelegd bij het graf van den Onbekenden Soldaat Aan het Italiaansche front in Abes- synië. Boveneen machinegeweer-post in den Tembiensector; onder: een ge wonde Abessyniër wordt door Italiaan sche officieren ondervraagd Het Duitsche koppel Kilian (links)- Vopel heeft den zesdaagsche te New York gewonnen Lieftalige pfuksters te Cheshunt (Eng.), waar de tulpen-oogst uit de kassen op het oogenblik zeer beduidend is Leerlingen van de .Queen Mary'-school te Lytham, hebben een be zoek gebracht aan het nieuwste gelijknamige Engelsche mailschip, dat zijn voltooiing nadert, en hebben den kapitein een vlag voor zijn zeekasteel aangeboden FEUILLETON. DE GOUDEN BRUG Roman van Hanno Plessen. (Nadruk verboden). 9) „Lieve boer!" Even beroert ze met haar lippen zijn voorhoofd „Je hebt getoond tienmaal meer tact te bezitten, dan je prin ses. Maar toch moet ik het je even zeggen: Koketteer niet te veel met je boeren-af komst. Het lijkt zooveel op eer pose, die je tooh heusch niet noodig hebt. Ik wil niet dat je je kleineert, Sylvester!" Zfj heeft snel achtereen gesproken en hij heeft ernstig geluisterd. Nu knikt hij. „Je hebt gelijk, Jo, en.je zult steeds met me tevreden zijn. Nee.... nog veel meer. Trotsch zul je op me kunnen zijn. Dat beloof ik je!" En zij voelt, dat het hem heilige ernst is. Dan klapt hij de oude piano open, die in een hoek staat en slaat een paar accoor- den aan Het instrument is gruwelijk valsch. In komische ontzetting houdt Johanna haar handen voor de ooren, „Als meneer en de juffer muziek wil len hebben, dan heb ik wel een gramo- foon", haast de binnentredende herbergier zich zijn gasten een genoegen te doen. Ijverig begint hij in een stapel gramofoon- platen te grabelen, welke op een wankelen standaard liggen. „Ik heb nog pas een paar weken geleden de nieuwste schlager van Innsbruck meegebracht." „Om 's hemelswil!" laat Johanna zich ontvallen, terwijl Sylvester den man lachend voor zijn aanbod dankt, zich daar bij verontschuldigend, dat zij niet veel om gramofoonmuziek geven. „Maar wat zou u zeggen van een stukje op den citer?" vraagt hij en de waard laat zich dat geen twee maal verzoeken, want als een echte Tiroler ligt dit instrument hem het naast aan het hart. En zoo krijgen Johanna en Sylvester dan al heel spoedig de, door citerspel begelei de verzekering te hooren, dat „geen vuur en geen hel kan branden zoo heet, als hei melijke liefde, waarvan niemand iets weet!" Johanna's wangen gloeien van de warm te, de thee en de innerlijke blijdschap. Haar oogen stralen en overgelukkig kijkt zij den man tegenover haar aan, die haar blik even warm beantwoordt Hier in de herberg „Zur Traube" behoeven zij niet zoo voorzichtig te zijn als in Iglerhof. Op den terugweg voeren zij een zeer ver standig gesprek. Sylvester Vonberg wil niet meer naar Munch en terugkeeren, hoe wel hij daar in Februari een betrekking moet aanvaarden als dirigent van het Sa lonorkest. Dat zou allemaal mooi en goed zijn geweest, als Johanna niet in zijn le ven was gekomen. Nu ze echter de beste scheppende krachten in hem gewekt en tot volle ontwikkeling heeft gebracht, verzet alles in hem zich tegen den dwang van een vast emplooi met alle daaraan ver bonden discipline. Vrij moet hij zijn om vrij te kunnen scheppen. Dan zal hij iets groots kunnen presteer en. En daarvoor is het noodig, dat hij naar Berlijn gaat, waar de kansen voor het grijpen liggen en reeds zooveelen het tot iets hebben gebracht. Hij spreekt ook nu weer met suggestie ven aandrang, vervuld van het besef van zijn kunnen en gedragen door het gouden optimisme van den kunstenaar. Het spreekt van zelf, dat bij de vrouw, die hem lief heeft, die in hem gelooft, deze woorden op vruchtbaren bodem vallen. En als hij met een zekere souvereine eigengerechtig heid decreteert:en jij begint ook niet meer opnieuw met die lissen bij Schuma cher, maar je gaat bij Krell in Berlijn stu deer en!" dan knikt Johanna gehoorzaam. Zij, de trotsche, eigenzinnige, doelbewuste barones von Geitier denkt aan geen tegen spraak. Steeds verder ontwikkelt Sylvester Von berg zijn plannen voor een gemeenschap pelijke artistieke arbeid in Duitschland's hoofdstad, als centrum van gepotentieerd leven. Hij raakt in geestdrift door zijn woorden en in een roes van bedwelmende gelukzaligheid ontwerpt hij een toekomst beeld, vol schitterende kleuren...." En Johanna, meegesleept door zijn enthousiast betoog, dat in laatste instantie een huldi ging van haar persoon inhoudt, assisteert hem ijverig bij de volmaking van dit beeld; zij vergroot en verdiept het en om lijst het met stralend goud. En toch is er iets, wat aan deze toekomst droom van boeiden ontbreekt. Men zou bij een oppervlakkige beschouwing geneigd zijn het voor een onbelangrijke bijzaak te houden, doch bij nader inzicht ontpopt zich dit „iets" als het belangrijkste voor de vervulling en de verwezenlijking van him droom. Want het luchtkasteel, het zooveel blijmoedig optimisme gebouwd, ontbreekt elk fundament. Geen woord als huwelijk, trouwen of iets dergelijks wordt genoemd, niets is er wat hun gemeenschappelijken toekomst eenige houvast geeft. Het is het onbewust-instinctief vermij den van een klip, die een ernstig beletsel zou kunnen vormen voor de verwezenlij king van hun ideaal. Hoe verschillend Johanna's en Sylvester's beweegredenen daarvoor ook mogen zijn, tenslotte vinden zij elkaar toch in een en hetzelfde zelfbe drog. Zij bedenken niet, dat het werkelijke leven andere eischen stelt en in de eerste plaats zeker wel die "an een oper oog voor de realiteit, waarbij voor stuisvogelpolitiek geen plaats is. Zoo oud als het menschelijk geslacht zelf is zijn verlangen naar het licht. Onaf scheidelijk van het licht echter is de schaduw. En wie meent het eene voor zich te kunnen opedschen zonder het andere op den koop toe te nemen, die m o t onvoor waardelijk schipbreuken lijden.... Het viertal in Innsbruck heeft zich bij zijn inkoopen uitstekend geamuseerd. Nadat zij in Hotel „Maria Theresia" weer wat op krachten zijn gekomen, wordt in de beste stemming de terugtocht met de slede aanvaard. Niemand hunner bemerkt den bezorg den blik, waarmee Gustl Settner beurte lings het windgat in het gebergte en zijn steeds onrustiger worden "e paarden gade slaat, want als stedelingen hebben zij geen befrip van de voorteekenen, welke een ele mentair natuurverschijnsel vooraf plegen te gaan. Eerst een plotselinge windvlaag doet hen verschrikt opkijken „Wat is dat dan? Het begint toch niet ongezellig te worden?" vraagt dr. Falk, terwijl hij de kraag van zijn pels opzet. „Ik geloof, dat we sneeuw krijgen", veronderstelt Barones Geitier, terwijl zij onderzoekend de lucht opsnuift, die plot seling zeldzaam drukkend en vochtig is geworden. „Oh, I see, just like a real english fog", constateert de, aan mist gewend zijnde miss Spencer met haar gewone kalmte: „Look here", wijst zij met een typische armbe weging naar den nevel rondom haar. Inderdaad legt een dichte nevelsluier zich over het landschap. Met verbazing wekkende snelheid worden huizen, boomen en menschen aan het gezicht onttrokken; zelfs de lachten langs den weg zijn al spoedig niet meer te zien. Zoo zelden deze mistbanken in de Alpen zijn, zoo verradelijk zijn ze ook. Niet al len bij een eenzamen ski-tocht in het hooggebergte, zelfs bij cm eenvoudigen tocht per slede, wam .eer men, zooals het in Hotel Iglerhof thuis behoorende gezelschap slechts een derde gedeelte van der weg tus- schen Innsbruck en Igls heeft afgelegd, kan een dergelijk natuurverschijnsel, op zijn zachtst uitgedrukt, zeer onaangenaam zijn. Szartossy, die de ernst van den toestand onmiddeljjk inziet, wisselt een paar woor den met den koetsier, wiens brommend antwoord weliswaar ter doel heeft hen •gerust te stellen, m r toch tevens, onmis kenbaar een zekere onbehaaglijkheid ver raadt. Steeds weer blijven de paarden staan, zichtbaar onrustig cloor den dikken, on- doordringbaren muur, die elk uitzicht be lemmert en waartegen zij zich instinctief verzetten. De koetsier en Szartossy loopen nu aan weerszijden naast de dieren en traohten hen met vriendelijke woorden te kalmeeren. Steeds langzamer en moeilij ker komen zij vooruit (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5