VRIJDAG 7 FEBRUARI 1936 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 12 PIETER ADRIAANSZOON v. d. WERFF door Oom Wim III (Slot) In dezen uitersten nood (en al was het 's lands belang al niet te verdedigen, te verschoonen was het zeker) begonnen de burgers meer en meer te morren. De ontevredenen schoolden tezamen; staken de koppen bij elkaar en overlegden wat gedaan moest worden om het bestuur der stad te bewegen in Godesnaam en terwille van de overgeblevenen, die met den dood in de schoenen reeds liepen, de stad over te geven. En daar gaan ze in groote menigte naar Van der Werff, om hem, door het tafereel van hun vreesehjk lijden, door het wijzen op het sterven van hun kinderen en hun vrouwen, en door allerlei bedreigingen bedreigingen zelfs te bewegen, van zoo niet de stad over te geven, dan toch in onderhandeling met den vijand te treden De brave burgemeester liet zich ook daardoor niet overmannen. Hij hield stand. Hij zag met een bedaard, maar ernstig en droef gelaat, de hem omringende menig te aan. Zijn stem stokte toen hij sprak. Zijn gelaat werd bewogen bij het aan schouwen van zoovele stadgenooten, wier bleek gelaat en ingevallen wangen van den honger getuigden, waaraan zij ten prooi waren, maar trots alles, zijn gevoel van plicht, van vaderlandsliefde behield de overhand en met tranen in de oogen en met een slem, waarin lag de diepe smart, die hem aangreep bij al dat lijden der zij nen begon hij de burgers toe te spreken: „Ik heb een eed aan den prins en het land gedaan en ik vertrouw van den Heer onzen God, als den Schenker van alle goede gaven, dat Hij mij standvastigheid zal ver- leenen, om dien eed gestand te doen.... gestand tot het einde toe. Het denkbeeld van overgave kan niet opkomen in mijn ziel. Daarvoor is onze vijand te trouweloos en te wreed. Doch ik weet, dat ik eenmaal sterven moet, en het kan mij onverschillig zijn of de dood mij van vriend of vijand komt. Brood kan ik u niet geven, maar zoo gij met mijnen dood geholpen zijt: hier is mijn lichaam; snijdt het aan stukken en deelt ze uit, zoo wijd als het strekken mag". Hier hield hij op; overzag met weemoed de zijne, die nu het hoofd bogen en getrof fen waren en ontroerd tot in hun ziel. Zij, die in hun klachten en bedreigingen het hevigst waren geweest, verstomden; durf den niet op te blikken naar dien grooten held met dat groote hart en die groote lief de voor zijn volk en de anderen sloegen beschaamd hun oogen neer en langzaam en sleepend en schokkend van aandoening en zwijgend, maar gesterkt in geduld en vertropwen, ging de een na den ander heen Als een beeld uit marmer gebeiteld stond Van der Werff daar nog, toen de schare zich reeds verspreid had. En zie! Een uur later vinden we de mopperaars, de bangen, de ontevredenen, de lafaards terug op de wallen om daar, naar het voor beeld van hun burgervader, mee te werken aan de verdediging der stad en vol te hou den tot het einde toe. En dat einde kwam. Den 3den October van datzelfde jaar werd de stad ontzet. Leiden was voor het vader land behouden. De Spanjaard droop af. En Van der Werff oogstte het loon zijner standvastigheid en trouw in. Hij bleef, toen de openbare zaken een gunstiger keer had den genomen, het vertrouwen van den prins Willem I genieten en was een der eersten in den lande, geroemd om zijn deugd van standvastigheid en moed en ge- eer d om zijn trouw en den adel van zijn hart. E toen hij ten grave gedragen werd in 1604, was zijn. beminde stad (die het vroe gere lijden reeds lang te boven gekomen was en beroemd was geworden om zijn Hoogeschool) in diepe rouw en weende mee over het verlies van dien held, wiens naam in het v. d. Werff-park bewaard zou biijven voor het huidige geslacht. Terwijl in de Hooglandsche Kerk voor hem een gedenkteeken werd opgericht, had de toenmalige regeering onzer stad een fraai en groot schilderij laten vervaar digen voorstellende de ontmoeting van den dapperen v. d. Werff met de mopperende Leidenaars tijdens het beleg. DRIE KLEINE KABOUTERS Naverteld door Rie van Cleef. Drie kleine, kleine kabouters Die wilden gaan varen in zee. Ze zagen 'n schommelend schuitje Dat schuitje dat lag aan de ree. Ze lieten zich drijven; Ze dreven, zoo zacht! Want roeien ging boven hun macht. Drie stoute, stoute kabouters, Die wilden gaan varen in zee. Toen kwam er 'n groote golfslag, Die nam ze alle drie mee. Hét bootje dreef, dreef op en neer, De dwergjes, die waren niet meer. CORRESPONDENTIE. Bertie, Paul en Theo Fleur, Lei den. Natuurlijk waren jullie van de partij! Trouwens, ik verwachtte mijn klei ne vriendjes op visite. En dat versje? Nee maar, dat wil ik het eerst laten hooren! Dat is wel een plaatsje waard. Hoort, daar komen ze alle drie en dragen voor hoe zij denken over onzen wedstrijd. ONZE WEDSTRIJD Hoera, weer raadsels in de krant! Is dat eens effen fijn? Natuurlijk doen we dolgraag mee: Leerzaam voor groot en klein! Maar oom Wim, u vraag zoo leuk Een versje bij doen maar Dit is zoo eenvoudig niet! Hoe spelen we dat klaar? Zwaar hebben we dat overdacht Wel een heele lange week, Maar ons dichterlijk talent, Liet helaas ons in de steek. Daar zijn we nu zonder gedicht, Oom Wim vindt u het naar? 't Was beslist heel goed bedoeld, Dat weet u wel niet waar? Zietdaar een gedichtje, dat geen ge dichtje zou heeten! Ik zeg, dat het keurig is. En al heeft moedertje een handje gehol pen, het doet er niet toe: het is toch mooi. Dag jongens, groet vader en moeder van me! Marietje Deckers, Zoeterwou- de. Dat teekeningetje is al niet slecht!! Doende leert men! Blijf maar goed ons Hoekje volgen, daar valt veel uit te leeren. En het prijsje zal ik wel opsturen, als het lot je gunstig is. Dag Marietje! Groet alle huisgenooten van me. Voor jou de hand! Louisje Maat, Hoogewoerd. Wel, wel Marietje! Jij hebt goed je best gedaan en wel een prijsje verdiend. Maar., of het lukken zal! Afwachten! Zie de vol gende week, dan komt de lijst der gelukki gen! Dag Louisje! Groet ook vader en moeder van me, en Marietje en Sjef niet vergeten! Corrie Veenman,, Noord en. Het is me aangenaam te hooren, dat je ons Hoekje zoo mooi vindt. Ja, dat hoor ik van alle kanten! En de pryzen? Neen, maar, zoo mooi zijn ze nergens geloof dat maar! Ik groet jullie allen en jou in het bijzonder. Zie Vrijdag! Antje en Gerard Keizer, Zut- phen. Wat aardig van jullie weer van de partij te zien! Ik vind het altijd leuk weer eens wat van mijn ouwe vrienden te hooren. En de kleine Japie groeit als kool! De bijdragen? Nou Gerard! Ik maak je mijn compliment en van Antje ook. Alles wordt geplaatst. Zie vandaag eens! Dag vrienden. Met de hand voor de drietjes! Ook van tante Marie! Ans en Cor van Diest, Sassen- heim. Onnoodig te zeggn, dat ia jul lie medewerking apprecieer! Ik vind het fijn te hooren, dat onze goeie Cor vooruit gaat. Beterschap Neefje! Groet moeder en tante van me en het kleine dichteresje, die het er keurig heeft afgebracht. Daag! Bep van den Hoorn, R'veen. Wederkeerig aangename kennismaking! Als je dat versje zelf gemaakt hebt, dan ben jij een knappe meid en dan verdien je wel dit versje eens gedrukt te zien. Kom! Ik wil je dat pleizier eens gunnen. Luistert allen toe. Bep gaat jullie wat ver tellen van een winter, zooals zij wenschte, dat ie was. Een winter met vorst en sneeuw en ijs en.... vul zelf in. ALS 'T WINTER IS Als 't winter is, dan heb ik pret, Dan zy'n de schaatsen aangezet, Dan maken wij een gladde baan. Waarop wij dan aan 't rijden gaan. Als 't winter is, dan heb ik schik, Dan is 't ijs een meter dik. Dan glijden wij maar heen en weer, Bij mooi en ook bij leelijk weer. Als 't winter is, dan ry ik raak, Maar niet op plaatsen, waar het kraakt, Want als ik 'r door zou zakken, Dan kon men mij misschien niet pakken. En als er sneeuw ligt op de baan, Dan ziet men mij aan 't vegen gaan, Met al de buurtjes en nog meer. En vegen we lustig heen en weer. En als de winter om is, Da 's zeker en gewis, Dan verlangt men weer naar den tijd Wanneer men glijdt en rijdt. Bep van der Hoorn, Roelofarendsveen B 351. En nu gaan we de correspondentie afbre ken. Anders is er geen plaats voor andere stukken. Tot Vrijdag! Dan gaan we door! Er liggen 50 briefjes te beantwoorden. Oom WIM. Onze Raadselwedstrijd. Ik had gedacht van de week klaar te komen. Dit is mislukt. Het nazien der opstellen en verhalen en versjes en inboeken der verjaardagen alsmede de ingekomen speciale briefjes die beantwoord moeten worden, is met 656 mededingers zoo'n wtrk gebleken, dat ik eigenlijk jullie geduld nog één weekje op de proef moet stellen. Maar danzijn we ook definitief klaar en kan ik met de lijsten der deelne mers beginnen en zeggen.... wie tot de gelukkigen behooren. Meegedaan hebben: Onder groep A 176 meegeloot 173 Onder groep B. 202 199 Onder groep C 94 88 Onder groep D 108 101 Onder groep E 76 72 656 636 Zooals blijkt zijn er 20 uitgevallen en wel: die te laat kwamen; te slordig tee kenden of een versje stuurden, dat op niets leek; of van de raadsels onder B. en C niets terecht brachten. Een en hier wil ik nog eens de aan dacht op vestigen stuurde een brief met 6 cent port, wat het dubbele moest zijn, zoodat we strafport hebben moeten betalen. Ik neem aan, dat het een vergissing is geweest, of onachtzaamheid. Laten we daar voortaan aan denken en als de brief zwaarder, dan gewoonlijk is, aan 't post kantoor laten nawegen. Stien van G. moet daar vooral aan denken. Tot Zaterdag dan! Wie zal de gelukkige zijn? Ik ben zelf benieuwd! O o m W i m. ATTENTIE. Doordat het aantal deelnemers aan on zen raadselwedstrijd zoo groot was, heeft de Directie nog drie boeken als troostprij zen apart gegeven, en zal ik eveneens nog twee boeken beschik! aar stellen, zoodat we nu hebben in het geheel 28 prijzen. Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? Van 7 tot en met 13 Februari. 7 Febr.: Wim Uitenhout, Kooipark 14. 7 Febr.: George Stipdonk. 7 Febr.: Geertruida Neuteboom, Trans- vaalhof 1. 7 Febr.: Pierre v. d. Llelie, Mare 100. 7 Febr.: Nico Elderhorst D 50 Z'woude. 7 Febr.: Anna Schakenbos Heerenweg 51 Lisse. 8 Febr.: Annie v. d. Tuin, Genestetstr. 86. 8 Febr.: Jo Kok, Binnenvestgr. 17. 8 Febr.: Nelly v. d. Berg, Kemperstr. 5. 9 Febr. Hendrik Cuppes, Lammeschans- Weg 21. 9 Febr.: Corry v. Haasteren, Utrechtsche Jaagpad 123. 9 Febr.: Mientje Kortmann, Kortsteek- sterw. 46, Alphen. 9 Febr.: Jacob de Boer, Begijnhof 2. 9 Febr.: Dorus Colijn, Ouderzorg 7, Lei derdorp. 9 Febr.: Marietje Deckers, Dorpsstraat 84 Zoeterwoude. 9 Febr.: Bep de Jong, Rijndijk A 124, Groenendijk, Hazërswoude. 9 Febr.: Bep Raaphorst, Voorstraat 92, Noordwijk (B.). 9 Febr.: Anton Bader, Blokland, N'veen. 10 Febr.: Tonny v. d. Ploeg, Vondelweg 5 10 Febr.: Johanna Steenvoorden, Egmond- straat 11, Noordwijk (B.). 10 Febr.: Kees Vendrig, Groenoordstr. 27. 10 Febr.: Joop Geene, Vondellaan 20. 11 Febr.: Marietje Bel Heerenlaan 6, te Voorhout. 11 Febr.: Mientje Zonneveld, Noordeinde, Hoogmade B 362. 11 Febr.: Hans de Kruys, Jan van Goyen- kade 42. 11 Febr.: Herman van Kesteren, Gasstr. 54. 11 Febr.: Robert Berg, Gerecht 8. 12 Febr.: Tonny Winkelmolen, Stadh.l. 30. 12 Febr.: Nellie do Groen, Toussaintk. 11a. 12 Febr.: Willem Dijkmans, W. Rozenstr. no. 42 a. 12 Febr.: Jeanne Uljée, Oud-Ade 95. 12 Febr.: Toosje Brakel, de Genestetstr. 75 13 Febr.: Theo van Tol, Buys Ballotstr. 77. 13 Febr.: Wim de Grijs, Bale kerk orfstr. 11. 13 Febr.: Margreet Noordman, Haagw. 59. 13 Febr.: Jan Overdevest, Noordbuurt E 167, Zoeterwoude. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens veertien dagen vóór den verjaardag. En, wie na 't verlaten der school van deze lijsten wil af gevoerd worden, schrijve me ook bijtijds en ik streep dien naam door. Oom Wim. 'k WEET NIETS!!. door K. Wiebus. Ja, nou zou 't beginnen!.. Oom Wim moet deze keer weer een bijdrage heb ben voor ons hoekje. Zeg, jong, ('n stem tegenover mij) schrijf jij deze keer nog een verhaaltje voor Oom Wim! Mmmm.. gromde ik van achter m'n krantje mmmm'k weet niks!" „Nou, als je maar opschiet, want voor de 26ste moét het weg!" „Zoo"! ik verdiepte mij weer in het voetbalverslag van Holland, die zoo glo rieus met 61 van Frankrijk won! Goeie morgen, wat was dat tof van onze Hol- landsche jongens, die „Leo Halle" dat was me d'r eentje. „Zag!" 'k schrok weer op, schrijf je nou vanavond of niet?" „He? wat?, o ja, schrijven, natuurlijk vanavond hoor, stoor me nou niet meer!" Ik zocht weer dekking achter mijn krant. Toen werd ik met rust gelaten! Maar nu zal het dan toch beginnen! Ik heb zoo juist mijn schrijfgerei voor den Jag gehaald, ik kan beginnen. Jamaarwat? Niks wil me te binnen schieten. Schrijven over een jongetje dat ongehoorzaam is tegen z'n ouders? Bah, een afgezaagd thema. Over een arm schooiertje, die lucifers ver koopt, in een druilerige miezerige regen en die eindelijk eens een beetje geluk vind? Ook al oud nieuws. Ja maar wat dan? Heusch, ik weet nietsIn ge dachten beknabbel ik m'n vulpenhouder of in de besloten ruimte, in dat gummi zakje van binnen, de verhaaltjes en sprookjes zoo maar voor het uitzuigen zijn. „Zeg", 'k schrik weer op, moet je de nieuwsberichten van A. N. P. nog hooren, 't is haast tien uur! „Ja", gromde ik terug! zet de radio maar aan!" Tip, tip, tip, met eenige sierlijke dans pasjes is m'n vrouw naar de radio gewipt, en eenige oogenblikken later, (de lampen moesten eerst aan de kook zijn zegt ze al tijd) zweeft de symphonie van Beethoven door de kamer....! „Kun je zoo schrijven man, of moet de radio wat zachter staan?" „Neen, nee, zóó heb ik er geen hinder van, maarik weet niets te schrijven, toe, geef jij me eens even 'n tip! 'n Tip, 'n tip, nou, 'k weet niets, zoek jij maar zelf stof voor je roman, schrijf dat het hier zoo sneeuwt, en dat 't naar weer is!" „Hé, weet je niks anders, dat zal dunkt mij, overal wel 't geval zijn, of denk je dat in Amsterdam of Leiden de zon zal schijnen op 't oogenblik?" „Nou, 'k weet niet, 't zal best kunnen, hier moet je pinda's hebben? Meteen slingert m'n vrouw een afgepeld apenootje over mijn schrijfwerk! „Zeg, schei nou uit, met die gijntjes, zoo krijg ik nooit 'n verhaaltje klaar, stil, daar is 't persbureau!" Goeden avond, dames en heeren, hier nieuwsberichten van het A. N. P., publica ties verboden Pats'k trek de stop uit het contact de radio zwijgt in alle talen... „Hela, wat doe je nou, net zeg je, dat je de nieuwsberichten wilt hooren,- en nou zet je de radio af!" „Ja, laat maar," bromde ik terug ik raak er heelemagl uit, als die radio aanstaat!" Ik schrijf weer verder. M'n vrouw staat op, neemt een boek, en gaat heel stilletjes zitten lezen, zeker om mij niet te storen denk ik nog even, toch wel aardig van d'r! Nou, nu moet de inspiratie toch wel /.oo- wat komen, denk ik en ijverig beknabbel ik weer m'n vulpen. Ik kijk m'n vrouw is even terloops aan. „Mooi boek? Hoe kom je daar ineens bij? m'n vrou^v vraagt het verwonderd., ja 't is een schitterend boek", even later, zit ze zingend verder te lezen, onderwijl met haar vingers de maat tromrrjplend op de tafel. Ja lezer, kunt U zich dat nu voorstellen, zij zit zingend to ïezen. Da's toch wel een unicum, dunkt mij! 'n poosje later, ('k zit haar stilletjes te be spieden) krijgt ze toevallig de bladwijzer van het boek in haar handen. In gedachten zit ze met het voorwerp te spelen, en., krult het op, nieuwsgierig kijk ik toe, wat zal ze nu gaan uitvoeren? Ik zie het al. 't moet een snor worden. Ze stopt het ding onder de neus, ijverig pen ik verder, 'k heb natuurlijk niets gezien. „Hela", kijk eens, hoe staat me dat? leuk hé, ik heb een snor!" lachend toont ze mij haar, met een papieren snorretje versierd gezicht. „O, dat is wel 'n mooi boek dat je daar leest, kan ik niet nalaten te zegen, 't heeft geloof ik je volle aandacht!" „Ja, hóud ze stijf en strak vol, 't is toch een mooi boek, en meteen leest ze weer even verder. Met dat al heb ik nog eigen lijk geen letter op papier gezet, wat ook maar in de verte op een schetsje lijkt! Ja, 't is gek, en toch heb ik al zooveel weer neergekrabbeld, dat ikmij vulpen eerst weer van 'n nieuwe voorraad inkt moet voorzien, voor ik weer schrijven kan. De lezer bemerkt hier echter niets van, al leen de letterzetter zal bemerken, dat de laatste woorden een beetje aan de slanke ly'n probeeren te doen! Ziezoo, de pen gevuld en.... ik ga ver der, d. w. z. ik ga verder fantaseeren. M'n vrouw zegt momenteel niets, zit vlij tig te lezen, haar hoofd met beide handen ondersteunend. „Gelukskip", mompelde ik in m'n eigen, zij heeft haar aandeel al af, wat zij geschreven heeft? Nou, ik zou het heusch niet kunnen zeggen, dat moet 'n verrassing blijven tot ik het gedrukt in de Leidsche Courant kan lezen! Nou, 't zal mij eens benieuwen, welke pennevrucht zij afgeleverd heeft. Zoo mijmer ik verder en tuur naar de bladzijde, die alweer vol geschreven is, en plaats moet maken voor zijn nog blanke collega! Gek is dat toch hé, ik weet niet te schrijven, en ik ben al aan de vijfde bladzijde van mijn schrijf- bloc bezig! Mijn vrouw weer aan het woord. Zeg, je schrijft nu aardig vlot ver der, heb je al stof gevonden? meteen wil ze een van de bladzijden, die ik volge- klad heb, gaan lezen. „Afblijven!" commandeer ik, en met een orakelstem er achteraan: „Nieuwsgierig heid". Uw naam is.vrouw! „Dank je voor je compliment, zegt m'n vrouw dood- nuchfcer enleest weer verder! „O ja, de K. R. O. troubadours komen 30 Januari in de stad, leuk is dat, ik ga er vast heen, even polsen wat vrouwlief er van zegt. „Zeg, vrouwtje, zal ik je eens wat ver tellen, verwonderd kijkt m'n vrouw op, en ik boots de stem na van onze omroe per: „De K. R. O. troubadours komen te Zutphen, op Donderdag 30 Januari in de Buiten Sociëteit, daar worden o. a. ver wacht als bezoekers K. Wiebus en Echt- genoote.verder is hier geen nieuws aanwezig, goedenavond dames en heeren. Ik zeg verder niks en schrijf stiekum ver der. „Zóóóóó" zegt m'n vrouw langgerekt., „zóóóóó da's een leuk verhaaltje, dat je daar aan 't schrijven bent, nou wil ik het óók eens lezen," envóórdat ik het be sef, heeft ze vlug een volgeschreven blad papier van de tafel weggegritst, en laat het nou toevallig die bladzijde wezen, waarop ik haar beschreven heb, op het moment, dat zij die papieren snor onder haar neus plakte „Zeg ventje, dat stuur je toch niet weg? Ik zeg „natuurlijk wel, dat is een stukje felle werkelijkheid, 't is dede.... realiteit van het leven." „Nou, mij goed, zegt ze, dan weet ik wel, waar mijn volgende pennevrucht uit zal bestaan, dat zal een nog fellere reali teit van het leven zijn als dit! Ziezoo, waarde lezeressen en lezers, mt weten jullie het allemaal al vast, als dit schetsje onder jullie oogen komt, bereid U zich maar vast voor op een weder wraak. Nou wie dan leeft, wie dan zorgt dat is de lijfspreuk van K. Wiebus. P.S. Wat gek toch, dat ik nu nog geen fantasie heb, om een „echt" verhaaltje te maken. Tot de volgende keer dan maar weer. Dag allemaal. door Diederik Water, ja wat is nou water? En dan zeg ik heel gevat: Water, is natuurlijk water En van water word je nat. Water valt bij stroomen neer, Als het regent, valt er water Water is in grachten, beken, Zee, rivieren, slooten, meer. Water kunnen wy niet missen, Gaan wij dit eens even na. Want zou er geen water wezen, Ieder was een vuilpoets dra. Schoone kleeren, zonder water, Zouden zeker niet bestaan, En men kon niet zwemmen, baden, Of uit spelevaren gaan, Water is om dorst te lesschen Voor de menschen en het dier; En we zouden vast niet spreken, Zonder water, van een pier. Water hebben planten noodig; Zonder water, dor de grond, En geen zeebad, strandvermaken, Schepen, visschers, havenmond. Waterrijk zijn vele groenten, Waterrijk is Nederland, Water komt veel voor in dranken Bier en wijn van allerhand. Limonade zonder water Zou geen limonade zijn En het leven, zonder water, Is een dorre zandwoestijn. Water een der elementen, Dit is algemeen bekend; Als dat water was geen water Liep de wereld op z'n end. Water kan ons last bezorgen, Water kan ons dienstig zijn; Water kunnen wij niet missen, Water is en moet er zijn!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12