VRIJDAG 7 FEBRUARI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 12
PIETER ADRIAANSZOON
v. d. WERFF
door Oom Wim
III (Slot)
In dezen uitersten nood (en al was
het 's lands belang al niet te verdedigen,
te verschoonen was het zeker) begonnen
de burgers meer en meer te morren. De
ontevredenen schoolden tezamen; staken
de koppen bij elkaar en overlegden wat
gedaan moest worden om het bestuur der
stad te bewegen in Godesnaam en terwille
van de overgeblevenen, die met den dood
in de schoenen reeds liepen, de stad over
te geven.
En daar gaan ze in groote menigte naar
Van der Werff, om hem, door het tafereel
van hun vreesehjk lijden, door het wijzen
op het sterven van hun kinderen en hun
vrouwen, en door allerlei bedreigingen
bedreigingen zelfs te bewegen, van zoo
niet de stad over te geven, dan toch in
onderhandeling met den vijand te treden
De brave burgemeester liet zich ook
daardoor niet overmannen. Hij hield stand.
Hij zag met een bedaard, maar ernstig en
droef gelaat, de hem omringende menig
te aan. Zijn stem stokte toen hij sprak.
Zijn gelaat werd bewogen bij het aan
schouwen van zoovele stadgenooten, wier
bleek gelaat en ingevallen wangen van den
honger getuigden, waaraan zij ten prooi
waren, maar trots alles, zijn gevoel van
plicht, van vaderlandsliefde behield de
overhand en met tranen in de oogen en
met een slem, waarin lag de diepe smart,
die hem aangreep bij al dat lijden der zij
nen begon hij de burgers toe te spreken:
„Ik heb een eed aan den prins en het
land gedaan en ik vertrouw van den Heer
onzen God, als den Schenker van alle goede
gaven, dat Hij mij standvastigheid zal ver-
leenen, om dien eed gestand te doen....
gestand tot het einde toe. Het denkbeeld
van overgave kan niet opkomen in mijn
ziel. Daarvoor is onze vijand te trouweloos
en te wreed. Doch ik weet, dat ik eenmaal
sterven moet, en het kan mij onverschillig
zijn of de dood mij van vriend of vijand
komt. Brood kan ik u niet geven, maar zoo
gij met mijnen dood geholpen zijt: hier is
mijn lichaam; snijdt het aan stukken en
deelt ze uit, zoo wijd als het strekken
mag".
Hier hield hij op; overzag met weemoed
de zijne, die nu het hoofd bogen en getrof
fen waren en ontroerd tot in hun ziel. Zij,
die in hun klachten en bedreigingen het
hevigst waren geweest, verstomden; durf
den niet op te blikken naar dien grooten
held met dat groote hart en die groote lief
de voor zijn volk en de anderen sloegen
beschaamd hun oogen neer en langzaam
en sleepend en schokkend van aandoening
en zwijgend, maar gesterkt in geduld en
vertropwen, ging de een na den ander heen
Als een beeld uit marmer gebeiteld stond
Van der Werff daar nog, toen de schare
zich reeds verspreid had. En zie!
Een uur later vinden we de mopperaars,
de bangen, de ontevredenen, de lafaards
terug op de wallen om daar, naar het voor
beeld van hun burgervader, mee te werken
aan de verdediging der stad en vol te hou
den tot het einde toe. En dat einde kwam.
Den 3den October van datzelfde jaar werd
de stad ontzet. Leiden was voor het vader
land behouden. De Spanjaard droop af. En
Van der Werff oogstte het loon zijner
standvastigheid en trouw in. Hij bleef, toen
de openbare zaken een gunstiger keer had
den genomen, het vertrouwen van den
prins Willem I genieten en was een der
eersten in den lande, geroemd om zijn
deugd van standvastigheid en moed en ge-
eer d om zijn trouw en den adel van zijn
hart.
E toen hij ten grave gedragen werd in
1604, was zijn. beminde stad (die het vroe
gere lijden reeds lang te boven gekomen
was en beroemd was geworden om zijn
Hoogeschool) in diepe rouw en weende
mee over het verlies van dien held, wiens
naam in het v. d. Werff-park bewaard zou
biijven voor het huidige geslacht.
Terwijl in de Hooglandsche Kerk voor
hem een gedenkteeken werd opgericht,
had de toenmalige regeering onzer stad
een fraai en groot schilderij laten vervaar
digen voorstellende de ontmoeting van den
dapperen v. d. Werff met de mopperende
Leidenaars tijdens het beleg.
DRIE KLEINE KABOUTERS
Naverteld door Rie van Cleef.
Drie kleine, kleine kabouters
Die wilden gaan varen in zee.
Ze zagen 'n schommelend schuitje
Dat schuitje dat lag aan de ree.
Ze lieten zich drijven;
Ze dreven, zoo zacht!
Want roeien ging boven hun macht.
Drie stoute, stoute kabouters,
Die wilden gaan varen in zee.
Toen kwam er 'n groote golfslag,
Die nam ze alle drie mee.
Hét bootje dreef, dreef op en neer,
De dwergjes, die waren niet meer.
CORRESPONDENTIE.
Bertie, Paul en Theo Fleur, Lei
den. Natuurlijk waren jullie van de
partij! Trouwens, ik verwachtte mijn klei
ne vriendjes op visite. En dat versje? Nee
maar, dat wil ik het eerst laten hooren!
Dat is wel een plaatsje waard. Hoort, daar
komen ze alle drie en dragen voor hoe zij
denken over onzen wedstrijd.
ONZE WEDSTRIJD
Hoera, weer raadsels in de krant!
Is dat eens effen fijn?
Natuurlijk doen we dolgraag mee:
Leerzaam voor groot en klein!
Maar oom Wim, u vraag zoo leuk
Een versje bij doen maar
Dit is zoo eenvoudig niet!
Hoe spelen we dat klaar?
Zwaar hebben we dat overdacht
Wel een heele lange week,
Maar ons dichterlijk talent,
Liet helaas ons in de steek.
Daar zijn we nu zonder gedicht,
Oom Wim vindt u het naar?
't Was beslist heel goed bedoeld,
Dat weet u wel niet waar?
Zietdaar een gedichtje, dat geen ge
dichtje zou heeten! Ik zeg, dat het keurig
is. En al heeft moedertje een handje gehol
pen, het doet er niet toe: het is toch mooi.
Dag jongens, groet vader en moeder
van me!
Marietje Deckers, Zoeterwou-
de. Dat teekeningetje is al niet slecht!!
Doende leert men! Blijf maar goed ons
Hoekje volgen, daar valt veel uit te leeren.
En het prijsje zal ik wel opsturen, als
het lot je gunstig is. Dag Marietje! Groet
alle huisgenooten van me. Voor jou de
hand!
Louisje Maat, Hoogewoerd.
Wel, wel Marietje! Jij hebt goed je best
gedaan en wel een prijsje verdiend. Maar.,
of het lukken zal! Afwachten! Zie de vol
gende week, dan komt de lijst der gelukki
gen! Dag Louisje! Groet ook vader en
moeder van me, en Marietje en Sjef niet
vergeten!
Corrie Veenman,, Noord en.
Het is me aangenaam te hooren, dat je
ons Hoekje zoo mooi vindt. Ja, dat hoor
ik van alle kanten! En de pryzen? Neen,
maar, zoo mooi zijn ze nergens geloof dat
maar! Ik groet jullie allen en jou in het
bijzonder. Zie Vrijdag!
Antje en Gerard Keizer, Zut-
phen. Wat aardig van jullie weer van
de partij te zien! Ik vind het altijd leuk
weer eens wat van mijn ouwe vrienden te
hooren. En de kleine Japie groeit als kool!
De bijdragen? Nou Gerard! Ik maak je mijn
compliment en van Antje ook. Alles wordt
geplaatst. Zie vandaag eens! Dag vrienden.
Met de hand voor de drietjes! Ook van
tante Marie!
Ans en Cor van Diest, Sassen-
heim. Onnoodig te zeggn, dat ia jul
lie medewerking apprecieer! Ik vind het
fijn te hooren, dat onze goeie Cor vooruit
gaat. Beterschap Neefje! Groet moeder en
tante van me en het kleine dichteresje, die
het er keurig heeft afgebracht. Daag!
Bep van den Hoorn, R'veen.
Wederkeerig aangename kennismaking!
Als je dat versje zelf gemaakt hebt, dan
ben jij een knappe meid en dan verdien
je wel dit versje eens gedrukt te zien.
Kom! Ik wil je dat pleizier eens gunnen.
Luistert allen toe. Bep gaat jullie wat ver
tellen van een winter, zooals zij wenschte,
dat ie was. Een winter met vorst en
sneeuw en ijs en.... vul zelf in.
ALS 'T WINTER IS
Als 't winter is, dan heb ik pret,
Dan zy'n de schaatsen aangezet,
Dan maken wij een gladde baan.
Waarop wij dan aan 't rijden gaan.
Als 't winter is, dan heb ik schik,
Dan is 't ijs een meter dik.
Dan glijden wij maar heen en weer,
Bij mooi en ook bij leelijk weer.
Als 't winter is, dan ry ik raak,
Maar niet op plaatsen, waar het kraakt,
Want als ik 'r door zou zakken,
Dan kon men mij misschien niet pakken.
En als er sneeuw ligt op de baan,
Dan ziet men mij aan 't vegen gaan,
Met al de buurtjes en nog meer.
En vegen we lustig heen en weer.
En als de winter om is,
Da 's zeker en gewis,
Dan verlangt men weer naar den tijd
Wanneer men glijdt en rijdt.
Bep van der Hoorn,
Roelofarendsveen B 351.
En nu gaan we de correspondentie afbre
ken. Anders is er geen plaats voor andere
stukken. Tot Vrijdag! Dan gaan we door!
Er liggen 50 briefjes te beantwoorden.
Oom WIM.
Onze Raadselwedstrijd.
Ik had gedacht van de week klaar te
komen.
Dit is mislukt.
Het nazien der opstellen en verhalen
en versjes en inboeken der verjaardagen
alsmede de ingekomen speciale briefjes
die beantwoord moeten worden, is met
656 mededingers zoo'n wtrk gebleken,
dat ik eigenlijk jullie geduld nog één
weekje op de proef moet stellen.
Maar danzijn we ook definitief
klaar en kan ik met de lijsten der deelne
mers beginnen en zeggen.... wie tot de
gelukkigen behooren.
Meegedaan hebben:
Onder groep A
176 meegeloot
173
Onder groep B.
202
199
Onder groep C
94
88
Onder groep D
108
101
Onder groep E
76
72
656 636
Zooals blijkt zijn er 20 uitgevallen en
wel: die te laat kwamen; te slordig tee
kenden of een versje stuurden, dat op
niets leek; of van de raadsels onder B. en
C niets terecht brachten.
Een en hier wil ik nog eens de aan
dacht op vestigen stuurde een brief
met 6 cent port, wat het dubbele moest
zijn, zoodat we strafport hebben moeten
betalen.
Ik neem aan, dat het een vergissing is
geweest, of onachtzaamheid. Laten we
daar voortaan aan denken en als de brief
zwaarder, dan gewoonlijk is, aan 't post
kantoor laten nawegen. Stien van G. moet
daar vooral aan denken.
Tot Zaterdag dan!
Wie zal de gelukkige zijn? Ik ben zelf
benieuwd!
O o m W i m.
ATTENTIE.
Doordat het aantal deelnemers aan on
zen raadselwedstrijd zoo groot was, heeft
de Directie nog drie boeken als troostprij
zen apart gegeven, en zal ik eveneens nog
twee boeken beschik! aar stellen, zoodat
we nu hebben in het geheel 28 prijzen.
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 7 tot en met 13 Februari.
7 Febr.: Wim Uitenhout, Kooipark 14.
7 Febr.: George Stipdonk.
7 Febr.: Geertruida Neuteboom, Trans-
vaalhof 1.
7 Febr.: Pierre v. d. Llelie, Mare 100.
7 Febr.: Nico Elderhorst D 50 Z'woude.
7 Febr.: Anna Schakenbos Heerenweg 51
Lisse.
8 Febr.: Annie v. d. Tuin, Genestetstr. 86.
8 Febr.: Jo Kok, Binnenvestgr. 17.
8 Febr.: Nelly v. d. Berg, Kemperstr. 5.
9 Febr. Hendrik Cuppes, Lammeschans-
Weg 21.
9 Febr.: Corry v. Haasteren, Utrechtsche
Jaagpad 123.
9 Febr.: Mientje Kortmann, Kortsteek-
sterw. 46, Alphen.
9 Febr.: Jacob de Boer, Begijnhof 2.
9 Febr.: Dorus Colijn, Ouderzorg 7, Lei
derdorp.
9 Febr.: Marietje Deckers, Dorpsstraat 84
Zoeterwoude.
9 Febr.: Bep de Jong, Rijndijk A 124,
Groenendijk, Hazërswoude.
9 Febr.: Bep Raaphorst, Voorstraat 92,
Noordwijk (B.).
9 Febr.: Anton Bader, Blokland, N'veen.
10 Febr.: Tonny v. d. Ploeg, Vondelweg 5
10 Febr.: Johanna Steenvoorden, Egmond-
straat 11, Noordwijk (B.).
10 Febr.: Kees Vendrig, Groenoordstr. 27.
10 Febr.: Joop Geene, Vondellaan 20.
11 Febr.: Marietje Bel Heerenlaan 6, te
Voorhout.
11 Febr.: Mientje Zonneveld, Noordeinde,
Hoogmade B 362.
11 Febr.: Hans de Kruys, Jan van Goyen-
kade 42.
11 Febr.: Herman van Kesteren, Gasstr. 54.
11 Febr.: Robert Berg, Gerecht 8.
12 Febr.: Tonny Winkelmolen, Stadh.l. 30.
12 Febr.: Nellie do Groen, Toussaintk. 11a.
12 Febr.: Willem Dijkmans, W. Rozenstr.
no. 42 a.
12 Febr.: Jeanne Uljée, Oud-Ade 95.
12 Febr.: Toosje Brakel, de Genestetstr. 75
13 Febr.: Theo van Tol, Buys Ballotstr. 77.
13 Febr.: Wim de Grijs, Bale kerk orfstr. 11.
13 Febr.: Margreet Noordman, Haagw. 59.
13 Febr.: Jan Overdevest, Noordbuurt E
167, Zoeterwoude.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens
veertien dagen vóór den verjaardag.
En, wie na 't verlaten der school van deze
lijsten wil af gevoerd worden, schrijve me
ook bijtijds en ik streep dien naam door.
Oom Wim.
'k WEET NIETS!!.
door K. Wiebus.
Ja, nou zou 't beginnen!.. Oom Wim
moet deze keer weer een bijdrage heb
ben voor ons hoekje. Zeg, jong, ('n stem
tegenover mij) schrijf jij deze keer nog
een verhaaltje voor Oom Wim! Mmmm..
gromde ik van achter m'n krantje
mmmm'k weet niks!"
„Nou, als je maar opschiet, want voor
de 26ste moét het weg!"
„Zoo"! ik verdiepte mij weer in het
voetbalverslag van Holland, die zoo glo
rieus met 61 van Frankrijk won! Goeie
morgen, wat was dat tof van onze Hol-
landsche jongens, die „Leo Halle" dat was
me d'r eentje.
„Zag!" 'k schrok weer op, schrijf je nou
vanavond of niet?"
„He? wat?, o ja, schrijven, natuurlijk
vanavond hoor, stoor me nou niet meer!"
Ik zocht weer dekking achter mijn krant.
Toen werd ik met rust gelaten! Maar nu
zal het dan toch beginnen! Ik heb zoo juist
mijn schrijfgerei voor den Jag gehaald, ik
kan beginnen. Jamaarwat? Niks
wil me te binnen schieten. Schrijven over
een jongetje dat ongehoorzaam is tegen
z'n ouders? Bah, een afgezaagd thema.
Over een arm schooiertje, die lucifers ver
koopt, in een druilerige miezerige regen
en die eindelijk eens een beetje geluk
vind? Ook al oud nieuws. Ja maar wat
dan? Heusch, ik weet nietsIn ge
dachten beknabbel ik m'n vulpenhouder
of in de besloten ruimte, in dat gummi
zakje van binnen, de verhaaltjes en
sprookjes zoo maar voor het uitzuigen zijn.
„Zeg", 'k schrik weer op, moet je de
nieuwsberichten van A. N. P. nog hooren,
't is haast tien uur!
„Ja", gromde ik terug! zet de radio
maar aan!"
Tip, tip, tip, met eenige sierlijke dans
pasjes is m'n vrouw naar de radio gewipt,
en eenige oogenblikken later, (de lampen
moesten eerst aan de kook zijn zegt ze al
tijd) zweeft de symphonie van Beethoven
door de kamer....!
„Kun je zoo schrijven man, of moet de
radio wat zachter staan?"
„Neen, nee, zóó heb ik er geen hinder
van, maarik weet niets te schrijven,
toe, geef jij me eens even 'n tip!
'n Tip, 'n tip, nou, 'k weet niets, zoek
jij maar zelf stof voor je roman, schrijf
dat het hier zoo sneeuwt, en dat 't naar
weer is!"
„Hé, weet je niks anders, dat zal dunkt
mij, overal wel 't geval zijn, of denk je
dat in Amsterdam of Leiden de zon zal
schijnen op 't oogenblik?"
„Nou, 'k weet niet, 't zal best kunnen,
hier moet je pinda's hebben?
Meteen slingert m'n vrouw een afgepeld
apenootje over mijn schrijfwerk!
„Zeg, schei nou uit, met die gijntjes, zoo
krijg ik nooit 'n verhaaltje klaar, stil,
daar is 't persbureau!"
Goeden avond, dames en heeren, hier
nieuwsberichten van het A. N. P., publica
ties verboden
Pats'k trek de stop uit het contact
de radio zwijgt in alle talen...
„Hela, wat doe je nou, net zeg je, dat
je de nieuwsberichten wilt hooren,- en
nou zet je de radio af!"
„Ja, laat maar," bromde ik terug ik raak
er heelemagl uit, als die radio aanstaat!"
Ik schrijf weer verder. M'n vrouw staat
op, neemt een boek, en gaat heel stilletjes
zitten lezen, zeker om mij niet te storen
denk ik nog even, toch wel aardig van d'r!
Nou, nu moet de inspiratie toch wel /.oo-
wat komen, denk ik en ijverig beknabbel
ik weer m'n vulpen.
Ik kijk m'n vrouw is even terloops aan.
„Mooi boek? Hoe kom je daar ineens
bij? m'n vrou^v vraagt het verwonderd.,
ja 't is een schitterend boek", even later,
zit ze zingend verder te lezen, onderwijl
met haar vingers de maat tromrrjplend op
de tafel. Ja lezer, kunt U zich dat nu
voorstellen, zij zit zingend to ïezen. Da's
toch wel een unicum, dunkt mij! 'n
poosje later, ('k zit haar stilletjes te be
spieden) krijgt ze toevallig de bladwijzer
van het boek in haar handen. In gedachten
zit ze met het voorwerp te spelen, en.,
krult het op, nieuwsgierig kijk ik toe, wat
zal ze nu gaan uitvoeren? Ik zie het al.
't moet een snor worden. Ze stopt het ding
onder de neus, ijverig pen ik verder, 'k heb
natuurlijk niets gezien.
„Hela", kijk eens, hoe staat me dat?
leuk hé, ik heb een snor!" lachend toont
ze mij haar, met een papieren snorretje
versierd gezicht.
„O, dat is wel 'n mooi boek dat je daar
leest, kan ik niet nalaten te zegen, 't heeft
geloof ik je volle aandacht!"
„Ja, hóud ze stijf en strak vol, 't is toch
een mooi boek, en meteen leest ze weer
even verder. Met dat al heb ik nog eigen
lijk geen letter op papier gezet, wat ook
maar in de verte op een schetsje lijkt!
Ja, 't is gek, en toch heb ik al zooveel weer
neergekrabbeld, dat ikmij vulpen eerst
weer van 'n nieuwe voorraad inkt moet
voorzien, voor ik weer schrijven kan. De
lezer bemerkt hier echter niets van, al
leen de letterzetter zal bemerken, dat de
laatste woorden een beetje aan de slanke
ly'n probeeren te doen!
Ziezoo, de pen gevuld en.... ik ga ver
der, d. w. z. ik ga verder fantaseeren.
M'n vrouw zegt momenteel niets, zit vlij
tig te lezen, haar hoofd met beide handen
ondersteunend. „Gelukskip", mompelde ik
in m'n eigen, zij heeft haar aandeel al af,
wat zij geschreven heeft? Nou, ik zou het
heusch niet kunnen zeggen, dat moet 'n
verrassing blijven tot ik het gedrukt in de
Leidsche Courant kan lezen! Nou, 't zal
mij eens benieuwen, welke pennevrucht zij
afgeleverd heeft. Zoo mijmer ik verder
en tuur naar de bladzijde, die alweer vol
geschreven is, en plaats moet maken voor
zijn nog blanke collega! Gek is dat toch
hé, ik weet niet te schrijven, en ik ben al
aan de vijfde bladzijde van mijn schrijf-
bloc bezig! Mijn vrouw weer aan het
woord. Zeg, je schrijft nu aardig vlot ver
der, heb je al stof gevonden? meteen wil
ze een van de bladzijden, die ik volge-
klad heb, gaan lezen.
„Afblijven!" commandeer ik, en met een
orakelstem er achteraan: „Nieuwsgierig
heid". Uw naam is.vrouw! „Dank je
voor je compliment, zegt m'n vrouw dood-
nuchfcer enleest weer verder!
„O ja, de K. R. O. troubadours komen
30 Januari in de stad, leuk is dat, ik ga
er vast heen, even polsen wat vrouwlief
er van zegt.
„Zeg, vrouwtje, zal ik je eens wat ver
tellen, verwonderd kijkt m'n vrouw op,
en ik boots de stem na van onze omroe
per: „De K. R. O. troubadours komen te
Zutphen, op Donderdag 30 Januari in de
Buiten Sociëteit, daar worden o. a. ver
wacht als bezoekers K. Wiebus en Echt-
genoote.verder is hier geen nieuws
aanwezig, goedenavond dames en heeren.
Ik zeg verder niks en schrijf stiekum ver
der.
„Zóóóóó" zegt m'n vrouw langgerekt.,
„zóóóóó da's een leuk verhaaltje, dat je
daar aan 't schrijven bent, nou wil ik het
óók eens lezen," envóórdat ik het be
sef, heeft ze vlug een volgeschreven blad
papier van de tafel weggegritst, en
laat het nou toevallig die bladzijde wezen,
waarop ik haar beschreven heb, op het
moment, dat zij die papieren snor onder
haar neus plakte
„Zeg ventje, dat stuur je toch niet weg?
Ik zeg „natuurlijk wel, dat is een stukje
felle werkelijkheid, 't is dede....
realiteit van het leven."
„Nou, mij goed, zegt ze, dan weet ik
wel, waar mijn volgende pennevrucht uit
zal bestaan, dat zal een nog fellere reali
teit van het leven zijn als dit!
Ziezoo, waarde lezeressen en lezers, mt
weten jullie het allemaal al vast, als dit
schetsje onder jullie oogen komt, bereid
U zich maar vast voor op een weder
wraak.
Nou wie dan leeft, wie dan zorgt dat is
de lijfspreuk van K. Wiebus.
P.S. Wat gek toch, dat ik nu nog geen
fantasie heb, om een „echt" verhaaltje te
maken. Tot de volgende keer dan maar
weer. Dag allemaal.
door Diederik
Water, ja wat is nou water?
En dan zeg ik heel gevat:
Water, is natuurlijk water
En van water word je nat.
Water valt bij stroomen neer,
Als het regent, valt er water
Water is in grachten, beken,
Zee, rivieren, slooten, meer.
Water kunnen wy niet missen,
Gaan wij dit eens even na.
Want zou er geen water wezen,
Ieder was een vuilpoets dra.
Schoone kleeren, zonder water,
Zouden zeker niet bestaan,
En men kon niet zwemmen, baden,
Of uit spelevaren gaan,
Water is om dorst te lesschen
Voor de menschen en het dier;
En we zouden vast niet spreken,
Zonder water, van een pier.
Water hebben planten noodig;
Zonder water, dor de grond,
En geen zeebad, strandvermaken,
Schepen, visschers, havenmond.
Waterrijk zijn vele groenten,
Waterrijk is Nederland,
Water komt veel voor in dranken
Bier en wijn van allerhand.
Limonade zonder water
Zou geen limonade zijn
En het leven, zonder water,
Is een dorre zandwoestijn.
Water een der elementen,
Dit is algemeen bekend;
Als dat water was geen water
Liep de wereld op z'n end.
Water kan ons last bezorgen,
Water kan ons dienstig zijn;
Water kunnen wij niet missen,
Water is en moet er zijn!