Beëediging van officieren te Helder. HET HUIS IN DE STILTE 3)e £cid^clve0oii^omt Voor den bouw van den grooten tunnel onder da spoorlijnen op den rijks weg Venlo Maastricht ter hoogte van het dorpje Maasniel zijn de diep- boringen begonnen. Het werk op den boortoren Bommen in koffertjes. Een Italiaansche piloot laadt zijn koffers met bommen voor een luchtraid boven Abessynië In verband met den bouw van de „Prinsendam" op da werf der Rotterdamsche Droogdok Mij. is men bezig de glijbaan onder water te verlengen. Een kuip is gemaakt, waarin twee heimachines de palen slaan voor de fundeering FEUILLETON. Naar het Engelsch van ADELINE SERGEANT. (Nadruk verboden). 28) „Ik geloof niet dat ik op m'n eigen houtje te werk moet gaan. Schrijf mij en stel het voor, zoodat ik haar jouw brief kan laten zien. Als mijn moeder wist, dat jij thuis was, zou ze hemel en aarde bewegen om jou te spreken." „Vertel het haar in geen geval", verzocht Meynell. „En nu moet ik terug naar Hume. Wij denken vanmiddag of morgenochtend een regelmatigen aanval op Moat House te wagen; we moeten eerst weten of Lancas ter thuis is." „Ik ben nieuwsgierig of je wat bereikt", gaf Geoffrey te kennen. „Waar en wanneer zal ik je weer spreken?" „Waarom kom je niet vanavond met ons dineer en in het dorpshotel. Je maakt dan meteen kennis met Hume." „Dat zou ik heel graag willen", gaf Geof frey ten antwoord. „Dan leun jij me ver tellen of je ook nieuws hebt. Ik ben er be nieuwd naar wat voor soort man Everard Hume is." „Hij is een prachtkerel", meende Claude. „Daar kun je van op aan. Als je Lady Langdale er toe kunt krygen de afzonde ring, waarin de meisjes worden gehouden, te verbreken, zullen wij haar eeuwig dank baar zijn." xxr. De aanval. Overeenkomstig de afspraak 'verschenen Hume en Meynell op het aangewezen uur aan de deur van "Moat House. Cyril Lan caster had hen verteld, dat zij komen kon den als zijn vader thuis was en het was in een oorlogszuchtige stemming, dat de twee mannen zich lieten aandienen. De oude Jacob ging hen voor naar Lan caster's studeerkamer, waar hij hen met de grootste hoffelijkheid ontving. Hij had Mey nell nooit eerder gezien, maar Everard Hu- me was hem natuurlijk welbekend. „Dus u hebt tijd gevonden voor een reis je naar Engeland, meneer Hume", zei hy minzaam. „Ik had nauwelijks verwacht u nog eens te zullen ontmoeten. Ik hoop, dat u een prettige tijd zult hebben." „Ik kwam meer voor zaken, dan voor pleizier", antwoordde Everard droog. „Laten we dan hopen, dat u uw zaken tot een goed einde moogt brengen", sprak Lancaster. „Ik wist niet, dat meneer Va- lery's zaken uw aanwezigheid in dit land noodzakelijk maakten." „U vergeet misschien", gaf Everard ten antwoord, „dat meneer Valery's dochter hier verblijf houdt." „Ja, dat weet ik", stemde Lancaster toe. „Maar neemt u me niet kwalijk, ik zie het verband niet tusschen de zaken van onzen vriend en z'n dochter." „Claire", zei Everard, „zal in het bezit komen van het vermogen van haar vader zoodra zij één en twintig is." „Dat geef ik u toe, maar zy zal altijd den raad van anderen noodig hebben; zelf weet zij niets af van contracten, trusts en aandeelen." „Dat is vokomen waar", bevestigde Hu- me. „Maar misschien vergeet u, dat ik de zaken voor haar beheerd heb." „U bent verantwoordelijk aan mij, meneer Hume", verklaarde Lancaster. „En niet aan haar; want ik ben maar voogd." „En wij zijn beiden verantwoordelijk voor de wet", antwoordde Everard, terwijl hy hem recht in de oogen keek. „Ik ben volkomen bereid om ieder oogenblik reke ning en verantwoording van mijn beheer af te leggen en ik vertrouw, dat het met u hetzelfde zal zijn. Ik geloof, dat Claire's vader groote sommen in uw handen heeft gesteld." „Als Claire's vader mij zyn vertrouwen waardig keurde," gaf Lancaster met een grom ten antwoord, „geloof ik, dat zijn dochter mij ook wel zal kunnen vertrou wen en in ieder geval ben ik geen ver antwoording verschuldigd aan een onder geschikte." „Misschien vergeet u dat ik uw onder geschikte niet ben", merkte Everard Hume ou. „Maar ik kwam hier niet om te rede twisten. Ik kom met mijn vriend om Claire te spreken." „Mag ik den naam van üw vriend we ten?" „Hij is mijn secretaris," legde Hume uit. „Maar ik denk niet, dat meneer Meynell een bekende voor u is." „Neen, dat geloof ik ook niet", zei Lan caster, terwijl hjj met een koelen, harden blik, die iets beleedigends had, naar Claude keek. „Ik vind het een beetje vreemd, dat u hem hebt meegebracht, maar ik veronder stel, dat u een getuige noodig hebt?" „Ik begrijp niet" sprak Everard, die met moeite zijn kalmte kon bewaren „waarom ik een getuige noodig zou moeten hebben. Het is toch niet meer dan natuurlijk, dat ik, als beheerder van de eigendommen van haar vader, haar kom bezoeken, nu ik in Engeland ben!" „O, natuurlijk natuurlijk! Maar ik had gedacht, dat u over zaken kwam spreken. U herinnert zich natuurlijk, dat er nog maar een paar weken zullen verloopen, voordat Claire meerderjarig is." „Dat weet ik", antwoordde Hume. „Maar ik kom niet alleen voor zaken, ik heb bo- dien persoonlijke redenen." „Persoonlijke redenen?" herhaalde Lan caster met een tikje ironie in zijn stem. „Mag ik u vragen wat met die persoon lijke redenen bedoelt?" „Ik bedoel dit," verklaarde Everard. „Dat Claire en ik met elkaar verloofd zijn en spoedig zullen trouwen." „Als haar voogd", zei Lancaster, „heb ik dat engagement nooit erkend." „Een erkenning van u was daar nauwe lijks voor noodig. Haar vader gaf er zijn toestemming voor, voor hij wegging op zijn laatste ongelukkige expeditie." Lancaster liet een kort lachje hooren en stak met een onbeschrijfelijk air van min achting de handen diep in zijn zakken. „Het is heel gemakkelijk voor u om dat nu te zeggen", merkte hij op. „Wanneer u niemand hebt om dat te bevestigen of te gen te spreken. U zult. toch wel weten, me neer Hume, dat mijn toestemming gevraagd moet worden, totdat Claire meerderjarig is, en dat zij niet zonder mijn permissie kan trouwen." „U hebt een zeker gezag tot zij één en twintig is", sprak Hume, „maar op dien leeftijd is zy van u en van ieder ander on afhankelijk. Ik heb toch niet gevraagd of zij voor dien tijd met mij mag trouwen!" „Dat is heel vriendelijk van u gaf Lan caster met een geforceerd lachje te kennen; maar toen veranderde zijn stem een wei nig en hij nam een verzoenende houding aan. „Kijk eens hier, meneer Hume", be gon hij, „ik wil niet met u twisten. U bent altijd een goed zakenman geweest en Va- lery dacht, dat u te vertrouwen was. Cyril zal u, naar ik denk, wel hebben verteld, dat wij onlangs tamelijk compromitteeren- de berichten over u ontvangen hebben, maar ik heb niet het minste verlangen op een uitlegging aan te dringen. Ik zou er werkelijk de voorkeur aan geven op vriend- schappelijken voet met u te staan, en als u Engeland bijtijtds wil verlaten laten we zeggen: overmogen zal ik u niet om een verklaring lastig vallen." „Daar kan ik niet op ingaan", zei Eve rard, „en wel om de simpele reden, dat ik niets uit te leggen heb. Zeker zal ik Enge land overmorgen niet verlaten, evenmin zal ik vertrekken zonder Claire gesproken te hebben." „Ik vrees, dat een gesprek met Claire u niet veel troost zal brengen. Zij is op het oogenblik ziek en niet in staat om bezoe kers te ontvangen." Everard's oogen schoten vuur. „Ik heb meer recht om haar te spreken dan iemand anders in de wereld en ik ben niet van plan het huis te verlaten voordat ik haar gesproken heb." i wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13