HET HUIS IN DE STILTE
3)e £eictoclve 6ou/fcomt
Aan schout-bij-nacht C. baron de Vos
van Steenwijk is op zijn verzoek
eervol ontslag uit den zeedienst ver-
Op de beide 52 M. hooge kranen
op de helling der Rotterdamsche
Droogdok Mij., waarop de .Staten
dam" gebouwd zal worden, is Don
derdag de vlag geplaatst. De kranen
zullen over een lengte van 210 M.
langs het schip kunnen rijden
Honderden mochten Woensdag op
Windsor Castle de talrijke kransen
bewonderen, welke gezonden waren
in verband met het overlijden van
Z. M. Koning George V van Engeland
Het hoog water nabij Northolt (Eng.) overstroomde Het Euwe-Aljechin-comité is Donderdag te Amsterdam gehuldigd in tegenwoordigheid van dr. Max Euwe. De De gezanten te Berlijn verlaten de Rijkskanselarij
deze week meer dan 200 huizen - Het moeite wereldschaakkampioen (rechts) bekijkt de geschenken, welke de leden van het comité ontvingen na de ""'vangst door den Duitschen Rijksleider
kon men zich een weg door de watermassa banen r Adolt Hitier
FEUILLETON.
Naar het Engelsch van
ADELINE SERGEANT.
(Nadruk verboden).
27)
„Je zult er spijt van hebben", riep haar
voogd heesch. „Begrijp goed wat ik je zeg.
Denk niet, da+ het mij geen ernst is. Ik
zeg je, dat je er spijt van zult hebben, als
je me ergert!"
„Het is heelemaal mijn bedoeling niet u
te ergeren, meneer Lancaster", verklaarde
Claire, „maar ik heb het recht om Everard
Hume te spreken, en zal zeker voet bij
stuk houden."
Er lag iets onheilspellends en dreigends
in zijn blik, maar zijn stem had bijna haar
natuurlijken klank weer, toen hij ant
woordde:
„Nu, als je je zinnen er zoo op gezet hebt,
zal ik je maar verlof geven Hume te ont
vangen."
„Als hij morgen komt", sprak Claire, hem
strak aankijkend, „zal ik hem dan alleen
spreken?"
„Alleen? Ik heb toch gezegd in mijn te
genwoordigheid, nietwaar? Maar als jij er
op staat, zal ik moeten toegeven. Dus, je
zult hem alleen spreken!"
Daarna sloot hij de deur achter de twee
meisjes, en Nell, die een oogenblik achter
om keek, zag een vreemden glimlach op
zijn gezicht. Zij huiverde, en toch wist zij
niet wat hij gezegd kon hebben, dat haar
zoo'n angstig gevoel gaf.
XX.
Oude vrienden.
Den volgenden dag doolde Geoffrey
Langdale doelloos in de omgeving van Moat
House rond, toen hij plotseling tot zijn
groote verbazing en vreugde tegenover den
Hertog van Sheselden, een ouden vriend,
dien hij in eenige jaren niet gezien had,
kwam te staan.
„Claude! Beste kerel! Waar kom je zoo
opeens vandaan? Ik had er geen idee van,
dat je al weer terug zou zijn!"
Claude's gezicht vertoonde gedurende
één oogenblik een uitdrukking van verle
genheid, maar hij begroette zijn vriend
hartelijk en sprak toen haastig.
„Ik geloof, dat je de veranderingen, die
er met mij hebben plaats gevonden, sinds
ik je het laatst sprak, nog niet kent. Ik wil
je allereerst vragen om mij Claude Meynell
te noemen, precies zooals je dat gewend
was."
„Wat! Reis je incognito?" vroeg Geoffrey
lachend. „Ik dacht dat iedereen je in deze
streek zou kennen?"
„Neen, dat doen ze juist niet", gaf Clau
de ten antwoord. „Zie je ik ben hier eigen
lijk weinig geweest en toen mijn grootvader
stierf, was ik in Amerika."
„Maar waarom verberg je jezelf?" her
nam Geoffrey, „ik weet heel zeker, dat ik
het van mijn moeder gehoord zou hebben,
als zij geweten had, dat jij op Cheselden
Hall was."
„De zaak is", legde Claude uit, „dat ik
teruggekomen ben met een vriend, die in
ietwat eigenaardige omstandigheden ver
keert en het leek me toe, dat ik hem be
ter zou kunnen helpen als ik mij een paar
dagen schuil hield, inplaats van iedereen
te vertellen wie ik ben. Ik kwam hier als
een vreemdeling, niemand schenkt aandacht
aan me of maakt aanmerkingen op wat ik
wensch te doen."
„Maar het is zeer de vraag of je niet
herkend zult worden. Je naam verraadt je:
Meynell! Dat is toch één van je oude fa
milienamen?"
„Het is m'n eigen naam en ik kwets er
niemand mee, door dezen te gebruiken. Als
men mij er naar vraagt vertel ik eenvou
dig, dat ik een bloedverwant van Chesel
den ben."
Er lag iets in zijn toon, waardoor Geof
frey hem op een eigenaardige wijze aan
keek. Deze twee hadden op school al
vriendschap gesloten maar later waren hun
wegen uit elkaar gegaan. Geoffrey was gaan
studeeren en had zich daarna in Londen ge
vestigd. Claude Meynell legde zwerversnei
gingen aan den dag en na verschillende ex
pedities naar diverse werelddeelen, was hij
geheel uit Engeland verdwenen. Beiden
hadden de beste herinneringen aan elkaar
behouden, en terwijl Claude naar Geoffrey
keek, en bedacht hoe weinig deze veran
derd was, dacht Geoffrey in zichzelf, dat
Claude heel erg veranderd was, maar, zoo
ver hij kon zien, in zijn voordeel. De eigen
aardige vriendelijke glimlach was steeds
één van Claude's karakteristieke kenmer
ken geweest; maar er schoot nu een ernst
in zijn trekken, die Geoffrey de overtui
ging schonk, dat het karakter van zijn
vriend na al zijn ondervindingen sterker
was geworden.
„Je bent beslist geheimzinnig", zei hij,
na een oogenblikje stilte, „maar als er iets
is, waarmee ik je van dienst kan zijn, zal
ik je natuurlijk graag helpen."
„Op het oogenblik zou ik je willen ver
zoeken je mond te houden", sprak Claude.
„Maar je moet niet zoo achterdochig kij
ken, want wij willen niets verkeerd doen.
Kim je ook iets van de bewoners van Moat
House vertellen?"
„Lieve deugd!" riep Geoffrey uit. „Dat
zou ik danken. Daar woont de zuster van
het meisje, met wie ik hoop te trouwen."
„Wie is dat? Je bedoelt toch zeker Claire
Valery niet? Ik heb nooit gehoord, dat zij
een zuster had."
„Ik ook niet", zei Geoffrey. Ik spreek
over .haar gezelschapsdame, juffrouw Da-
venant."
„Haar gezelschapsdame juffrouw Da-
venant!" herhaalde Claude langzaam.
„Ik ben met haar verloofd", verklaarde
Geoffrey, „maar op het oogenblik is mijn
moeder, zooals je je kunt voorstellen, te
gen het huwelijk, omdat de meisjes Dave-
nant geen geld hebben. Daarom is zij ook
op Moat House in betrekking gegaan. Maar
zoover ik kan nagaan, lijken het ongure
lui te zijn."
„Lancaster is de grootste schurk, waar
van ik ooit gehoord heb", zei Claude.
„Hume kan je meer over hem vertellen
dan ik, maar ik weet ook wel het een en
ander van hem af."
Daarop vertelde hij wat hij wist. „Op
het oogenblik", besloot hij, zou ik heel
graag m'n indentiteit geheim houden. Wil
jij me zeggen, wat wij het beste kunnen
doen? Ik geloof niet, dat wij tegen Lancas
ter's wil zijn huis binnen kunnen komen."
„Neen. Waarom wandelt zij er eigenlijk
niet uit?" vroeg Geoffrey.
„Ik denk, dat zij niet weet wat zij be
ginnen moet. Zij kan nergens naar toe, en
Hume vertelt mij dat zij met geld heelt kort
wordt gehouden; bovendien wordt zij
voortdurend bewaakt."
„Eerlijk gezegd, schijnt het, dat jullie
beiden van een mug een olifant maken en
dat, als juffrouw Valery een beetje moed
zou hebben, alle moeilijkheden zouden
kunnen worden opgelost."
„Als het zoo gemakkelijk was, als jij
schijnt te denken, dan geloof ik, dat juf
frouw Davenant wel een middel zou heb
ben gevonden om al eerder te ontsnappen.
Maar ik geloof, dat ik een nieuw idee heb.
Zou Lady Langdale ons willen helpen?"
„Mijn moeder?" vroeg Geoffrey verwon
derd. „Ik vrees dat dat moeilijk zal gaan."
Hij aarzelde en voegde er toen een beetje
verlegen aan toe: „Ik heb haar al eerder
gevraagd hen te bezoeken, maar zij wei
gerde."
„Gaf zij een reden op?" vroeg Claude.
„Ze zei, dat zij niets van hen afwist."
„Ik vraag me af", zei Claude, „of het
ook goed zou zijn, als je het haar uit naam
van mij vroeg."
(Wordt vervolgd).