VRIJDAG 31 JANUARI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 14
Onze Raadselwedstrijd.
Deze wedstrijd is buitengewoon ge
slaagd.
Ik ben meer dan tevreden.
De deelnemers stroomden bij bosjes
naar binnen.
Het getal nam bij het uur toe.
Het volledig getal in de vijf groepen A,
B. C. D. E. was 651.
En de teekeningen?
Ik had niet gedacht, dat ct onder onze
lezers en lezeresjes zoo'n artisten waren.
Ik zal zien, dat ik af en toe eenige mooie
dingetjes laat afdrukken.
En de bijdragen?
Stapels opstellen, versjes, verhalen, en
sprookjes en brieven xijn me toegestuurd.
Al wat een plaats waard is, wordt geplaatst
Let maar eens op! Alle brieven worden be
antwoord.
A.s. Zaterdag is geloot. Dan volgen de
lijsten èn der gelukkigen, èn der deelne
mers, voor zoover er plaats is en „Nabe
schouwingen."
Bij voorbaat mijn dank aan alle Neef
jes en Nichtjes die nu meededen inzonder
heid de Theresiaschool, die in haar geheel
meedeed en de drie klassen aan school
Rapenburg, die weer als van ouds van de
partij waren. Tot de volgende week.
De hand voor U allen.
Oom Wi m.
PIETER ADRIAANSZOON
v. d. WERFF
door Oom Wim.
n.
In 1573 ontving v. d. Werff een schitte
rend blijk van vertrouwen daar zijn vorst
hem benoemde tot Burgemeester van Lei
den. De waarneming van dit ambt, hoe
vereerend ook was echter in die dagen,
met vele gevaren verbonden. De Sj an jaar
den waren nog machtig en spaarden geen
moeite om de Hollandsche steden desnoods
door geweld van wapenen onder het Spaan-
sche juk terug te brengen. Denken we
aan Haarlem.
Deze stad' was, na een dappere verdedi
ging, waar ook v. d. Werff een groote rol
had gespeeld, voor de overmacht ten slotte
moeten bukken, v. d. Werff was door de
vijandelijke linies gedrongen en had geld
en leeftocht gebracht, even gevaarlijk als
moedig.
Na Haarlem zou Leiden belegerd wor
den en gedwongen worden zich aan de
Spanjaarden over te geven. Van Spaan-
sche zijde was men vol vertrouwen en de
Spaansche vlag wapperde fier in breede
banen uit, als verwachtte men den val
der sleutelstad reeds als een voldongen
feit.
Slechts weinige maanden, na zijn benoe
ming tot burgervader van. Leiden's Bur
gerij had reeds de eerste belegering van
Leiden plaats, bij welke gelegenheid v. d.
Werff treffende bewijzen van standvas
tigheid en beleid gaf. Welke voorstellen
men van Spaansche zijde deed, v. d. Werff
bleef onwrikbaar op zijn ingenomen stand
punt: van toegeven was geen sprake. Het
leger trok af het beleg werd opgebro
ken. Dat eerste beleg in Maart 1574 was
dus voor onze stad zonder noemenswaar
dige schade verloopen, maar dat gevaar
was slechts voor korten duur afgewend,
want zie, in Mei van hetzelfde jaar, dus 2
maanden later verscheen Valdez, aan
het hoofd van een talrijk Spaansch leger
opnieuw voor onze stad, bezette alle toe
gangen en deed niet minder dan 62 schan
sen rondom haar opwerpen. De belegering
was naar de regels der kunst voltooid.
En hoe zag het er in de stad uit? Had
men wat leeftocht (voedselvoorziening)
betreft, gerekend op maandenlange bele
gering? Het zij verre! Ware dat het geval
geweest: de nood zou nooit zoo hoog ge
stegen zijn als in dien noodlottigen bele-
geringstijd. De stad was schaarsch van
levensmiddelen voorzien.
Zooals ik zei: waren alle toegangen
nauwkeurig afgesloten. De Leidenaars za
ten als ratten in de val gevangen. Het ge
volg? Een vreeselijke hongersnacd brak
uit. "Was het wonder, dat er van lieverlede
zoowel in de Raad, als onder de burgerij
stemmen opgingen om de stad over te ge
ven aan de Spanjaarden in plaats van
hèar tot het uiterste te verdedigen en
stand te houden tot den dood toe? En toen
toonde v. d. Werff en andere getrouwen,
waaronder vooral Jan v. d. Does uitmunt
te, wat ware heldengrootheid is
Hij moedigde de zwakken aan; verdeel
de zooveel in zijn vermogen was, alle
voorraden evenredig uit; hield allen het
beeld voor oogen, wat het gevolg zou zijn,
als de overgave volgen zou, en zorgde
rusteloos voor orde en tucht en bovenal,
dat de verdediging der wallen voldoende
bescherming bood voor de duizenden, die
met angst en beven het uur van den val
tegemoet zagen.
Maar weldra begon de hongersnood
vreeselijk binnen Leidens muren te woe
den. Geen wonder! Het eten raakte op.
Het zware, zwarte roggebrood werd als
een lekkernij gegeven. De prijzen der le
vensmiddelen liepen schrikbarend op. Het
lot der armen was meer dan erg. Allerlei
walgelijk voedsel werd gegeten. Er was
geen kat meer te zien. Geen vogel vloog
meer over Leidens veste. Geen duif zelfs
zag men drinken in de plasjes der stille
straten. Muizen en ratten en wat de grach
ten en slooten aan eetbaars leverden, wa
ren opgeteerd. Het was alsof Leiden was
één groot kerkhof. Het was stil, angstig
stil. Alleen op de wallen stond de verde
diging op post en fluisterend sprak men
daar elkander toe: de tanden op elkaar
van verbeten woede tegen den machtigen en
onmeedoogenden vijand, aan hun voet ge
legerd.
Doordat alles werd gegeten, ook wat niet
eetbaar en goed was voor het menschelijk
lichaam, waarde een ziekte rond de
pestziekte die duizenden ingezetenen
wegrukte uit dit ellendige leven.
(Slot volgt.)
DE OPLOSSINGEN OP RIJM VAN DEN
RAADSELWEDSTRIJD
door Anny van Diest.
Afdeeling A.:
Raadsels weer voor groot en klein;
Prijzen weer, die er mogen zijn!
Kom lezers allen, dingt nu mee
Heb je geluk, je bent tevrêe.
Wie niets wint wende zich niet af,
Niet boos worden, dat is laf!"
De Directie onze hartelijk dank
gebracht!
Nu begin ik aan de oplossingen:
geeft allen acht!
Voor de kleinen,'zij weten gewis,
Dat Jan een naam voor jongens is.
Volgt dan: man, pan en kan daarbij,
Nummer twee voegt zich dan in de rij.
mand - pand - men - pen
pa - ma- dame - dan nog - en
den - dan - nap - map -
Ik heb er al twaalf. Is dat niet knap!
Raadsel drie: natuurlijk evenveel,
is 't niet?
De heelft van XIII, streep er door, is
acht zooals ge ziet.
Nummer V geeft een laars tot antwoord;
ja 't is heusch waar.
Leiden is voor de kleinen 't slot.
Ziezo! klaar!
Afdeeling B.:
Rust Roest, daar beginnen we nu
weer mee.
Tijd is geld, luidt de bekende waarheid
vsin nummer twee.
Tholen, Urk, Elba, en Voorne een
eilandengroep, geen buren van elkaar
Pekela is de rivier van nummer IV; in
't hooge Noorden vindt men haar..
O, leeuw, gij maakt ons hier toch niet
bevreesd,
Als men uw naam in Leeuwarden leest.
Nummer VI is van minder kalmen
aard tot besluit,
Wie wind zaait, zal storm oogsten; zoo
't spreekwoord luidt.
Afdeeling C:
Ik liet mijn broer hier aan 't woord
Hij was er heel niet om vertoord:
En zoo breng ik hier van Afdeeling C
Ook de oplossingen meteen maar mee.
Kat - hol - olie - ker en dier
Kool en katholiek lees ik hier,
Vormen saam „Katholieke radio".
Nummer I is hiermee klaar; o zoo!
Nummer twee een rekenpuzzle,
horizontaal
Diagonaal en verticaal- en weet ik
't allemaal
Nu ik plaats de oplossing hierneven
En begin raadsel drie dan maar even.
R - tor - liter platina. Rotterdam,
'n stad,
Vader - pan - m -; no. IV laat 'ns kijken,
wat is dat?
Wat gij niet wilt, dat u geschiedt,
Doet dat ook aan een ander niet.
'n Ware wijsheid, maar och, werd er
wat meer aan gedacht
Hoe veel minder leed ware in de
wereld dan gebracht!
Nummer IV vraagt een aantal plaatsen,
dat niemand zich vergisse
Horst, Heilo, Hulst, Delft en tot besluit
volgt dan 't mooie Lisse.
WIE ZIJN JARIG?
Van 31 Jan. tot en met 6 Febr.
31 Jan.: Bep Segaar, Langebrug 39a.
31 Jan.: Jacob Haverkamp, Oranjestraat
64, Alphen aan den Rijn.
1 Febr.: Rietje Zaal, Noordeinde 18,
2 Febr.: Jans v. Mil, H. Rijndijk F 163,
Zoeterwoude.
2 Febr.: Joop Segaar, Langebrug 39a.
2 Febr.: Jozef Meiman, Heerenstraat 7.
2 Febr.: Geertje Kors, 3de Poellaan 73,
2 Febr.: Joop Bokern, P. Kerkgracht 1.
3 Febr.: Jacobus v. d. Burg, Boerhaave-
straat 13, Voorhout.
3 Febr.: Minie Poelijou, de Genestetstr.
47, Leiden.
4 Febr.: Koos Post, Oude Singel 68
4 Febr.: Eddie Veerbos, Meidoornstr. 35.
4 Febr.: Marietje Rijsbergen, Houtm. 9.
5 Febr.: Marie Jansen, Pieter Huiberts-
hof 46.
6 Febr.: Ferdinand van Kesteren, Rust
hoflaan 24, Sassenheim.
6 Febr.: Lena v. d. Valk, Rijpwetering
D 32.
6 Febr.: Annie van Dorp, Sophiastr. 25.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, schrijve me minstens
veertien dagen vóór oen verjaardag; even
zoo wie bij het verlaten der school, zijn
of haar naam wil afgevoerd hebben.
Oom Wim.
SCHOMMELSCHUITJE
gereciteerd door Wim Mulder.
Zonne lacht op 't ruitje,
Vader zeilt in zee.
Schommel, schommel, schuitje,
Wiegel, wiegje mee.
Schuitje zonder mast of touw.
Voer mijn kind naar vader.. Douw,
1 Douw.
Verre, ver gevaren,
Waar hij voor ons brood
Op de donk're baren
Kampt met nood en dood!
Moeder zal, vol troost en trouw
Staan voor kind en Vader.. Douw,
Douw.
Wolkt de lucht en krijschen
Meeuwen om den top,
Engelvleugels hijschen
Wij tot zeilen op.
,Arm der armen. Lieve Vrouw,
Zegen kind en Vader.... Douw, Douw.
DE LANDMAN
door Betsy v. d. Geest.
Voor de zon in purpergloed
Rijst aan de Oosterkimme,
Gaat de landman naar 't veld
Om zijn brood te winnen.
Maar dat deert de landman niet,
Dat kan hem niet hinderen
Als hij maar 't brood verdient
Voor zijn vrouw en kinderen.
Daarom vraagt hij iederen dag,
Gods onmisbare zegen,
Dat God geeft, wat dienstig is,
Zonneschijn of regen.
Zoo vlieden zijn dagen heen.
Zorgzaam maar tevreden,
Laat mij eens rusten bij U o God,
Zoo is zijn avondbede.
GOUD
door Diederik.
Goud! Wie weet nog niet wat goud is?
Ja, dat weet U allemaal;
't Wordt gevonden in Alaska,
Goud is 't edelste metaal.
Maar er zijn nog and're landen,
Waar veel goud gevonden wordt;
En nog altijd blijft men zoeken,
Steeds komt men nog goud tekort!
Goud noemt men het slijk der aarde,
Goud is blinkend, geel van kleur;
Maar in goud dat werk'lijk goud is,
Staat naar waarde steeds een keur.
Gouden armband is een sieraad,
Gouden dasspeld evenzoo;
Een horloge, gouden ketting,
Is een graag gezien cadeau.
Goud, daar is de wereld dol op,
Goud brengt veler hoofd op hol;
Leest daarover in de kranten,
Eiken dag kolommen vol.
Eerstens dan de Beursberichten,
Over inbraak, overval,
Speelbank, zwendel, malversaties,
Om het goud steeds, zonder tal!
Goud is geld en geld is leven,
Wat is leve,n zonder goud?
Doch van goud kan men niet leven,
En door goud wordt men niet oud.
Goud is makk'lijk, doch als middel
En gebruikt in goeden zin;
Op géén goud zal zegen rusten
Toegeëigend uit gewin! 1
Feest
door Annie Heetvelt.
We kregen feest, 'n Heele poos waren
we er al mee bezig. We zouden 'n tooneel-
stukje opvoeren over het Kabouterland.
Want twee Zusters vierden haar zilveren
jubelfeest, 't Tooneelstukje was zoo. Eerst
kwamen er acht Kabouters en een Koning
op het tooneel. Toen die op het tooneel
waren, zongen we een liedje. Twee Ka
bouters kwamen voor den Koning staan,
maakten een buiging en zeiden: „Koning
wees gerust: „wij zullen Zonnekind naar
U toebrengen. Ze gingen weg 't Zonnekind
zoeken. Terwijl kwamen er Kabolden op,
ook zij dachten het Zonnekind in hun han
den te krijgen. Dit gebeurde ook, twee
Kabolden gingen op zoek, en lokten het
Zonnekind met hun lantaarntjes. Toen
brachten ze 't Zonnekind in hun hol waar
't pikdonker was. Het Zonnekind begon te
vragen waar zij wel was. O, je bent bij"
ons de Kabolden.
De Kabolden? vroeg 't Zonnekind. Ja!
zeiden ze en nu blijf je bij ons, nooit zul
je naar de Kabouters mogen. Och, dat mee-
nen jullie toch niet? Ja! Zonnekind, er is
nu eenmaal niets aan te doen, je blijft bij
ons. Intusschen hadden de Kabouters alles
afgeluisterd. De Kabolden gingen slapen.
Nu zullen wij, dachten de Kabouters, het
Zonnekind gaan verlossen. En ze deden 't,
gingen 't Zonnekind roepen. Hé, dacht het
Zonnekind, roepen ze mij, hoe kan dat?
O, 't zijn misschien de Kabouters. Kabou
ters, Kabouters, komen jullie me toch ha
len, o, wat ben ik blij. Kom uU gauw Zon
nekind, voordat de Kaboldert komen. Maar
ach 't was al te laat, de Kabolden werden
al wakker. Hé, 't lijkt net of hier iemand
geweest is, 't is hier niet meer veilig. We
zullen moeten vertrekken, zeiden er 'n
paar. Ja! ze moesten wel vertrekken als 't
niet meer veilig was. De Kabolden gingen
op zoek naar 'n ander hol en lieten 't Zon
nekind alleen achter. Wacht nu zullen we
't nog eens moeten probeeren. Want het
Elfenfeest begint al te naderen. En ja hoor
't lukte, ze namen het Zonnekind gauw
weg en brachten 't naar dc Elfen. Toen
begon 't laatste stuk. Zonnekind was nog
net op tijd, want 't Elfenfeest zou begin
nen. Toen kwamen de Elfen op, hun Ko
ningin in hun midden. Toen begon hun
Koningin te zingen want ze zou drie nieu
we Elfjes inwijden. De Koningi: ging naar
voren, klopten cp de bloemknop en....
er kwamen drie echte kleine Elfjes. Wat
is "t hier mooi, zeiden ze, mogen we hier
blijven. Ja, zei de Koningin jullie mogen
hier blijven tot je groot bent, net als de
anderen. Fijn, fijn dansten ze. En omdat
jullie 't nu bent, mag je naast mij zitten.
Nu begonnen de Elfjes te vragen, wat dit
alles beteekende. wat ze zagen. De Ko
ningin antwoordde op al hun vragen. Toen
werd het feest gesloten met een Elfen-
dans. Dit stuk hebben wij tweemaal op
gevoerd. 's Morgens voor '-eel Zusters en
genoodigden, en 's middags mochten onze
ouders komen kijken. We vonden het erg
leuk. En hadden een prettige dag gehad.
Hoe Opoe die voor het eerst
in de stad kwam, probeer
de elec. lamp uit
te blazen
door Co v. d- Geest.
Opoe zat in de huiskamer te peinzen
over, waar ze morgen naar toe zou gaan.
Een nacht, dag en een nacht naar de stad.
't Leek haar iets heel gewichtigs. Want
morgen zou haar dochter Kee jarig zijn.
Kee was de oudste van vier meisjes. En
nu was Grootmoeder uitgenoodigd op vi
site. Ze kon haast de heele nacht niet sla
pen en was blij toen des morgens de klok
half acht sloeg. Ze zorgde verder voor de
huishoudelijke bezigheden. En om 10 uur
stapte ze in de vlieg-tax die Kee had la
ten bestellen, om Opoe te brengen. Ze
werd door haar dochter en klein-dochters
allerhartelijkst ontvangen. Ze was erg in
haar nopjes. Neen, nooit had ze kunnen
denken, dat het hier zoo prettig kon zijn.
Ze schrok toen 's avonds de klok 7 uur
sloeg en de verdere visite vertrok. Zij
alleen bleef over. Ze voelde zich eerst wat
verlegen, maar dat gevoel was gauw ver
dwenen. De verdere avond was ook heel
plezierig. De kinderen speelden wat met
elkaar. En opoe en haar dochter praten
ook heel gezellig. Ze babbelden over alles
en nog wat. Toen de klok half negen sloeg
wilde Opoe wel naar bed, want anders zou
het te laat worden en Grootmoeder was
al aardig oud en had een langen nacht
rust noodig. Een van haar kleindochters
bracht haar naar boven en deed de deur
van de slaapkamer open die voor Opoe
bestemd was. Opoe zeide het kind goeden
nacht en Nellie ging weer naar beneden.
Grootmoeder kleedde zich uit, bad haar
avondgebed en wilde zich in bed begeven
maar dacht aan het licht dat ze nog uit
moest doen, anders zou ze niet kunnen
slapen. Ze ging naar het licht blies en
blies nog eens maar alles was te vergeefs.
Ze pakte de stoel die er stond en begon
weer opnieuw te blazen maar ook dat
VAN BATAAF TOT RIDDER
door Oom Kees.
VI.
Dat men met een gevaarlijk heerschap
te doen had, deden wel denken de hard-
stalen punten, die van elk zijner knieën
dreigend omhoog staken. Een blik op zijn
paard overtuigde den toeschouwer ervan,
dat op de borst van het edele dier eveneens
zulk een gevaarlijke versiering was aan
gebracht. Voegt men daarbij een bijna
twee meter lang zwaard en een nog lan-
geren tournooilans, welke wapenen aan
zijn zijde lagen, dan rest alleen nog te
vermelden de kleeding van ruiter en ros,
en deze was wel het meest opvallend. De
korte lijfrok over het bovenlijf was diep
zwart, eveneens de lange, tot op den grond
reikende mantel, over de rechterschouder
vastgeknoopt, en zelfs het overkleed van
zijn paard, dat op de voorvoeten na, ge
heel zwart was, was in dezelfde kleur ge
houden, en omzoomd met witte tres.
Kortom, de man zou een waardige tegen
hanger vormen voor den edelen slotheer
van Lugdunum Batavorum, met wien de
lezer en het vorige hoofdstuk heeft ken
nis gemaakt.
Op dit oogenblik ontwaakte de zwarte
gedaante, en de man keerde het gezicht
naar zijn klepper. De zwarte oogen be
vestigden thans het vermoeden: De man
was ongetwijfeld een zuiderling.
Het dier, ziende dat zijn meester be
woog, en dus wakker was, wilde rustig
gaan grazen, als belooning voor zijn waak
zaamheid, doch de stem van den ridder
deed hem zich naar dezen keeren.
Kom, Noro, zeide hij op gedempten
toon, we moeten weer verder. Eer de mid
dag komt, krijgt ge volop te eten. We
moeten ons haasten, wille we de taak, mij
door mijn moeder opgelegd kunnen vol
brengen. Elegast zal niet rusten voor hij
den dood van zijn vader met eigen hand
zal hebben gewroken.
Na deze alleenspraak tegen zijn paard,
liep de onbekende vreemde naar een
boschje en haalde een schild er achter van
daan. Het was eveneens zwart, doch niet
van zichzelf. De ruiter had het met velours
overtrokken, waar doorheen een zelfde
dreigende punt naar buiten stak. Het feit
dat de edelman, want dat was hij onge
twijfeld, zijn wapen aan het oog ont
trok, was wel het duidelijke bewijs van de
waarheid zijner zooeven gespreken woor
den.
Schijnbaar wilde hij zijn herkomst ge
heim houden.
Plotseling begon het paard onrustig te
snuiven en rukte aan den teugel, waarop
Elegast zich niet weerhouden kon, een
scherp: „Sssst te laten hooren, waardoor
het paard dadelijk kalmeerde.
De'ridder zelf echter sloop als een kat
door de doornige struiken, tot hij aan een
weg kwam, die het bosch in de breedte
doorsneed. Aan den rand van het welver
zorgde pad dook hij in 't kreupelhout weg
en tuurde naar de stofwolk, welke in de
opkomende ochtendschemering nader en
nader kwam.
„Twee ruiters", mompelde hij, „en nog
wel edelen! Het lijkt mij wel eenigszins
zonderling, dat deze heeren zonder gevolg
reizen, ja zelfs zonder page! Indien het
wellicht ijlboden zijn, gaan zij naar Novio
Magum en kan ik hen een eind weegs ver
gezellen. Ik kan dan van hen belangrijke
dingen teweet komen. Dit zal mij nader
tot mijn doel brengen."
Toen nog slechts enkele meters de rui
ters van hem scheidden, sprong hij plot
seling op den weg, met als gevolg, dat de
vurige dravers pal bleven staan en een
oogenblik later begonnen te steigeren,
slechts met moeite in bedwang gehouden
door hun berijders. De grootste der twee
sprak het eerst:
Maar, m'n hemel, man, wat bezielt U,
omen dan plotseling lachend: „maar
ik heb immers de eer en het genoegen met
„den zwarten Ridder", in hoogst eigen
persoon te spreken?"
Inderdaad, ja, de zwarte Ridder, zeide
deze eveneens lachend, „uw woorden zijn
voor mij het bewijs, dat mijn roem mij is
vooruitgesneld, hoewel ik niet kan ont
kennen, dat dit mijn doel wel niet zal ten
goede komen. Men noemt mij in mijn ge
boorteland: „Elegast!"
werd een mislukking. Ze begaf zich dan
maar te bed en probeerde het zoo maar te
laten. Ze kon echter niet in slaap komen
en stapte dan maar weer uit bed. Maar
wat te doen. Ze legde haar vinger tegen
het voorhoofd en prakkizeerde. Opeens
kreeg ze een inval ze lag haar pantoffel
op de lamp, zoodat het licht niet meer zoo
fel was. Toen ging ze weer naar bed en
sliep de heele nacht verder rustig. Toen ze
den volgenden morgen weer opkwam en
later vertelde wat er dien avond was voor
gevallen, werd er hartelijk om gelachen.
En haar kleindochter die haar den vorigen
avond naar boven had gebracht, nam Opoe
meer naar boven en legde uit, hoe men
een electrische lamp aan en uit moet doen