KERSTMISKLANKEN A A BETHLEHEM, A DE GEBOORTESTAD VAN CHRISTUS. „De Geboorte van Christus" naar een schilderij van Albrecht Altdorfer (1480- 1538, Staatsmuseum te Berlijn, Vanuit de hooggebouwde stad Jeruzalem leidt een breede, betrekkelijk goed-ver- zorgde straat door de vlakte van Rephaim, langs het woeste gebergte van Juda naar Bethlehem, de Kerst-stad. Door de Jaffa- straat en de oude, eerbiedwaardige Jaffa- poort komt men te voet, of te paard, op een ezel of muildier zij het misschien én een fraaie auto, met sterken motor, ge wend om sterke hellingen te „nemen", bij Birket es Sultan, in het Hinomdal der woestijn van Juda, waar men een heerlijk uitzicht heeft over oud-Jeruzalem, een uit zicht, dat slechts in de verre verte be grensd wordt door den top van den Olijf berg. Verlaten, kaal, rotsachtig ziet het heuvel land er uit. In de verte ontdekt het oog misschien slechts een eenzamen Bedouïn, die rust houdt en zijn rij- en pakdieren aan een boom gebonden heeft, terwijl hij zelf op een dorren tak gezeten het verliefde spel van een paar rotsduiven gadeslaat. Dan duikt plotseling, over twee lage heu velen heen gebouwd, de Kerstmisstad Bethlehem op, die tegenwoordig ongeveer 10.000 inwoners telt. De moderne, nieuwe straat loopt eerst door het nieuwe deel van de stad, met massieve, moderne, doch wel in Oosterschen stijl opgetrokken hui zen, in wier tuinen de granaatappel bloeit en de laurierboomen schaduw geven. Ver der schrijdt men door de nauwe straten van de stad; thans is men reeds in de oude stad gekomen. Zoo druk als in de bazar- straten van Jeruzalem is het daar niet! Slechts hier en daar ontmoet men een rui ter en kan men de schoonheid van de voorbijgaande vrouwen bewonderen, die nog steeds in de oude Mariadracht loopen, sinds onheugelijke tijden in Bethlehem ge bruikelijk. Het zijn vlijtige lieden, die in het oude stadsdeel van Bethlehem wonen; uit paarlemoerschelpen, door moedige duikers van den bodem van de'Roode Zee gehaald, snijden zij prachtige voorwerpen, speciaal de bekende Ster van Bethlehem. Hier en daar ziet men de forsche, gespier de gestalte van een Zoon der Woestijn, een Bedouïn, die ondanks de felle hitte de gespierde ledematen in een soort pels mantel heeft gehuld en op zijn rug een, slechts in lompen gehulden knaap draagt. Soms rjjdt, trotsch op zijn strijdhusan (paard) gezeten, een tot aan de tanden gewapende Hadsjeuja-sheikh voorbij. Als men de Missiekerk passeert, die pas in de laatste jaren van de vorige eeuw werd gebouwd, betreedt men meestal gaarne een ouden hof, waar heerlijke, blauwe Passiebloemen tegen de half-in ge storte muren slingeren en in de venster nissen de tortelduiven koeren, waar de toppen der ranke cypressen de nesten dier duiven dragenDan komt men weidra buiten de stad, in de weelderige velden met vijgen en olijven en overziet dien rijk dom, die getuigt van den welstand van dit land; tot ver voorbij de muren van het Christelijke dorp Bet Dsjala alles tui nen, met een weelde van vruchten Zoo ziet de vreemdeling Bethlehem, de Kerst ad, die eens het kleinste was der vorstendommen van Juda. Wanthier werd de wereld bijna tweeduizend jaar ge leden den zoo lang verwachten Verlosser geschonken. En de Ster van Bethlehem wees den Menschen den weg tot Hem.... „Witte Kerstmis". De eerste sneeuw in het dennewoud. Het oude lied. Guus Bethlem Jr. Weer klingelen de klokken, weer luidt er een lied, Het lied van den Heiligen Nacht, Zacht straalt er de Kerstboom een lichtend verschiet In fleurigen, kleurigen pracht. Vergeten de zorgen verminderd de smart, Al 't aardsche, zoo nietig en l^lein, Het licht van den Kerstboom weerkaatst in ons hart In warmen en wonderen schijn.... De stemmen verzachten bij 't zien van den glans, Door 't licht van de kaarsen verspreid, De voeten bewegen in ijlen cadans, Langs 't sneeuwige aarde-tapijt.... En zachtkens klept ginds in dit sprookjesgebied, Een kerkklokje, ver hier vandaan.... Het luidt er dat wondere, oer-oude Lied, Het lied, dat we éllen verstaan Wij zijn wel de menschen van '1 nieuwe geslacht, Van auto's, van vliegtuig, van sport, Wij zijn wel de menschen van ijzeren macht, De tijd duurt ons stééds nog te kort Maar diep in ons hart, bleef toch altijd bewaard, Al dachten we misschien van niet, Een warme bekoring voor 't Vrede op Aard', Dat oude, dat heel-oude lied.... helderen winternacht een wan deling maakte, werd hij geïn spireerd tot het dichten van „Stille Nacht, Heilige Nacht". Franz Gruber was de zoon van een armen linnenwever en werd rn 1787 te Hochburg geboren. Reeds als kind toonde hij muzikale neigingen en ont ving van zijn onderwijzer on derricht in het orgelspel. Zijn vader mocht dit echter niet we ten. Toen echter de onderwijzer ziek werd en het orgel in de kerk niet kon bespelen, nam de kleine Franz zijn plaats in. Hier door werd de eerzucht van zijn vader geprikkeld en hij gaf zijn zoon toestemming om verder les te nemen. Franz werd onder wijzer en organist en werd aan gesteld te Arnsdorf in Salz burg, waar hij kennis maakte met den priester Jozef Mohr uit Oberndorf, met wien hij spoedig vriendschap sloot. Toen Mohi zijn Kerstlied gecomponeerd had, kwam hij zijn vriend bezoeken en vroeg hem om er een eenvoudige melodie op te maken. In den Kerstnacht 1818 speel de Gruber zijn lied hetwelk de geloovigen diep aangreep, voor het eerst in de kerk. Het lied werd spoedig ook ver buiten Arnsdorf bekend, maar niemand wist, dat de eenvoudige organist er de maker van was. Door dit lied echter werd hij tot di recteur van het koor te Hallein aangesteld. Het was n.l. in 1833 toen Gruber te Obern dorf het orgel bespeelde. Daar zijn vriend Mohr juist de Mis las, kwam hij op de ge dachte om nog eens het kleine Kerstliedje te spelen, dat hij voor hem gemaakt had. Heel aandachtig luisterden de menschen en weldra zong iedereen de woorden mee. De Burgemeester van Hallein, die ook de Nachtmis had bijgewoond, kwam na af loop van den Dienst op het koor om den organist te bedanken voor zijn verrukke lijk spel Spoedig daarop ontving Gruber een officieel schrijven uit Hallein, waarbij hij werd aangesteld tot directeur van het koor, waaraan hij tot zijn dood in 1863 verbonden bleef. Jozef Mohr stierf als vicaris te Wagram op 5 December 1848. Te Neu-Oberndorf werd ver leden jaar op tweeden Kerstdag een gedenkteeken onthuld voor Mohr en Gruber. Een kleinzoon van den componist, de concert meester Felix Gruber, speelde bij die gelegenheid het lied op de guitaar van zijn grootvader. Hoe oud Is het gebruik van den kerstboom. Het opstellen van een kerstboom gedu rende den kersttijd is een gebruik, dat in Nederland nog niet zoo heel oud is. Of schoon reeds vóór den oorlog het bij velen de gewoonte was een kerstboom te heb ben, toch is het vooral na den oorlog een zeer algemeen gebruik geworden. Het kerstfeest begint langzamerhand in de plaats te treden van Sint Nicolaas. De oorsprong van den kerstboom ligt waarschijnlijk in Duitschland. In de zes tiende eeuw meldt een kroniekschrijver uit Straatsburg: „Op Kerstavond wordt te Straatsburg in de kamer een sparreboom neergezet, waaraan men rozetten van veel kleurig papier, appels, klatergoud en sui kerwerk hangt". Hieruit volgt echter niet, dat dit gebruik niet van veel ouderen da- •tum kan zijn. Men neemt zelfs aan, dat het een oud gebruik der Alemannen in den Elzas was en weer opleefde omstreeks 1500. Tevoren was het een tijd lang bijna ver geten geweest. De in 1024 gestorven Bis schop Burchard van Wormes keerde zich tegen het gebruik boomen te versieren met kaarsen en andere voorwerpen, omdat daardoor de gedachte werd opgewekt aan wonderboomen en de vereering van heili ge boomen uit den heidenschen voortijd. Als voorlooper van den kerstboom kan ook beschouwd worden de in de 17e en 18e eeuw gebruikelijke groengeverfde, houten, pyramide-vormige stellages, waarvan de hoeken versierd waren door verscheidene rijen kaarsen. Deze 'kerst pyramid es heb ben zich het langst gehandhaafd te Berlijn, waar zij nog in het midden der vorige I eeuw verkocht werden op de van ouds be roemde kerstmarkt. i Rechts boven: Een straat in Bethlehem, die er nog precies zoq uitziet als tijdens het leven van Jezus. Links: Voorbereidingen voor het Engel sche Kerstfeest: gekleed in ond-Engel- sche kleeding haalt men mistletoe en hout voor het open haardvuur Onder: Kerst-wijding. Hoe houdt men den kerstboom zoo lang mogelijk goed? Op zeer eenvoudige wijze kan men een kerstboom lang goed houden. Bij het koopen van een boom moet men zich niet alleen ervan overtuigen, of hij mooi van vorm is en het groen' er goed uitziet, maar tevens of de stam niet uit gedroogd is, hetgeen het geval is bij boo men, die reeds lang tevoren geveld zijn. Men begini met het onderdeel af te za gen en den boom in den tuin of het balcon of in den kelder in een groote emmer water te plaatsen, opdat hij dit volop in zich op kan nemen. Aan dit water heeft de boom echter nog niet genoeg om tot Nieuwjaar frisch te blijven, vooral niet, wanneer hij in een warme kamer staat. Men zet hem daarom in een bak of groote emmer met nat zand en onttrekt de emmer aan het gezicht door er rood katoen om te wikkelen. Onder den boom wordt een flink groot laken gespreid om te voorkomen, dat de dennennaalden zich door de geheele kamer verspreiden of afdruipend kaarsvetvlekken veroorzaakt. „Stille Nacht, Heilige Nacht" Het zoo algemeen „Stille Nacht, Heilige Nacht", misschien wel het mooiste van alle kerstliederen, werd in den winter van 1818 gemaakt door Jozef Möhr, hulpgees telijke te Salzburg en zijn vriend Franz Gruber, organist te Arnsdorf. Jozef Mohr werd op 11 December 1792 te Salzburg geboren. Hij had een bijzonder mooie stem en reeds jong werd hij lid van het beroemde Kapelhaus. Toen later de stemwisseling begon en hy niet meer mocht zingen, ging hy in de Godgeleerd heid studeeren. Hy werd priester en in 1818 werd hij aangesteld tot hulpgeestelijke te Oberndorf. Eens toen hij op een mooien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 16