DINSDAG 24 DECEMBER 1935
ÜE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 15
De Kerstnacht
van Toni
door Else Bouwman
Toni stapt door de harde kristallen
sneeuw. Het is doordringend koud en met
iedere schrede bergop zakt hij dieper in de
sneeuw, eerst tot de enkels, dan tot de kui
ten, en tenslotte steekt hij zelfs tot over
de knie in het kille, witte tapijt. Telkens
wordt het een beetje moeilijker, om er uit
te komen. Bovendien snijdt de koude met
scherpe punten in de neus. De maan lijkt
wel een doffe en slecht gepoetste lantaarn,
die zich vanavond het liefst beschaamd ach
ter de wolken verbergt
„Men moet gewoon raden waar de weg
loopt", bromt Toni in zich zelf. Als het een
gewone werkdag was, zou hij wel terugkee-
ren. Maar nu, met Kerstavond, waarop
hem een goed maal en 'n goede wijn wach
ten, moet hij" vooruit, koste wat 't kost
Hij duwt de ijskoude teenen in de slech
te schoenen tegen elkander en fluit ondanks
de kou en de sneeuw op valschen toon een
lied, in het blijde vooruitzicht van hetgeen
hem te wachten staat.
Boven, op de eenzame boerderij bij zijn
zuster Margriet, waarheen Toni zijn schre
den richt, ziet het er echter zóó uit: Allen
zijn in de warme kamer, de oude grootmoe
der met den murmelende tandeloozen mond,
Moidele, het 10-jarig dochtertje van Mar
griet, een vreemde vrouw, die druk bezig
is met 't werk en ten slotte Margriet zelf
met haar pasgeboren jongen. De vader was
een half jaar geleden gestorven, ,,'k Had
gedacht, dat het pas na de feestdagen zou
gekomen zijn", ,zegt ze met zachte stem
tot de baker Marianne.
„Maar goed, dat hij gekomen is", zegt de
vrouw en er glijdt 'een lachje over haar
gezicht. „Kerstkinderen zijn de beste kin
deren, bedoel ik. Hooren hun heele leven
de planten en dieren spreken.... ge weet
immers: in den Kerstnacht spreken ze tot
alle menschen!" „Dat is wel waar" mur
melt de grootmoeder en heft bezwerend de
hand: ,,'t zijn bijzondere kinderen, die in
den Kerstnacht geboren worden, 'k Ken nog
de geschiedenis, die vader zaliger zoo
graag vertelde. Haar gefluister verliest zich
meer en meer in het halfduister vertrek en
ze is tenslotte niet meer te verstaan.
„Zoo is het geweest destijds zóó en
niet anders. En een sterke jongen is hij
gebleven, die alle gezang en leven der we
reld gehoord heeft".
Daar komt Toni met zware stappen het
huis binnen.
„Wat drommel nog toe!" roept hij van
buiten reeds. Je zou er van bevriezen
Schep maar eens goed op. Honger heb ik.
honger.
„Heere m'n tijd!" roept Margriet in haar
bed. Toni? En we hebben niets voor hem,
den armen sloeber!"
„Nu wat is hier dan te doen?" staat Toni
aan de deur. 'k Dacht dat ik tegen Kerst
mis genoodigd was".
Moidele sluipt met groote angstige oogen
naar moeder. Het pasgeboren kind begint
te schreien en de oude grootmoeder staat
met moeite op.
„Stil, jongen? Zie je 't dan niet?"
„Of ik het zie!"- antwoordt hij grof en
boos. Hij wil het niet, maar de teleurstel
ling en de ergernis wellen in hem omhoog!
„Sapristie! een fijne Kerstmis hier!"
„Kijk eens hier Toni!" zegt Margriet met
zachte stem. „Kijk eens hier! Ben je dan
niet blij met zoo'n klein kereltje?"
„Ik weet niet, of ik blij moet zijn, dat
er weer eens een op onze prettige wereld
komt", zegt hij hard en bitter
„Grootmoeder", vraagt Margriet vanuit
haar be<i, „zorgt gij eens dat Marianne en
Toni wat te eten krijgen. Gebak heb ik nog
gemaakt en wijn is er ook. Anders heb ik
niets, bijzonders, dat moeten ze maar voor
lief nemen".
Toni is met boos gezicht op de bank
naast de kachel gaan zitten en slurpt be-
geerig de warmte is zijn bevroren lichaam.
Met lange, dorstige slokken drinkt hij
den wijn en stopt het gebak in den mond.
Moidele is dichterbij gekomen, nu ze ziet
etenze heeft zelf sinds den middag
niets meer gegeten. Maar niemand denkt
aan het kind.
Doch nu is Toni een beetje beter ge
luimd. Langzaam en zonder dat iemand
veel praat, gaat de avond over naar mid
dernacht, de eerste klokken klinken ver
verwijderd uit het dal en brengen de
Kerstklanken in 't stille vertrek. Maar nie
mand heeft tijd om er naar te luisteren.
Toni zit wat te soezen, heeft het hoofd op
tafel gelegd, Moidele en grootmoeder knik
kebollen in den eersten sluimer en Marian
ne, de waakzame baker gaat dichter bij
Margriet staan., wier adem zonderling pie
pend met horten en stooten gaaten
wier handen onrustig over de roode sprei
op het dikke kussen plukken.
„Ik weet niet, wat het is", zegt Marian
ne, „de vrouw bevalt me niet". Grootmoe
der wordt wakker en schrikt op. Moidele
gaapt met domme oogen rond en Toni doet
alsof hij niets hoort.
„Luister eens, Toni", zegt weer de helde
re stem van Marianne, „ik geloof, dat het
niet goed is. Er moet een dokter komen. Er
is iets, wat me niet bevalt, 't Kon wel eens
verkeerd afloopen. Haal eens gauw de dok
ter".
„Die zal wel komen, zoo midden in den
nacht. Wat verzin je toch. Oude wijver-
praat", moppert Toni.
„Laat Toni maar", smeekt Margriet.
„Kom hier Marianne, hier blijven.... ik
ben zoo bang
„En ik blijf erbij, dat er een dokter moet
komen", houdt Marianne vol. Maar Toni en
grootmoeder zijn alweer half ingeslapen.
Ik kan Margriet niet alleen laten, denkt
Marianne besluiteloos en bang en doet alles
wat ze doen kan, maar ze voelt, dat het
gevaar in alle hoeken loert
Zachtjes is Moidele met wakkere en ver
schrikte kinderoogen uit de kamer gegle
den. Niemand heeft het gemerkt. Buiten
staat ze in het koude portaal met klappe
rende tanden. Zij is moe en hongerig en
diep in haar hartje schuilt de angst al
leen buiten te zijn in den Kerstnacht, die
zoo vol is van a 1 Lm
boven dat alles hoort zij de woorden' van
Marianne: er moet een dokter komen....
En zij herinnert zich, hoe zij dezen zomer
steken had in den rug en niet goed kon
ademen. Toen is de dokter gekomen, een
goede, vriendelijke man, die heeft haar ge
holpen, zoodat zij minder pijn had. later,
toen zij bijna weer gezond was, is Moidele
eens bij hem in het groote mooie huis met
den tuin mogen komen.
Moidele denkt, dat zij best den weg naar
het groote witte huis kan terugvinden. En
bovendien heeft Marianne gezegd: Hier
moet een dokter komen. Dus zal Moidele
hem halen
Zij stapt het portaal door, hult zich in
een .warme mantel en neemt de roode lan
taarn, die nog brandend aan een spijker
hongt. O, nu wordt het donker in huis, nu
niet omkijkenanders is alle moed ver
loren
Moidele treedt naar buiten in den hel
deren sterre-nacht. Zij huivert en kijkt
met angstige oogen rond. De maan is nu
groot en helder en heeft alle bergen te
voorschijn gehaald: Kerstmis is het nu.
Daar rijzen zij met hun hooge witte rug
gen, in den donkerblauwen hemel en wor
den zonderling en plechtig.-
En Moidele doet haar eerste schreden
begraf. Maar ziedoor de buitengewone
strenge koude is de sneeuw zoo hard ge
worden, dat men er over loopt als over een
brug en er heelemaal niet inzakt, tenminste
niet, als men zoo'n klein gewichtje hee'ft
als Moidele. Zacht -kraakt het onder de
voeten. Het kind kan maar moeilijk haar
tranen bedwingen. Zoo heel alleen en ver
laten gaat ze door de vreemde plechtige
wereld.
Gisteren nog heeft grootmoeder gezegd:
„Altijd naar de sterren kijken, Moidele, dan
komt alles terecht. Grootmoeder zegt zoo
vaak dingen, die zij nog niet goed be
grijpt. Maar nu in dezen eenzamen nacht,
begrijpt Moidele alles zeer helder en als zij
vlak boven zich een klein, schitterend ster
retje ontdekt, wordt het haar licht en blij
in het hart. Dit sterretje is, ze weet het,
nu haar leidster.... Zoo komt het, dat
Moidele alleen door den kouden nacht gaat,
dien nacht, waarin alles vreemd en nieuw
is en dat zij toch niet de minste angst ge
voelt.
In het groote huis is het voortdurend be
klemmender geworden. Het eene uur na
het ander klinkt zwaar de klokhet
eene urn* na het andere dommelen de oude
grootmoeder en Toni en het eene uur na
het andere groeit de angst van vrouw Ma
riannestijgt de koorts van Margriet.
Zij weet al niet meer, waar zy is.
Maar plots gaat zij rechtop zitten en
zegt luid en eischend: „Moidele moet ko
men, vlug Marianne"
„Wat is er?" bromt Toni en wrijft zich
de oogen uit. „Moidele", roept Margriet met
helle en eigenzinnige stem.
„Moidele, Moidele", roepen nu de ande-
Kerstmis in Engeland
Kerstliederen in de Westminster
Kathedraal
Jaar in, jaar uit vieren wij Kerstmis en
telkens vieren wij het anders. Wel is steeds
Christus-geboorte het voorwerp van dit
feest, maar bij eenig nadenken blijkt de
beteekenis van Christus' komst in de we
reld voor de geheele menschheid zóó ge
weldig en veelzijdig te zijn, dat steeds
weer een andere, nieuwe vreugde zich naar
voren dringt en daarbij een dieper gevoel
van dankbaarheid voor deze wonderlijke
openbaring van Gods goedheid. Bovendien
is in onze Noordelijke streken Kerstmis
een feest van groote huiselijke gezellig
heid en dragen de huiselijke omstandig
heden er veel toe bij om de kerstvreugde
telken jare anders te doen zijn, soms zeer
versterkt door het geluk dat wij allen nog
te zamen zijn, maar soms ook getemperd
door de afwezigheid van een van ons, dien
God tot zich nam om Kerstmis in den
hemel te vieren.
Bijzonder gaaf blijven deze indrukken
in ons geheugen bewaard en zoo scherp
zijn zij, dat wij als langs de treden van een
trap weer kunnen teruggaan tot de dagen,
toen wij zelf stonden rond de kribbe van
Moeder 's avonds de kaarsjes mochten aan
steken.
Nog scherp is de herinnering, wanneer
wij het Kerstmis niet thuis kunnen zijn en
ver weg het Kerstfeest moeten vieren:
Kertsmis vieren in den vreemde immers
is een bijzondere belevenis.
De eenheid en algemeenheid van onze
Katholieke Kerk zijn een gelukkige waar
borg, dat niemand, boe ver ook van huis,
van de geestelijke vreugde van Kerstmis
behoeft verstoken te blijven, maar het ge
mis van den familiekring en de andere ge
bruiken zijn de oorzaak dat die Kerstmis
een bijzonder scherpen indruk in het ge
heugen achterlaat.
Zoo is ook het Kerstfeest eens meege
vierd in een Engelsch College, een bijzon
dere gebeurtenis geweest, met dankbare
herinneringen.
Onze Engelsche medestudenten maakten
zich veel zorgen voor het komende feest,
en de studie voor de dreigende examens
kon de gedachte er aan niet verdringen.
Wij gingen met hen mee het dorp in en
ren. „Ja, waar is Moidele?"
„Ze is gaan slapen", zegt Toni en gaat
sloffend naar de slaapkamer.
„Moidele". Hij neemt de lamp van de ta
fel en kijkt binnen. Geen Moidele te zien.
Hij gaait naar het portaal. Daar is het don
ker. Maar binnen klinkt de eischende stem
van Margriet en opeens is hij zeldzaam
wakker en voelt nu zelf, dat zijn zuster
zwaar ziek is. „Moidele zal aanstonds hier
zijn", zegt hij kalmeerend in de kamer.
Maar in hem hamert een vreemde angst.
Moidele waar is Moidele?.... De roode
lantaarn is eensklaps verdwenen en als hij
een lucifer aanstrijkt, ontbreekt ook de
kleine jekker, die hij bij het binnenkomen
nog gezien heeft. En opeens wordt het Toni
angstig duidelijk. Moidele is heengegaan. Ze
wilde een dokter halen....
Klaar wakker is de man.en de angst
snoert hem de keel dicht. Voor de deur ziet
hij kleine sporen door de sneeuw en hij
stapt er half verdwaasd achter aan
Maar hem draagt de sneeuw nog altijd niet,
en hij moet er toch zidh stap voor stap
doorheen werken. Maar hij heeft het
gloeiend heet en hij voelt heelemaal niet
dat de wind opgestoken is en over de ber
gen strijktover de heele witte wereld.
Waar is Moidele? In dit uur leert Toni
bidden. Niet in woorden, maar in gedach
ten en gevoelens.... En met schrik be
denkt hij: dat Moidele den laatsten zomer
nog zoo ziek geweest isdat zij altijd
zoo teer wasen dat zij het er wel eens
slecht zou kunnen afbrengen in zoo'n kpu-
den strengen nachtErgens zal ze lig
gen en niet verder kruinen en aan wie de
schuld, als het eens verkeerd afliep? Toni
voelt de volle zwaarte van zijn eigen
schuldHij denkt, dat hij nooit meer
vroolijk zal kunnen zijn, als er iets ge
beurt. Daarbij springen zijn handen open
van den harden stok, waaraan hij zioh
telkens weer vastklemt als hij wil op
staan. een rood spoor volgt hem.Hij
merkt het niet eens.Het is een einde
loos geworstel door den hollen nacht en
nog nooit was Toni zoo intens verlaten
als nu.
Opeens komt hem van beneden een
donkere gedaante tegemoet; Hij houdt een
oogmblik den adem in, maar het is niet
Moidele met haar klein kind erf iguux*tje.
Het is iets vreemds en groots. Als de twee
bij elkaar zijn, is het de dokter, zwaar hij
gend onder zijn bontjas.
„Wilt u me halen?" vraagt hij boos. „Je
had beter ineens kunnen komen, 't Is geen
weg voor kinderen bij nacht".
„Moidele!" schreeuwt Toni en kan ver
der geen woord uitbrengen. „Waar is Moi
dele?"
..Die slaapt beneden in het doktershuis.
Was beter in bed gebleven";; scheldt de
dokter en toch klinkt er ontroering in zijn
stem. „Loopt zoo'n kleintje midden in den
nacht den berg af. Respect moet men daar-
voor hebbenrespect!
„Ja", brengt Toni met moeite uit, en in
zijn hart branden lichten, die al jaren ge
doofd warenRespect. En hij kon de
heele stralende Kerstwereld wel omhelzen.
Moidele slaapt beneden in het doktershuis.
En hij heeft gelijkMargriet zal tenge
volge van de hulp, die nog juist op tijd
kwam ook het volgende Kerstfeest nog op
aarde kunnen vieren.
En als een morgen gloort boven de witte
wereld, liggen- vo^r een schamel kribbetje
drie menschen op hun knieën, de handen
gevouwen in gebed en zacht naprevelend
het gebed dat de grootmoeder met vaste
stem nu bidt: Heer, geef vrede aan allen,
die van goeden wille zyn...
zochten met hen in de groote doozen Kerst
kaarten naar de leuke prentjes en de aar
digste opschriften. Zij namen er veel mee
naar het college, want het werd immers
Kerstmis en dan wenscht elke Engelsch-
man aan al zijn vrienden en verwanten een
mondeling of schriftelijk „A happy and
a merry Christmas".
Wij echter namen er slechts enkele mee
om als curiositeit naar huis te sturen. Deze
Kerstgewoonte vonden wij mooi, maar de
kaarten die er voor gebruikt worden lang
niet altijd. De voorstellingen erop immers
zijn nogal eens slap en zoetelijk en de be
rijmde wenschen dikwijls zouteloos.
Dit Engelsche gebruik schijnt echter ook
in Holland opgang te maken, getuigen
eenige étalages hier en daar met „origi-
neele" Engelsche kerstkaarten. Het zou een
verschuiving beteekenen van Nieuwjaar
naar Kerstmis, want tweemaal in een week
zijn beste wenschen rondsturen aan
vrienden en verwanten houdt niemand
vol. De verschuiving zon het ergste niet
zijn, maar wel jammer is dat men dan ook
vervalt in de lang niet altijd mooie be
rijmde wenschen en nu zelfs nog niet eens
in het Hollandsch. Het is echter een groote
vraag of deze gewoonte hier in Nederland
wel ooit vasten voet'zal -krijgen.
Onze collega's vonden het eigenaardig
dat wij Kertsmis zoo rustig lieten voorbij
gaan en ons pas voor Nieuwjaar zorgen
gingen maken.
Wij hadden onze boeken nog niet opge
borgen na het laatste examen, of we wer
den opgeroepen en in groepen ingedeeld
om het heele college van onder tot boven
te versieren. Wij regen de puntige hulst
blaadjes aan lange draden en hingen de
slingers op in gangen en zalen van hoek
tot hoek en legden ze rond de kapiteelen
van de pilaren in de kapel. We maakten
groote sterren van sparregroen en hingen
die onder de bogen in de kerk. De college-
tuin leverde al het winter-groen, dat wij
gebruikten om dit feest van het nieuwe
leven te kenmerken. Achter in de kapel
bouwden wij een groote kribbe en met
ijver bootsten wij de rotsen van Judea's
berglandna.
De nachtmis vierden wij om twaalf uur
toen het stil was op den grooten weg naar
Londen en geen gestamp van stoomlorries
en geen gezoem van auto's meer doordrong
in de kapel op den heuvel.
Het was opvallend zoo stil, nu er zoo
goed als geen verkeer meer door den nacht
ging; voor ons was het toen een stille
nacht en een heilige nacht.
In den namiddag, aan tafel, bood de
rector ons het „Christmas' diner" aan en
wees op de groote pyramide, die wij den
dag te voren hadden gemaakt en die nu,
behangen en beladen met allerhande lek
kernij, in de eetzaal stond.
Het was echter niet de kerstboom, deze
stond in de recreatiezaal. Wij vierden toen
een blij en vroolijk feest, deden de tra-
ditioneele plum-pudding, die met blauwe
wippende vlammetjes op tafel kwam, alle
eer aan.
Het vergoedde zooveel voor ons als voor
onze Engelsche mede-studenten veel van
het gemis van onzen eigen familiekring.
Wij brachten de geheele Kerstvacantie door
op het college, in tegenstelling met de ge
woonte, dat een ieder in Engeland zooveel
mogelijk gelegenheid zoekt en krijgt om
thuis te zijn.
Het middagmaal heeft in de Engelsche
kerstviering ten groote beteekenis gekre
gen, zoodat de Kerstmis wel wat erg pro
faan en materieel gevierd wordt.
Er bestaan charitatieve vereenigingen met
het doel om arme gezinnen een feestelijk
middagmaal en geschenken van Father
Christmas, het Kerstmannetje, te bezor
gen. Ook de ziekenhuizen slaan Kerstmis
niet over. Hier evenwel wordt er veel werk
van gemaakt, versieringen, soms wel wat
bont, overal aangebracht en de zieken wor
den bedacht en soms feestelijk bezigge
houden. Maar met dit al heeft dit centrale
punt van het feest ook een groote sociale
beteekenis, het brengt de familie bij elkaar
en juist door het groote gewicht, dat ge
bruik en gewoonte er aan gehecht hebben,
heeft Kerstmis het voordeel de familie bij
een te houden en vele geschillen te vereffe
nen en verschillen te verdoezelen.
Tweede Kerstdag was voor ons Hollan
ders een tegenvaller, er was niets te doen,
het was een nuchtere vacantiedag. „Zelfs
geen hoogmis?" vroegen wij. „Neen, het is
gisteren Kerstmis geweest, nu is het
Boningday" en daarmee hield alles op.
Voor ons echter was het of Kerstmis maar
half gevierd was en of ons nu ineens de
gelegenheid ontnomen werd om de kerst
viering volledig te maken.
We wandelden den heuvel af om den
i leegen morgen te vullen. Heel alleen liepen
wij in den frisschen, helderen dag, midden
op den grooten weg tuschen de heuvel.
Niets ging er naar Londen of kwam er
vand-aan, alles was stil, eigenaardig stil.
Alle deuren stijfdicht en de gordijnen nog
voor de ramen. Wij verwonderden ons toen
wij eerst een en later nog een reiziger op
een bus zagen staan wachten, wij gingen
echter verder en tegen 10 uur kwamen zij
langs een bus-remise, waar de eerste wa
gens pas uittrokken. Het was Boningdag,
den dag waarop men uitslaapt en uitrust
van het feest van Kerstmis en een volle
vrije dag voor iedereen, behalve voor de
bemanning van trein, bus en tram, maar de
uitgebreide dienst begint pas laat op Bo
ningdag.
Tegen den middag kwamen we weer. bij
ons huis op den heuvel, maar wij waren
nu niet meer alleen, het mooie weer had
velen naar buiten gelokt.
In de Kerstweek girgen wij verschil
lende keeren naar Londen en het was op
een donkeren dag, toen een lichte nevel
om de stad hing met die prikkelende geur,
die de grijze damp in Holland niet heeft,
dat we halverwegen den middag bij Vic
toria Station een zijstraat insloegen naar
de Kathedraal van Westminster, de hoofd
kerk van Katholiek Engeland.
We gingen den boekverkooper voorbij
en kwamen door een zijportaal achter in
de kerk. Aan het andere einde, diep weg
de schemerige kathedraal, lag het pries
terkoor in een helder licht; het marmeren
altaar, de overhuizing op de slanke pilaren,
de koorbanken, de verhooging achter het
altaar in de ronde afsluiting van het koor,
het was alles scherp verlicht, want de Ves
pers waren zoo juist gezongen en de koor-
heeren begonnen de completen, het kerke
lijk avondgebed, te reciteeren.
De vierkante peilen, de muurvlakten tus-
schen de kleine bogen, de hooge ribben
over het schip, met een nu bijna onzicht
baar gewelf op hun rug, het was alles som
ber en zwart, de baksteen slorpte alle licht
op en wilde niets teruggeven, want de ver
siering ontbrak nog. Helder flikkerde en
twinkelde het in sommige zijkapellen,
waar het licht van een enkele kaars het
mozaiek aftastte en het marmer deed vlam
men.
Wy liepen verder en de lichtende letters
van het mozaiek vertelden ons in het rhyth-
me van de kaarsvlam wie hier het marmer
had geschonken en het mozaiek had laten
aanbrengen. Voorin de kathedraal, uit de
hooge banker, in het koor klonken stem
men. Er waren niet veel koorheeren, juist
toen aan weerskanten maar een man of
drie. Zangerig klonk de reciteertoon door
de kathedraal, nu eens van links, dan weer
van rechts tot de completen geëindigd wa
ren en de koorheeren staande de groetenis
aan Maria gezegd hadden en met de slot
gebeden het officie van den dag hadden
voltooid. Zij klommen uit de koorbanken
en processiegewijs trokken zij langs ons
naar de sacristie, deze officie-zingers in
toog en rochet, met de manteletta er over
heen, de grijze vacht, die in den winter
over hun schouders hangt in een punt op
den rug.
Een der priesters komt spoedig terug
met een paar kleine dienaren voor zich en
spoedt zich naar de Sacramentskapel aan
de Evangeliezijde.
Er zijn intusschen steeds meer bezoekers
gekomen in de kathedraal en de kapel is
vol, als de priester voor het korte lof bin
nenkomt. Toevallig kniel ik naast een man
die op weg van zijn werk naar huis hier
even is binnengeloopen. Na den zegen zet
de priester den monstrans op de altaar
tafel en knielt op de altaar-tree. „Blessed
be God" begint hij de in Engeland gebrui
kelijke lofspraken of God en Zijn Heilgen.
„Blessed be God" antwoordt de man naast
mij. Het was geen mooi Engelsch, dat hij
sprak, maar echt Cockney, Londensch dia
lect; het klonk echter vastberaden en over
tuigd en ik zei het niet meer den priester
na, maar dien man naast mij. „Blessed
be God, Blessed be his holy Name, Geze
gend zij God, gezegend zij Zijn Heilige
Naam.
De menigte, die gekomen was om van
hen de oude Kerstliedjes te hooren, ver
spreidde zich door de kathedraal en wacht
te. De zangertjes in toog en koorhemd
stonden daar midden in het heldere licht
en het leek me of daar nu het hart van het
kerk-leven op dat oogenblik was: aller
aandacht trokken zij tot zich en tegelijk
ging een bezieling van hen uit die door
drong tot in de donkere hoeken van de laat
ste zijkapellen. Zoo ineens immers waren
zij met zingen begonnen en helder en blij
klonk hun zang en vervulde heel de ka-
thdraal vanaf hun hooge plaats in de ab-
sis tot achter in tusschen de zwarte pilaren.
Oude en nieuwe kerstliederen zongen zij
en ook de bekende melodieën, die wij zelf
op het College uit de Westminster Hymnal
zongen.
„Flowers of martyrdom, all hail" hoorde
ik en ik herkende het loflied op de kleine
martelaren van Bethlehem. Het was 28
December en dan zingt de Kerk „Salvete
flores martyrum". „Gegroet gij bloem der
martelaren", en de zangertjes zongen den
lof van de kinderen die voor het Goddelijk
Kind hun leven lieten.
Nog meer zongen zij en ik luisterde en
vergat den tijd. Plotseling voelde ik een tik
op mijn schouder, de oudste van ons hield
me een horloge voor. Het was afgeloopen
voor ons en wij gingen, maar de zanger
tjes zongen nog door.
Dit is het beroemde zingen der Christ
mas Carols, zooals het gebeurt in de Ka
tholieke hoofdkerk van Engeland, de groot-
sche romaansche kathedraal van West
minster.
Dicht bij, in hetzelfde Westminster, vroe
ger buiten de veste van Londen, nu zoo
goed als deel van het centrum, ligt de oude
gotische adbijkerk van het vroegere kloos
ter der Zwarte Monniken van St. Benedic-
tus' orde. Ook hier worden door jongens
kerstliederen gezongen, onder grooten toe
loop van Londenaars. Wij echter luisteren
liever naar de Christmas Carols in West
minster Cathedral waar in werkelijkheid
de God woont, van Wiens komst op aarde
de zangertjes zingen; Westminster Abbey
is een paleis zonder bewoner en daarbij
meer een museumachtig mausoleum dan
een kerk. J. R