DINSDAG 24 DECEMBER 1935 ÜE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 15 De Kerstnacht van Toni door Else Bouwman Toni stapt door de harde kristallen sneeuw. Het is doordringend koud en met iedere schrede bergop zakt hij dieper in de sneeuw, eerst tot de enkels, dan tot de kui ten, en tenslotte steekt hij zelfs tot over de knie in het kille, witte tapijt. Telkens wordt het een beetje moeilijker, om er uit te komen. Bovendien snijdt de koude met scherpe punten in de neus. De maan lijkt wel een doffe en slecht gepoetste lantaarn, die zich vanavond het liefst beschaamd ach ter de wolken verbergt „Men moet gewoon raden waar de weg loopt", bromt Toni in zich zelf. Als het een gewone werkdag was, zou hij wel terugkee- ren. Maar nu, met Kerstavond, waarop hem een goed maal en 'n goede wijn wach ten, moet hij" vooruit, koste wat 't kost Hij duwt de ijskoude teenen in de slech te schoenen tegen elkander en fluit ondanks de kou en de sneeuw op valschen toon een lied, in het blijde vooruitzicht van hetgeen hem te wachten staat. Boven, op de eenzame boerderij bij zijn zuster Margriet, waarheen Toni zijn schre den richt, ziet het er echter zóó uit: Allen zijn in de warme kamer, de oude grootmoe der met den murmelende tandeloozen mond, Moidele, het 10-jarig dochtertje van Mar griet, een vreemde vrouw, die druk bezig is met 't werk en ten slotte Margriet zelf met haar pasgeboren jongen. De vader was een half jaar geleden gestorven, ,,'k Had gedacht, dat het pas na de feestdagen zou gekomen zijn", ,zegt ze met zachte stem tot de baker Marianne. „Maar goed, dat hij gekomen is", zegt de vrouw en er glijdt 'een lachje over haar gezicht. „Kerstkinderen zijn de beste kin deren, bedoel ik. Hooren hun heele leven de planten en dieren spreken.... ge weet immers: in den Kerstnacht spreken ze tot alle menschen!" „Dat is wel waar" mur melt de grootmoeder en heft bezwerend de hand: ,,'t zijn bijzondere kinderen, die in den Kerstnacht geboren worden, 'k Ken nog de geschiedenis, die vader zaliger zoo graag vertelde. Haar gefluister verliest zich meer en meer in het halfduister vertrek en ze is tenslotte niet meer te verstaan. „Zoo is het geweest destijds zóó en niet anders. En een sterke jongen is hij gebleven, die alle gezang en leven der we reld gehoord heeft". Daar komt Toni met zware stappen het huis binnen. „Wat drommel nog toe!" roept hij van buiten reeds. Je zou er van bevriezen Schep maar eens goed op. Honger heb ik. honger. „Heere m'n tijd!" roept Margriet in haar bed. Toni? En we hebben niets voor hem, den armen sloeber!" „Nu wat is hier dan te doen?" staat Toni aan de deur. 'k Dacht dat ik tegen Kerst mis genoodigd was". Moidele sluipt met groote angstige oogen naar moeder. Het pasgeboren kind begint te schreien en de oude grootmoeder staat met moeite op. „Stil, jongen? Zie je 't dan niet?" „Of ik het zie!"- antwoordt hij grof en boos. Hij wil het niet, maar de teleurstel ling en de ergernis wellen in hem omhoog! „Sapristie! een fijne Kerstmis hier!" „Kijk eens hier Toni!" zegt Margriet met zachte stem. „Kijk eens hier! Ben je dan niet blij met zoo'n klein kereltje?" „Ik weet niet, of ik blij moet zijn, dat er weer eens een op onze prettige wereld komt", zegt hij hard en bitter „Grootmoeder", vraagt Margriet vanuit haar be<i, „zorgt gij eens dat Marianne en Toni wat te eten krijgen. Gebak heb ik nog gemaakt en wijn is er ook. Anders heb ik niets, bijzonders, dat moeten ze maar voor lief nemen". Toni is met boos gezicht op de bank naast de kachel gaan zitten en slurpt be- geerig de warmte is zijn bevroren lichaam. Met lange, dorstige slokken drinkt hij den wijn en stopt het gebak in den mond. Moidele is dichterbij gekomen, nu ze ziet etenze heeft zelf sinds den middag niets meer gegeten. Maar niemand denkt aan het kind. Doch nu is Toni een beetje beter ge luimd. Langzaam en zonder dat iemand veel praat, gaat de avond over naar mid dernacht, de eerste klokken klinken ver verwijderd uit het dal en brengen de Kerstklanken in 't stille vertrek. Maar nie mand heeft tijd om er naar te luisteren. Toni zit wat te soezen, heeft het hoofd op tafel gelegd, Moidele en grootmoeder knik kebollen in den eersten sluimer en Marian ne, de waakzame baker gaat dichter bij Margriet staan., wier adem zonderling pie pend met horten en stooten gaaten wier handen onrustig over de roode sprei op het dikke kussen plukken. „Ik weet niet, wat het is", zegt Marian ne, „de vrouw bevalt me niet". Grootmoe der wordt wakker en schrikt op. Moidele gaapt met domme oogen rond en Toni doet alsof hij niets hoort. „Luister eens, Toni", zegt weer de helde re stem van Marianne, „ik geloof, dat het niet goed is. Er moet een dokter komen. Er is iets, wat me niet bevalt, 't Kon wel eens verkeerd afloopen. Haal eens gauw de dok ter". „Die zal wel komen, zoo midden in den nacht. Wat verzin je toch. Oude wijver- praat", moppert Toni. „Laat Toni maar", smeekt Margriet. „Kom hier Marianne, hier blijven.... ik ben zoo bang „En ik blijf erbij, dat er een dokter moet komen", houdt Marianne vol. Maar Toni en grootmoeder zijn alweer half ingeslapen. Ik kan Margriet niet alleen laten, denkt Marianne besluiteloos en bang en doet alles wat ze doen kan, maar ze voelt, dat het gevaar in alle hoeken loert Zachtjes is Moidele met wakkere en ver schrikte kinderoogen uit de kamer gegle den. Niemand heeft het gemerkt. Buiten staat ze in het koude portaal met klappe rende tanden. Zij is moe en hongerig en diep in haar hartje schuilt de angst al leen buiten te zijn in den Kerstnacht, die zoo vol is van a 1 Lm boven dat alles hoort zij de woorden' van Marianne: er moet een dokter komen.... En zij herinnert zich, hoe zij dezen zomer steken had in den rug en niet goed kon ademen. Toen is de dokter gekomen, een goede, vriendelijke man, die heeft haar ge holpen, zoodat zij minder pijn had. later, toen zij bijna weer gezond was, is Moidele eens bij hem in het groote mooie huis met den tuin mogen komen. Moidele denkt, dat zij best den weg naar het groote witte huis kan terugvinden. En bovendien heeft Marianne gezegd: Hier moet een dokter komen. Dus zal Moidele hem halen Zij stapt het portaal door, hult zich in een .warme mantel en neemt de roode lan taarn, die nog brandend aan een spijker hongt. O, nu wordt het donker in huis, nu niet omkijkenanders is alle moed ver loren Moidele treedt naar buiten in den hel deren sterre-nacht. Zij huivert en kijkt met angstige oogen rond. De maan is nu groot en helder en heeft alle bergen te voorschijn gehaald: Kerstmis is het nu. Daar rijzen zij met hun hooge witte rug gen, in den donkerblauwen hemel en wor den zonderling en plechtig.- En Moidele doet haar eerste schreden begraf. Maar ziedoor de buitengewone strenge koude is de sneeuw zoo hard ge worden, dat men er over loopt als over een brug en er heelemaal niet inzakt, tenminste niet, als men zoo'n klein gewichtje hee'ft als Moidele. Zacht -kraakt het onder de voeten. Het kind kan maar moeilijk haar tranen bedwingen. Zoo heel alleen en ver laten gaat ze door de vreemde plechtige wereld. Gisteren nog heeft grootmoeder gezegd: „Altijd naar de sterren kijken, Moidele, dan komt alles terecht. Grootmoeder zegt zoo vaak dingen, die zij nog niet goed be grijpt. Maar nu in dezen eenzamen nacht, begrijpt Moidele alles zeer helder en als zij vlak boven zich een klein, schitterend ster retje ontdekt, wordt het haar licht en blij in het hart. Dit sterretje is, ze weet het, nu haar leidster.... Zoo komt het, dat Moidele alleen door den kouden nacht gaat, dien nacht, waarin alles vreemd en nieuw is en dat zij toch niet de minste angst ge voelt. In het groote huis is het voortdurend be klemmender geworden. Het eene uur na het ander klinkt zwaar de klokhet eene urn* na het andere dommelen de oude grootmoeder en Toni en het eene uur na het andere groeit de angst van vrouw Ma riannestijgt de koorts van Margriet. Zij weet al niet meer, waar zy is. Maar plots gaat zij rechtop zitten en zegt luid en eischend: „Moidele moet ko men, vlug Marianne" „Wat is er?" bromt Toni en wrijft zich de oogen uit. „Moidele", roept Margriet met helle en eigenzinnige stem. „Moidele, Moidele", roepen nu de ande- Kerstmis in Engeland Kerstliederen in de Westminster Kathedraal Jaar in, jaar uit vieren wij Kerstmis en telkens vieren wij het anders. Wel is steeds Christus-geboorte het voorwerp van dit feest, maar bij eenig nadenken blijkt de beteekenis van Christus' komst in de we reld voor de geheele menschheid zóó ge weldig en veelzijdig te zijn, dat steeds weer een andere, nieuwe vreugde zich naar voren dringt en daarbij een dieper gevoel van dankbaarheid voor deze wonderlijke openbaring van Gods goedheid. Bovendien is in onze Noordelijke streken Kerstmis een feest van groote huiselijke gezellig heid en dragen de huiselijke omstandig heden er veel toe bij om de kerstvreugde telken jare anders te doen zijn, soms zeer versterkt door het geluk dat wij allen nog te zamen zijn, maar soms ook getemperd door de afwezigheid van een van ons, dien God tot zich nam om Kerstmis in den hemel te vieren. Bijzonder gaaf blijven deze indrukken in ons geheugen bewaard en zoo scherp zijn zij, dat wij als langs de treden van een trap weer kunnen teruggaan tot de dagen, toen wij zelf stonden rond de kribbe van Moeder 's avonds de kaarsjes mochten aan steken. Nog scherp is de herinnering, wanneer wij het Kerstmis niet thuis kunnen zijn en ver weg het Kerstfeest moeten vieren: Kertsmis vieren in den vreemde immers is een bijzondere belevenis. De eenheid en algemeenheid van onze Katholieke Kerk zijn een gelukkige waar borg, dat niemand, boe ver ook van huis, van de geestelijke vreugde van Kerstmis behoeft verstoken te blijven, maar het ge mis van den familiekring en de andere ge bruiken zijn de oorzaak dat die Kerstmis een bijzonder scherpen indruk in het ge heugen achterlaat. Zoo is ook het Kerstfeest eens meege vierd in een Engelsch College, een bijzon dere gebeurtenis geweest, met dankbare herinneringen. Onze Engelsche medestudenten maakten zich veel zorgen voor het komende feest, en de studie voor de dreigende examens kon de gedachte er aan niet verdringen. Wij gingen met hen mee het dorp in en ren. „Ja, waar is Moidele?" „Ze is gaan slapen", zegt Toni en gaat sloffend naar de slaapkamer. „Moidele". Hij neemt de lamp van de ta fel en kijkt binnen. Geen Moidele te zien. Hij gaait naar het portaal. Daar is het don ker. Maar binnen klinkt de eischende stem van Margriet en opeens is hij zeldzaam wakker en voelt nu zelf, dat zijn zuster zwaar ziek is. „Moidele zal aanstonds hier zijn", zegt hij kalmeerend in de kamer. Maar in hem hamert een vreemde angst. Moidele waar is Moidele?.... De roode lantaarn is eensklaps verdwenen en als hij een lucifer aanstrijkt, ontbreekt ook de kleine jekker, die hij bij het binnenkomen nog gezien heeft. En opeens wordt het Toni angstig duidelijk. Moidele is heengegaan. Ze wilde een dokter halen.... Klaar wakker is de man.en de angst snoert hem de keel dicht. Voor de deur ziet hij kleine sporen door de sneeuw en hij stapt er half verdwaasd achter aan Maar hem draagt de sneeuw nog altijd niet, en hij moet er toch zidh stap voor stap doorheen werken. Maar hij heeft het gloeiend heet en hij voelt heelemaal niet dat de wind opgestoken is en over de ber gen strijktover de heele witte wereld. Waar is Moidele? In dit uur leert Toni bidden. Niet in woorden, maar in gedach ten en gevoelens.... En met schrik be denkt hij: dat Moidele den laatsten zomer nog zoo ziek geweest isdat zij altijd zoo teer wasen dat zij het er wel eens slecht zou kunnen afbrengen in zoo'n kpu- den strengen nachtErgens zal ze lig gen en niet verder kruinen en aan wie de schuld, als het eens verkeerd afliep? Toni voelt de volle zwaarte van zijn eigen schuldHij denkt, dat hij nooit meer vroolijk zal kunnen zijn, als er iets ge beurt. Daarbij springen zijn handen open van den harden stok, waaraan hij zioh telkens weer vastklemt als hij wil op staan. een rood spoor volgt hem.Hij merkt het niet eens.Het is een einde loos geworstel door den hollen nacht en nog nooit was Toni zoo intens verlaten als nu. Opeens komt hem van beneden een donkere gedaante tegemoet; Hij houdt een oogmblik den adem in, maar het is niet Moidele met haar klein kind erf iguux*tje. Het is iets vreemds en groots. Als de twee bij elkaar zijn, is het de dokter, zwaar hij gend onder zijn bontjas. „Wilt u me halen?" vraagt hij boos. „Je had beter ineens kunnen komen, 't Is geen weg voor kinderen bij nacht". „Moidele!" schreeuwt Toni en kan ver der geen woord uitbrengen. „Waar is Moi dele?" ..Die slaapt beneden in het doktershuis. Was beter in bed gebleven";; scheldt de dokter en toch klinkt er ontroering in zijn stem. „Loopt zoo'n kleintje midden in den nacht den berg af. Respect moet men daar- voor hebbenrespect! „Ja", brengt Toni met moeite uit, en in zijn hart branden lichten, die al jaren ge doofd warenRespect. En hij kon de heele stralende Kerstwereld wel omhelzen. Moidele slaapt beneden in het doktershuis. En hij heeft gelijkMargriet zal tenge volge van de hulp, die nog juist op tijd kwam ook het volgende Kerstfeest nog op aarde kunnen vieren. En als een morgen gloort boven de witte wereld, liggen- vo^r een schamel kribbetje drie menschen op hun knieën, de handen gevouwen in gebed en zacht naprevelend het gebed dat de grootmoeder met vaste stem nu bidt: Heer, geef vrede aan allen, die van goeden wille zyn... zochten met hen in de groote doozen Kerst kaarten naar de leuke prentjes en de aar digste opschriften. Zij namen er veel mee naar het college, want het werd immers Kerstmis en dan wenscht elke Engelsch- man aan al zijn vrienden en verwanten een mondeling of schriftelijk „A happy and a merry Christmas". Wij echter namen er slechts enkele mee om als curiositeit naar huis te sturen. Deze Kerstgewoonte vonden wij mooi, maar de kaarten die er voor gebruikt worden lang niet altijd. De voorstellingen erop immers zijn nogal eens slap en zoetelijk en de be rijmde wenschen dikwijls zouteloos. Dit Engelsche gebruik schijnt echter ook in Holland opgang te maken, getuigen eenige étalages hier en daar met „origi- neele" Engelsche kerstkaarten. Het zou een verschuiving beteekenen van Nieuwjaar naar Kerstmis, want tweemaal in een week zijn beste wenschen rondsturen aan vrienden en verwanten houdt niemand vol. De verschuiving zon het ergste niet zijn, maar wel jammer is dat men dan ook vervalt in de lang niet altijd mooie be rijmde wenschen en nu zelfs nog niet eens in het Hollandsch. Het is echter een groote vraag of deze gewoonte hier in Nederland wel ooit vasten voet'zal -krijgen. Onze collega's vonden het eigenaardig dat wij Kertsmis zoo rustig lieten voorbij gaan en ons pas voor Nieuwjaar zorgen gingen maken. Wij hadden onze boeken nog niet opge borgen na het laatste examen, of we wer den opgeroepen en in groepen ingedeeld om het heele college van onder tot boven te versieren. Wij regen de puntige hulst blaadjes aan lange draden en hingen de slingers op in gangen en zalen van hoek tot hoek en legden ze rond de kapiteelen van de pilaren in de kapel. We maakten groote sterren van sparregroen en hingen die onder de bogen in de kerk. De college- tuin leverde al het winter-groen, dat wij gebruikten om dit feest van het nieuwe leven te kenmerken. Achter in de kapel bouwden wij een groote kribbe en met ijver bootsten wij de rotsen van Judea's berglandna. De nachtmis vierden wij om twaalf uur toen het stil was op den grooten weg naar Londen en geen gestamp van stoomlorries en geen gezoem van auto's meer doordrong in de kapel op den heuvel. Het was opvallend zoo stil, nu er zoo goed als geen verkeer meer door den nacht ging; voor ons was het toen een stille nacht en een heilige nacht. In den namiddag, aan tafel, bood de rector ons het „Christmas' diner" aan en wees op de groote pyramide, die wij den dag te voren hadden gemaakt en die nu, behangen en beladen met allerhande lek kernij, in de eetzaal stond. Het was echter niet de kerstboom, deze stond in de recreatiezaal. Wij vierden toen een blij en vroolijk feest, deden de tra- ditioneele plum-pudding, die met blauwe wippende vlammetjes op tafel kwam, alle eer aan. Het vergoedde zooveel voor ons als voor onze Engelsche mede-studenten veel van het gemis van onzen eigen familiekring. Wij brachten de geheele Kerstvacantie door op het college, in tegenstelling met de ge woonte, dat een ieder in Engeland zooveel mogelijk gelegenheid zoekt en krijgt om thuis te zijn. Het middagmaal heeft in de Engelsche kerstviering ten groote beteekenis gekre gen, zoodat de Kerstmis wel wat erg pro faan en materieel gevierd wordt. Er bestaan charitatieve vereenigingen met het doel om arme gezinnen een feestelijk middagmaal en geschenken van Father Christmas, het Kerstmannetje, te bezor gen. Ook de ziekenhuizen slaan Kerstmis niet over. Hier evenwel wordt er veel werk van gemaakt, versieringen, soms wel wat bont, overal aangebracht en de zieken wor den bedacht en soms feestelijk bezigge houden. Maar met dit al heeft dit centrale punt van het feest ook een groote sociale beteekenis, het brengt de familie bij elkaar en juist door het groote gewicht, dat ge bruik en gewoonte er aan gehecht hebben, heeft Kerstmis het voordeel de familie bij een te houden en vele geschillen te vereffe nen en verschillen te verdoezelen. Tweede Kerstdag was voor ons Hollan ders een tegenvaller, er was niets te doen, het was een nuchtere vacantiedag. „Zelfs geen hoogmis?" vroegen wij. „Neen, het is gisteren Kerstmis geweest, nu is het Boningday" en daarmee hield alles op. Voor ons echter was het of Kerstmis maar half gevierd was en of ons nu ineens de gelegenheid ontnomen werd om de kerst viering volledig te maken. We wandelden den heuvel af om den i leegen morgen te vullen. Heel alleen liepen wij in den frisschen, helderen dag, midden op den grooten weg tuschen de heuvel. Niets ging er naar Londen of kwam er vand-aan, alles was stil, eigenaardig stil. Alle deuren stijfdicht en de gordijnen nog voor de ramen. Wij verwonderden ons toen wij eerst een en later nog een reiziger op een bus zagen staan wachten, wij gingen echter verder en tegen 10 uur kwamen zij langs een bus-remise, waar de eerste wa gens pas uittrokken. Het was Boningdag, den dag waarop men uitslaapt en uitrust van het feest van Kerstmis en een volle vrije dag voor iedereen, behalve voor de bemanning van trein, bus en tram, maar de uitgebreide dienst begint pas laat op Bo ningdag. Tegen den middag kwamen we weer. bij ons huis op den heuvel, maar wij waren nu niet meer alleen, het mooie weer had velen naar buiten gelokt. In de Kerstweek girgen wij verschil lende keeren naar Londen en het was op een donkeren dag, toen een lichte nevel om de stad hing met die prikkelende geur, die de grijze damp in Holland niet heeft, dat we halverwegen den middag bij Vic toria Station een zijstraat insloegen naar de Kathedraal van Westminster, de hoofd kerk van Katholiek Engeland. We gingen den boekverkooper voorbij en kwamen door een zijportaal achter in de kerk. Aan het andere einde, diep weg de schemerige kathedraal, lag het pries terkoor in een helder licht; het marmeren altaar, de overhuizing op de slanke pilaren, de koorbanken, de verhooging achter het altaar in de ronde afsluiting van het koor, het was alles scherp verlicht, want de Ves pers waren zoo juist gezongen en de koor- heeren begonnen de completen, het kerke lijk avondgebed, te reciteeren. De vierkante peilen, de muurvlakten tus- schen de kleine bogen, de hooge ribben over het schip, met een nu bijna onzicht baar gewelf op hun rug, het was alles som ber en zwart, de baksteen slorpte alle licht op en wilde niets teruggeven, want de ver siering ontbrak nog. Helder flikkerde en twinkelde het in sommige zijkapellen, waar het licht van een enkele kaars het mozaiek aftastte en het marmer deed vlam men. Wy liepen verder en de lichtende letters van het mozaiek vertelden ons in het rhyth- me van de kaarsvlam wie hier het marmer had geschonken en het mozaiek had laten aanbrengen. Voorin de kathedraal, uit de hooge banker, in het koor klonken stem men. Er waren niet veel koorheeren, juist toen aan weerskanten maar een man of drie. Zangerig klonk de reciteertoon door de kathedraal, nu eens van links, dan weer van rechts tot de completen geëindigd wa ren en de koorheeren staande de groetenis aan Maria gezegd hadden en met de slot gebeden het officie van den dag hadden voltooid. Zij klommen uit de koorbanken en processiegewijs trokken zij langs ons naar de sacristie, deze officie-zingers in toog en rochet, met de manteletta er over heen, de grijze vacht, die in den winter over hun schouders hangt in een punt op den rug. Een der priesters komt spoedig terug met een paar kleine dienaren voor zich en spoedt zich naar de Sacramentskapel aan de Evangeliezijde. Er zijn intusschen steeds meer bezoekers gekomen in de kathedraal en de kapel is vol, als de priester voor het korte lof bin nenkomt. Toevallig kniel ik naast een man die op weg van zijn werk naar huis hier even is binnengeloopen. Na den zegen zet de priester den monstrans op de altaar tafel en knielt op de altaar-tree. „Blessed be God" begint hij de in Engeland gebrui kelijke lofspraken of God en Zijn Heilgen. „Blessed be God" antwoordt de man naast mij. Het was geen mooi Engelsch, dat hij sprak, maar echt Cockney, Londensch dia lect; het klonk echter vastberaden en over tuigd en ik zei het niet meer den priester na, maar dien man naast mij. „Blessed be God, Blessed be his holy Name, Geze gend zij God, gezegend zij Zijn Heilige Naam. De menigte, die gekomen was om van hen de oude Kerstliedjes te hooren, ver spreidde zich door de kathedraal en wacht te. De zangertjes in toog en koorhemd stonden daar midden in het heldere licht en het leek me of daar nu het hart van het kerk-leven op dat oogenblik was: aller aandacht trokken zij tot zich en tegelijk ging een bezieling van hen uit die door drong tot in de donkere hoeken van de laat ste zijkapellen. Zoo ineens immers waren zij met zingen begonnen en helder en blij klonk hun zang en vervulde heel de ka- thdraal vanaf hun hooge plaats in de ab- sis tot achter in tusschen de zwarte pilaren. Oude en nieuwe kerstliederen zongen zij en ook de bekende melodieën, die wij zelf op het College uit de Westminster Hymnal zongen. „Flowers of martyrdom, all hail" hoorde ik en ik herkende het loflied op de kleine martelaren van Bethlehem. Het was 28 December en dan zingt de Kerk „Salvete flores martyrum". „Gegroet gij bloem der martelaren", en de zangertjes zongen den lof van de kinderen die voor het Goddelijk Kind hun leven lieten. Nog meer zongen zij en ik luisterde en vergat den tijd. Plotseling voelde ik een tik op mijn schouder, de oudste van ons hield me een horloge voor. Het was afgeloopen voor ons en wij gingen, maar de zanger tjes zongen nog door. Dit is het beroemde zingen der Christ mas Carols, zooals het gebeurt in de Ka tholieke hoofdkerk van Engeland, de groot- sche romaansche kathedraal van West minster. Dicht bij, in hetzelfde Westminster, vroe ger buiten de veste van Londen, nu zoo goed als deel van het centrum, ligt de oude gotische adbijkerk van het vroegere kloos ter der Zwarte Monniken van St. Benedic- tus' orde. Ook hier worden door jongens kerstliederen gezongen, onder grooten toe loop van Londenaars. Wij echter luisteren liever naar de Christmas Carols in West minster Cathedral waar in werkelijkheid de God woont, van Wiens komst op aarde de zangertjes zingen; Westminster Abbey is een paleis zonder bewoner en daarbij meer een museumachtig mausoleum dan een kerk. J. R

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15