vKiJUAU 15 NOVEMBER 1935 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 15 Wie doet weer mee door Diederik. In den tijd, waarin wij leven, Wordt gevraagd steeds keer op keer; Ook in Kinderhoek een oproep: Want de Sint komt weldra vfreer „Helpt ons velen blij te maken, „Geven wij weer voor hrt kind, „Helpen wij veel leed verzachten, „Doe dit gul en eensgezind!" Op den zolder in uw woning, In de een of and're kast; Ligt toch altijd iets verborgen, Waar ge kind'ren mee verrast! Bovendien het heeft veel waarde Voor het Kinder-Comité; Zendt het toe aan de adressen, 'k Weet het wel, gij doet vast mee! Speelgoed, boeken, and're dingen, Alles komt zéér goed van pas; Spelletjes die hen vermaken, Schoenen, broek en winterjas. Poppen, ballen, onderkleeren Afgedankt, voor U te klein; Alles zal zéér welkom wezen, Kind'ren blij en dankbaar zijn. Wie kan geven, dat hij geve, Geve van zijn overvloed; Want door geven stelt gij daden, En door geven doet gij goed. Gever brengt daardoor dan blijheid Aan het slecht bedeelde kind; Doe dit gul, zij zijn uw dankbaar, Toont U óók een Kindervrind! CORRESPONDENTIE. Kees Paardekoopei, Zoeter- w o u d e. In dank de raadsels ontvan gen! Zie vandaag eens! Ik heb den verjaar dag genoteerd. Dag Kees! Maak me veel groeten aan alle huisgenooten en als je eens een versje wil maken over St. Nico- laas, over Kerstmis, dan laat ik het plaat sen, tenminste als het goed is. Probeer! Cor van Diest, Sasse'nheim. Wat leuk Cor, dat je den lust en den moed hebt, om nu voor ons Hoekje eenige mooie bijdragen te leveren. Je ziet, dat ik er on middellijk werk van gemaakt heb. En denk je ook eens aan het feest van Sint Nicolaas en Kerstmis! Zusje behoef ik dat niet te vragen. Die is wel van de partij. Ik geloof dat jullie al een aardig boekdeel vol ge pend hebben..Wat zullen jullie later daar een plezier van hebben. Let .naar eens op! Beterschap Cor. Bij bezoek van moeder en Ans, maak ze alle zeker wel de groeten van mij. Met hand, groet en dank! Daag! Kees v. d. Meer, R'veen. Daar vind ik van Kees nog een versje, dat ik wel eens wil laten hooren. Dan kunnen de andere lezers uit Roelofarendsveen eens hooren, wat mooi onze goeie Kees al weet te declameeren, over: ZOMERAVOND. De avond daalt Het bloempje sluit Zoo vredig neer, Het kelkje dicht Geen bloem of blad En sluimert, tot Beweegt zich meer. De morgen licht. De zon verdwijnt, Aan d' aarde rand, En kleurt het West In roode brand. De vogel zingt Een afscheidslied; Dan duikt hij weg In 't schomm'lend riet De kindjes gaan Naar bedje toe; Ze rusten zacht, Van 't spelen moe. Het maantje gluurt En houdt de wacht. Tot weer de zon Ons wakker lacht. Jan Opdam, C 136, Zoetermeer. Een grappig versje van Jan Opdam, dat hij vast meent in de papiermand terecht gekomen te zijn, laat ik tot slot van deze correspondentie hier volgen. Hoort, hoe Jan een vergelijking maakt tusschen een Nederlandsche en een Zwitsersche boer. Hij zegt: TEVREDENHEID. Wie niet tevreden is, met Nederlandsche weide, Kijk, dan in Zwitserland, en kies dan tusschen beide. Als hier in Nederland, het melkuur heeft geslagen, Dan komt de koe vanzelf met zijn product aandragen, Maar moet de Zwitsersche koe, in berglandschap gemolken, Dan klimt de Zuitsersche boer, tot boven in de wolken, Het is een lange tocht en wel heel lang van duur, En als de boer weer thuis komt, de melk allang weer zuur. Heeft dat Jan d'r niet netjes afgebracht? Ik reken op nog meer Neefje! Jij kunt voor ons wel eens een dingetje maken over Sint Nicolaas. Wil je? Hierbij zullen we het laten. Tot de volgende week. Dag jongens! Jullie Oom Wim. (Voor de grooteren onder onze lezers). IETS OVER LEIOEN door Oom Wim. IX. (Slot). Hoe kan alles veranderen en nog wel in betrekkelijk korten tijd. Waar vroeger het krijgsrumoer de ruim te vulde; waar oorlogswerktuigen de mu ren dezer sterkte rammeiden; waar korte en scherpe bevelen klonken en iedere verdediger van hoog tot laag zijn plaats wist en met zijn leven streed die plaats te houden, daar zetelt nu de vreedzame pachter en ontvangt de bezoekers even vreedzaam als hij zelf is met een hof felijkheid, alsof hij de bezitter was van deze Burcht en da bezoekers zijn vrien den van jaren her. En het is er wel te zijn. Daar wandelde weleer trotsche pau wen en in de boomen klauterden op en af vlugge apen, die de gasten onder den lindeboom gezeten met hun acrobatische toeren niet weinig vergastten. Op de met boomen beplante hellingen naast de op gangen huppelden fraaie herten, terwijl fazanten en pauwen en kippen en duiven de levendigheid verhoogden. Geen wonder dan ook, dat hier „Ley- densburgerij" te zamen kwam. Moest er feest gevierd worden, het vond plaats op de Burcht. De herdenking van Leiden's ontzet; de ontgroening der studenten; fees ten van professoren en die met de Hooge- school anex waren; kostom voor alle festi viteiten was de Burcht aangewezen als de ■plaats, want Leiden en zijn Burcht waren één. Dan schitterde de Burcht in een zee van licht. Meer dan 1500 lampions en lantaarnen werden ontstoken, zoodra de zon ter Wes- terkimme onderging; bloemen en eere poorten stonden, dan als de vele getuigen van feest en jolijt. Boven de Burcht troonde de Ste demaagd de staf met vrijheidshoed in de linker en de in de rechterhand de be kende rol met het opschrift: „dat heb ik bevestigd". En was het land in gevaar, (ik denk hier aan 1672 en 1830) dan deed de Burcht zijn poorten open en Leiden's jongeling schap stroomde naar de oefenplaats bin nen de veste, om straks welgeoefend, den vaderlandschen grond te kunnen verde digen. Hier ook hadden de boogschutters hun doelen; de kegelaars hun avonden; de vereenigingen hun vergaderzalen. Als die oude steenen konden spreken, wat zouden zij ons veel weten te vertellen van het grijze verleden, toen de Burcht nog was het centrum van Leiden en omge ving en nog stond in het brandpunt aller belangstelling; toen nog alles zich op maakte naar zijn veste en iederen Zondag daar zijn wandeling uitstrekte, om te ge nieten van die hooge wallen af mijlen ver over dorpjes en velden; over bosschen en weiden en te zien hoe het kalme leven aan zijn voet zich als één vond bij de kalmte der natuur rondom hem heen. Hier kwamen mannen van hoogen adel en van schitterende geleerdheid; namen van wereld-vermaardheid; van helden, te land en te water. Als de Burcht kon spre ken; zij zou u vertellen van Czaar Peter uit Rusland; van Karei II; de Koning van Engeland; de Koningen van Bohemen; de Prinsen van Nassau; de Bisschop van Avranches; van Duitsche, Hongaarsche, Poolsche en Engelsche Prinsen; enz. enz. Wie Leiden bezocht, bezocht de Burcht. Wie in Leiden kwam en had de Burcht niet bezocht, had iets gemist, wat iedere vreemdeling bovenaan op zijn lijstjes als, „te moeten zien", genoteerd stond: Doch van lieverlede kwam hierin ver andering! „De Burcht" verviel. Het terras werd hoe langer hoe minder bezocht. Het scheen alsof de Burgerij: „zijn trotsch kapitool" geheel en al vergeten had en wel mocht Mr. Plomp van Duiveland in zijn: „In de Sleutelstad getuigen: „Ziedaar de plaats, die door iedere vreemdeling bezichtigd wordt, waarvan de Leidenaar den mond vol heeft, maar, waar hij nooit verschijnt." Het is oud en het is mooi, maar het is dood!" En thans in 1935: Zien we thans de echte Leidenaren op gaan naar onze ouden trouwen Burcht, om voor een wijle de zorgen van het dage lij ksch leven te vergeten? Hoe het ook zij: de Burcht en de tegen woordige „Burggraaf", zooals hij in de wandeling genoemd wordt, verdienen het beide. De groote vergaderzaal met nieuw gerestaureerde foyer, wordt veel door onze plaatselijke vesreenigingen benut en voor den vreemdeling is de Burcht nog altijd een der vele bezienswaardigheden onzer stad. Dat de bezoekers vele worden als weleer, is mijn wensch voor het heden. Voorwaar Leiden kan en moet trotsch zijn op haar sterkte, op haar Burcht, waar zich eeuwen achtereen de geschiedenis af speelde onzer stad en met onze stad van de geschiedenis van ons land. Zoo hecht en stevig uw fundamenten zijn, zoo hecht en stevig is ook de band, die de Sleutelstad bindt met deze voor malige Vesting, die eeuwen trotseerde en geslachten zag komen en gaan maar standhield. De dichter Oudaan zong en wij herhalen dat woord en voelen het aan, als de echte Leidenaar uit het hart gegre pen: Zij was een trotsche vest, de stoel der burgerheeren, Gewapend tot den trans, geschikt om te beheeren, Een schrik voor die haar naakte door magtig oorlogswerk, Voor Leyden te vervaard, haar haters veel te sterk. In aansluiting met deze reeks wil ik in een paar art. onze rondgang door Lei den besluiten, met de beschrijving van de ramp, die onze goeie stad trof in 1807. Zie de volgende week! Wie zijn jarig Van 16 tot en met 22 Nov. 16 Nov.: Eddie v. d. Linden, Rijnsb.weg 54 16 Nov.: Joop Zoet, A 34, Oude Wetering 16 Nov.: Leen v. d. Post, Vliet E 7, Zoe- terwoude. 17 Nov.: Willie Verbij, Rietveld, Hazers- woude. 17 Nov. Flora Verbij, Hoogmade. 17 Nov. Rika Verbij, Hoogmade. 17 Nov.: Annie Heetveld, Anna v. Sak senstraat 8. 18 Nov.: Sofie de Jeu, N. Wetering C 39. 18 Nov.: Betsie Rijkelijkhuizen, Lange- raar A 23. 18 Nov.: Leo van Ammerlaan, Mey. van Streefkerkstraat. 18 Nov. Geertruida v. d. Laan, Lange- raar A 50. 18 Nov.: Kees Devilé, Mare 98. 18 Nov.: Lida Hagen, Dr. v. Noortstraat 130, Roelofarendsveen. 18 Nov.: Hendrik v. d. Burg, Resedastr. 27 18 Nov.: Wim Hermans, Plantsoen 99. 18 Nov.: Reinhard Erhard, Stationsw. 18. 19 Nov.: Lenie van Zijp, Stationsweg 18a. 19 Nov.: Annie van Zijp, Javastr. 40a. 19 Nov.: Trientje Noest, Paradijshof 2. 19 Nov.: Ria Jansen, Koolgracht 13. 19 Nov.: Henk Stuifzand, Meidoornstr. 28. 20 Nov.: Marie Hoogeboom, Dorpsstraat B 328, Hoogmade. 20 Nov.: Jantje v. d. Salm, Zoeterwoude, Zuid Buurt C 12. 21 Nov.: Hans Tummers, verhuisd waar? 21 Nov.: Hetty v. Kesteren, Wasstr. 54. 21 Nov.: Cor Hop, Rijndijkstr. 71. 22 Nov. Joke Vlasveld, L. Rijndijk 28a. 22 Nov.: Adriaantje v. d. Zeeuw Koolgr. 11 22 Nov.: Koos Berbee, Keijzerstr. 20. 22 Nov.: Wim Weber, Resedastr. 19. 22 Nov. Rietje v. Oyendijk, Nipponstr. 32. 22 Nov.: Dickie v. d. Meer, Noordhoek B 731, Roelofarendsveen. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Ik bedoel namen van schoolgaande kinderen. Te laat ontvangen: 14 Nov. Truus Verbij, Hoogmade. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Kees Paardekooper. Raadsel I: Mijn geheel is een spreekwoord van 43 letters: z9, 20, 28, 32, 33 vrucht. 16, 17, 27, 19, 40 Indisch dorp. 1, 2, 3, 31 bed. 19, 21, 22, 23 rivier in Duitschland. 12, 24 rivier in Friesland. 13, 14, 18 clown uit ouden tijd. 19, 11, 37, 18, 30, 26, 8, 18, 36, 27 lid van een bestuur. 4, 5, 6, 7, 34 werktuig om koren te maaien. 35, 3, 2, 19 werktuig om te maaien. 18, 14, 41, 41, 17, 25 vrouw van Jacob, enkele woorden zijn samen een 39, 19, 25, 38, 11, 10 kip. 43, 29, 10 metaal. Raadsel II: Verborgen plaatsnamen: Wou Brugge ook een stadhouder héb ben? De hei loopt niet makkelijk. De vroegere kapel leek veel op een ge woon huis. Een echt oud dorp is Wijk bij Duur stede. Raadsel Hl: Mijn geheel is een plaats in Utrecht: 3, 8 is voedzaam voedsel. 4, 1, 5, 6 heeft elk een schilderij. 3, 7, 9 is een lidwoord. Raadsel IV: x medeklinker xxx meisjesnaam x x x x x schrijft veel. x x x x x x x plaats in Z.-Holland. x x x x x vrucht xxx speeltuig x medeklinker Raadsel V: Mijn geheel is iets heel moois: 3, 4, 7, 8, 12 is slang. 9, 10, 11, 18, 19 verzorger van een wees. 12, 17, 18 is een lichaamsdeel. 5, 6, 13, 14 is een fijne stof. 1, 16, 2 zit op een fiets. 15, 11 is een jongensnaam. De oplossingen niet opsturen. Deze geeft Kees de volgende week zelf. Wie nog een stel raadsels kan maken in welken vorm dan ook, sture me die eens op. Zijn ze goed, dan laat ik ze plaatsen. Oom Wim. DE OPLOSSINGEN van de raadsels van verleden week waren: Opl. I: de r. Opl. II: de ezel van Belial. Opl.: III: op z'n kop. Opl. IV: in volle glazen. Opl. V: de molenaar. Opl. VI: de gootsteen en schoorsteen. Opl. VII: tijger t bijl tijger bel r. Opl. Vni. schoorsteenmantel. Opl. IX: O Opl. X: leeuw 1 ree leeuw put m. SCHETSJES. door Cor van Diest. RUSTUURTJE. II. Eigenlijk behoorde ik nu te slapen; maar Morpheus wil zich niet over me ontfer men door me in zijn armen te nemen. Ik ga dus wat met mijn vingers spelen. Neen dat is toch niets! Ik ga wat tot duizend tellen, eerst van 1 tot 1000; dat gaat vlug. Nu terug; ja dit gaat ook van een leien dakje. Ik ben nu aan 1 weer terug; wat nu? Weer opnieuw? Neen, dat wordt saai. Dan het alphabet; a, b, c in een ommezien ben ik weer tot z. Terug, ja maar dat gaat zoo gemakkelijk niet, q, ij, z., neen dat is niets; de z staat immers nog altijd op zijn eigen plaats, achteraan. Opnieuw: z, ij x tot zoo ver gaat het goed; verder w, v, p. Ho, ho niet zulke groote sprongen; dat gaat te hard. Weer van voren af aan; pardon ik bedoel van achter af aan. Daar gaat ie: w, v, u, ik, jij, jou. Opeens schiet ik in een lach; waar ben ik nu aan bezig? 't Is maar goed dat mijn twee zaalgenoo-; ten buiten in de hal liggen; ze zouden an ders vragen of ik ze zag vliegen door zoo opeens in een lachbui te schieten! Neen 't alphabet achteruit, dat wordt niets. Vreemd! 'k Besluit nu maar een kladje te nemen en een schetsje aan Oom Wim in elkaar te fantaseeren. Juist wil ik mijn plan gaan uitvoeren, wanneer de deur open gaat en de Zuster binnenkomt met een blaadje waarop een beker melk en een kopje thee; aantrekkelijk gemaakt door een heerlijk stukje cake, dat er naast ligt. „Zoo' jongenheer,,' zegt de Zuster, „slaapje uit?" Ik zet een arme zondaarsgezicht en be klaag me erover dat ik absoluut niet sla pen kon. „Stumperd", lacht Zuster. Ja, ja, lacht Zuster me nog uit ook, tot overmaat van ramp! 't Is toch wat te zeggen. En fin, ik lach maar mee. „Weet u wel, Zus ter", zeg ik als de thee op mijn tafeltje wordt neergezet, „dat het schadelijk voor U is, de patiënten te verwennen! „Hoe zoo dat", vraagt Zuster. „Wel", antwoord ik, „verwende patiënten worden lastig en U hebt kans ze niet meer kwijt te raken; wat moet U dan beginnen?" „We zetten zulke gasten eenvoudig buiten de deur!" is haar antwoord. Beiden lachen we! (Voor de Kleinen). DE POES EN WIM. door Gonnie. Wim was heelemaal niet blij. Hoe kwam dat toch? Wim keek wat je noemt erg boos, en de heerlijke krentebol, die hij van Moe had gekregen kon zijn slechte stemming niet goedmaken. Ik zal eens vertellen, hoe dat zat! Een paar weken geleden had Wim een poes in 't bösch gevonden. Het arme dier had zoo klagelijk miauw!miauw!.... geroe pen, dat Wim medelijden met de poes kreeg en Wim had het opgenomen, en voorzichtig naar huis gedragen. Toen had Wim een mandje met een oud kussentje er in, in een hoek van de kamer neerge zet. Maar Pa voelde weinig voor de nieu we poes van Wim en zeide dikwijls: Laat die kat toch loopen!" Daar was wel wat van waar. Want Wim was zoo geestdrif tig over de poes, dat hij wel eens vergat zijn boterhammen op te eten! Maar zooals ik al vertelde: Wim vond op een middag in het bosch 'n poes! 't Was een mooi dier, zwart met witte vlekken en witte pootjes. Dat is nu een „echt huisdier", zei Moe. Ze was vast van haar huis weggeloopen. Ja, dat kon Wim bemerken aan poes vrien delijke „kopjes geven", langs z'n beenen of aan dat genoegelijk spinnen, als poes in het mandje zat! En Wim was zoo blij met de poes. Telkens zette Wim haar in het mandje. Ging er wel zes maal per dag naar kijken, gaf even dikwijls schoteltjes melk, en de lekkerste hapjes eten! Wim leefde als 't ware met en bü de poes. Alles ging goed tot op een morgen het drama gebeurde. Toen Wim om halfacht opstond, en naar de huiskamer stapte om naar de poes te gaan zien, bleek de mand leeg te zijn. De poes was verdwenen!! Wim werd bleek van schrik. Opeens rende hij naar het balcon en zocht de omgeving af. Wim zag niets. En al was de poes daar ergens in een tuin of schuur geweest, dan had Wim de poes toch niet terug. Je kunt een kat nu eenmaal niet naloopen. Wim riep en riep.... maar poes kwam niet! Bijna huilend ging Wim naar Moe. Hoe het kwam dat de poes uit de kamer had kun nen komen, begreep niemand. Alleen wist pa er wel meer van. Pa had stilletjes de poes naar buiten gelaten. Ze had zoo voor de keukendeur zitten miauwen! Maar Pa zei niets! Vast stond in ieder geval, dat Wim's poes weg was. „Misschien komt poes wel weer gauw terug", m'n jongen, trooste moeder. „Zou u denken Moe?" vroeg Wim hoopvol. Ja mijn lieve jongen, ik geloof het vast. Het is toch jou poes. 's Middags was Wim's eerste gang naar de huiskamer, maar het mandje was nog altijd onbezet. Ook des avonds om zes uur liet poes niks van zich hooren. Poes scheen de vrijheid te verkiezen boven het verblijf van de huiskamer. In ieder geval poes was en bleef nog weg! Wim zeide, misschien vind ik wel v/eer een andqre poes. Maar toch, die poes was iets bijzonders. Zoo'n goedig en lief dier, krabbelde nooit, vooral als Wim het wel eens plaagde. Het was nu avond geworden. Wim zat aan tafel met zijn blokkendoos te spelen, kreeg nog een kopje chocolademelk en toen sloeg de klok! Het was al acht uur en Wim moest naar bed. Wim ging met de blokkendoos onder den arm, en Abram en Nellie ach ter zich aan de kamer uit. Daar kwam Wim op de gang. En plotseling, wat hoorde Wim daar? Een poes riepmiauw!.. miauw!.... Wim rende de keuken in en opende de balcondeur. „Abram, Nellie", kom eens gauw! Wat is er Wim?" vroeg het zusje en broertje van Wim. De poes is er weer! schreeuwde Wim. En jawel hoor. Van het balcon kwam de poes par mantig naar binnengeloopen en dronk van de melk, die Wim al klaar gezet had. Zie je nu wel, dat jou poes terug komt, zeide zus Sievertje die op al dat lawaai was komen kijken. Poes is natuurlijk de tuinen ingegaan. Misschien is ze wel weer naar het bosch geweest, zeide broertje Abram plagend. Allen lachten. Dat kan wel waar wezen. Maar het voornaamste is Wim's poes is terecht! Wim knikte blij. Met een gerust hartje ging Wim nu naar bed!! ER WAS EENS.... door Hildebrand. Er was eens.... Onze gedachten gaan terug naar grootmoeders leunstoel. Het schemerlicht, hetwelk de fijnheid van de legende of de griezeling van het sprookje moest voltooien, omgeeft thans onze kin derlijke herinneringen. Hoe mooi, hoe aan grijpend kon ze spreken over onze goede Engelbewaarder en over het wonder van Bethlehem. Hoe angstig schiliderde zij de reus uit klein Duimpje en de wolf uit Roodkapje. Hoe kinderachtig ze thans ook lijken, mooi blijven ze en nimmer worden die dingen uit onze herinnering gevaagd. Er was eensHoe vanzelfsprekend deze aanvang ook is, het is als een kop en schotel, de volledigheid eischt haar aan wezigheid. Er was eens de gouden sprookjeseeuw. Koningen geëerd en bemind door het volk; De tijd dat er vrede heerschte, vrede onder de menschen die van goede wille waren. Een schoone gildentijd, een tijd dat het beeld der Moeder Gods de straten sierden, dat de fleurige processies zingend langs de wegen togen. Dat was.en is voorbij gegaan. Nu wankelen de tronen en het groote ge bod der naastenliefde is een kille forma liteit. Goddelooze prenten en affiches dui den de plaatsen waar eens onze goede Moeder beschermend neerzag op de men schen, waar Haar sprekende oogen den zondaar weder hoop en vertrouwen gaven en waar eens de menigte knielden voor het Hoogheilig Altaarsacrament, voorafgegaan door onschuldige kinderen, devoot bidden de begijntjes en zingende koorknapen; slenteren nu de lange rijen der betogen den, hun godsdiensthaat uitbrakende in lawaaierige toespraken. Haat en nijd, een teeken des tijds! Wanneer Rector Bots ons de terugkeer tot de middeleeuwen aantoont, dan geven we heb volmondig gelijk. Zie maar: de schit terende steekspellen hebben thans weer plaats, wel niet zoo schitterend als voor heen, in den vorm van relletjes en huise lijke twisten. Toch een mooie tijd die middeleeuwen! Ziedaar, vrienden, er was eens....!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15