vKiJUAU 15 NOVEMBER 1935
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 15
Wie doet weer mee
door Diederik.
In den tijd, waarin wij leven,
Wordt gevraagd steeds keer op keer;
Ook in Kinderhoek een oproep:
Want de Sint komt weldra vfreer
„Helpt ons velen blij te maken,
„Geven wij weer voor hrt kind,
„Helpen wij veel leed verzachten,
„Doe dit gul en eensgezind!"
Op den zolder in uw woning,
In de een of and're kast;
Ligt toch altijd iets verborgen,
Waar ge kind'ren mee verrast!
Bovendien het heeft veel waarde
Voor het Kinder-Comité;
Zendt het toe aan de adressen,
'k Weet het wel, gij doet vast mee!
Speelgoed, boeken, and're dingen,
Alles komt zéér goed van pas;
Spelletjes die hen vermaken,
Schoenen, broek en winterjas.
Poppen, ballen, onderkleeren
Afgedankt, voor U te klein;
Alles zal zéér welkom wezen,
Kind'ren blij en dankbaar zijn.
Wie kan geven, dat hij geve,
Geve van zijn overvloed;
Want door geven stelt gij daden,
En door geven doet gij goed.
Gever brengt daardoor dan blijheid
Aan het slecht bedeelde kind;
Doe dit gul, zij zijn uw dankbaar,
Toont U óók een Kindervrind!
CORRESPONDENTIE.
Kees Paardekoopei, Zoeter-
w o u d e. In dank de raadsels ontvan
gen! Zie vandaag eens! Ik heb den verjaar
dag genoteerd. Dag Kees! Maak me veel
groeten aan alle huisgenooten en als je
eens een versje wil maken over St. Nico-
laas, over Kerstmis, dan laat ik het plaat
sen, tenminste als het goed is. Probeer!
Cor van Diest, Sasse'nheim.
Wat leuk Cor, dat je den lust en den moed
hebt, om nu voor ons Hoekje eenige mooie
bijdragen te leveren. Je ziet, dat ik er on
middellijk werk van gemaakt heb. En denk
je ook eens aan het feest van Sint Nicolaas
en Kerstmis! Zusje behoef ik dat niet te
vragen. Die is wel van de partij. Ik geloof
dat jullie al een aardig boekdeel vol ge
pend hebben..Wat zullen jullie later daar
een plezier van hebben. Let .naar eens op!
Beterschap Cor. Bij bezoek van moeder en
Ans, maak ze alle zeker wel de groeten van
mij. Met hand, groet en dank! Daag!
Kees v. d. Meer, R'veen. Daar
vind ik van Kees nog een versje, dat ik
wel eens wil laten hooren. Dan kunnen de
andere lezers uit Roelofarendsveen eens
hooren, wat mooi onze goeie Kees al weet te
declameeren, over:
ZOMERAVOND.
De avond daalt Het bloempje sluit
Zoo vredig neer, Het kelkje dicht
Geen bloem of blad En sluimert, tot
Beweegt zich meer. De morgen licht.
De zon verdwijnt,
Aan d' aarde rand,
En kleurt het West
In roode brand.
De vogel zingt
Een afscheidslied;
Dan duikt hij weg
In 't schomm'lend
riet
De kindjes gaan
Naar bedje toe;
Ze rusten zacht,
Van 't spelen moe.
Het maantje gluurt
En houdt de wacht.
Tot weer de zon
Ons wakker lacht.
Jan Opdam, C 136, Zoetermeer.
Een grappig versje van Jan Opdam, dat
hij vast meent in de papiermand terecht
gekomen te zijn, laat ik tot slot van deze
correspondentie hier volgen. Hoort, hoe
Jan een vergelijking maakt tusschen een
Nederlandsche en een Zwitsersche boer.
Hij zegt:
TEVREDENHEID.
Wie niet tevreden is, met Nederlandsche
weide,
Kijk, dan in Zwitserland, en kies dan
tusschen beide.
Als hier in Nederland, het melkuur
heeft geslagen,
Dan komt de koe vanzelf met zijn
product aandragen,
Maar moet de Zwitsersche koe, in
berglandschap gemolken,
Dan klimt de Zuitsersche boer, tot
boven in de wolken,
Het is een lange tocht en wel heel lang
van duur,
En als de boer weer thuis komt, de melk
allang weer zuur.
Heeft dat Jan d'r niet netjes afgebracht?
Ik reken op nog meer Neefje! Jij kunt voor
ons wel eens een dingetje maken over Sint
Nicolaas. Wil je?
Hierbij zullen we het laten.
Tot de volgende week. Dag jongens!
Jullie Oom Wim.
(Voor de grooteren onder onze lezers).
IETS OVER LEIOEN
door Oom Wim.
IX. (Slot).
Hoe kan alles veranderen en nog wel in
betrekkelijk korten tijd.
Waar vroeger het krijgsrumoer de ruim
te vulde; waar oorlogswerktuigen de mu
ren dezer sterkte rammeiden; waar korte
en scherpe bevelen klonken en iedere
verdediger van hoog tot laag zijn plaats
wist en met zijn leven streed die plaats
te houden, daar zetelt nu de vreedzame
pachter en ontvangt de bezoekers even
vreedzaam als hij zelf is met een hof
felijkheid, alsof hij de bezitter was van
deze Burcht en da bezoekers zijn vrien
den van jaren her. En het is er wel te
zijn. Daar wandelde weleer trotsche pau
wen en in de boomen klauterden op en
af vlugge apen, die de gasten onder den
lindeboom gezeten met hun acrobatische
toeren niet weinig vergastten. Op de met
boomen beplante hellingen naast de op
gangen huppelden fraaie herten, terwijl
fazanten en pauwen en kippen en duiven
de levendigheid verhoogden.
Geen wonder dan ook, dat hier „Ley-
densburgerij" te zamen kwam. Moest er
feest gevierd worden, het vond plaats op
de Burcht. De herdenking van Leiden's
ontzet; de ontgroening der studenten; fees
ten van professoren en die met de Hooge-
school anex waren; kostom voor alle festi
viteiten was de Burcht aangewezen als de
■plaats, want Leiden en zijn Burcht waren
één.
Dan schitterde de Burcht in een zee
van licht.
Meer dan 1500 lampions en lantaarnen
werden ontstoken, zoodra de zon ter Wes-
terkimme onderging; bloemen en eere
poorten stonden, dan als de vele getuigen
van feest en jolijt.
Boven de Burcht troonde de Ste
demaagd de staf met vrijheidshoed in de
linker en de in de rechterhand de be
kende rol met het opschrift: „dat heb ik
bevestigd".
En was het land in gevaar, (ik denk
hier aan 1672 en 1830) dan deed de Burcht
zijn poorten open en Leiden's jongeling
schap stroomde naar de oefenplaats bin
nen de veste, om straks welgeoefend, den
vaderlandschen grond te kunnen verde
digen. Hier ook hadden de boogschutters
hun doelen; de kegelaars hun avonden; de
vereenigingen hun vergaderzalen.
Als die oude steenen konden spreken,
wat zouden zij ons veel weten te vertellen
van het grijze verleden, toen de Burcht
nog was het centrum van Leiden en omge
ving en nog stond in het brandpunt aller
belangstelling; toen nog alles zich op
maakte naar zijn veste en iederen Zondag
daar zijn wandeling uitstrekte, om te ge
nieten van die hooge wallen af mijlen ver
over dorpjes en velden; over bosschen en
weiden en te zien hoe het kalme leven
aan zijn voet zich als één vond bij de
kalmte der natuur rondom hem heen.
Hier kwamen mannen van hoogen adel
en van schitterende geleerdheid; namen
van wereld-vermaardheid; van helden, te
land en te water. Als de Burcht kon spre
ken; zij zou u vertellen van Czaar Peter
uit Rusland; van Karei II; de Koning van
Engeland; de Koningen van Bohemen; de
Prinsen van Nassau; de Bisschop van
Avranches; van Duitsche, Hongaarsche,
Poolsche en Engelsche Prinsen; enz. enz.
Wie Leiden bezocht, bezocht de Burcht.
Wie in Leiden kwam en had de Burcht
niet bezocht, had iets gemist, wat iedere
vreemdeling bovenaan op zijn lijstjes als,
„te moeten zien", genoteerd stond:
Doch van lieverlede kwam hierin ver
andering!
„De Burcht" verviel. Het terras werd
hoe langer hoe minder bezocht. Het scheen
alsof de Burgerij: „zijn trotsch kapitool"
geheel en al vergeten had en wel mocht
Mr. Plomp van Duiveland in zijn: „In de
Sleutelstad getuigen: „Ziedaar de plaats,
die door iedere vreemdeling bezichtigd
wordt, waarvan de Leidenaar den mond
vol heeft, maar, waar hij nooit verschijnt."
Het is oud en het is mooi, maar het is
dood!"
En thans in 1935:
Zien we thans de echte Leidenaren op
gaan naar onze ouden trouwen Burcht,
om voor een wijle de zorgen van het dage
lij ksch leven te vergeten?
Hoe het ook zij: de Burcht en de tegen
woordige „Burggraaf", zooals hij in de
wandeling genoemd wordt, verdienen het
beide. De groote vergaderzaal met nieuw
gerestaureerde foyer, wordt veel door
onze plaatselijke vesreenigingen benut en
voor den vreemdeling is de Burcht nog
altijd een der vele bezienswaardigheden
onzer stad. Dat de bezoekers vele worden
als weleer, is mijn wensch voor het heden.
Voorwaar Leiden kan en moet trotsch
zijn op haar sterkte, op haar Burcht, waar
zich eeuwen achtereen de geschiedenis af
speelde onzer stad en met onze stad van
de geschiedenis van ons land.
Zoo hecht en stevig uw fundamenten
zijn, zoo hecht en stevig is ook de band,
die de Sleutelstad bindt met deze voor
malige Vesting, die eeuwen trotseerde en
geslachten zag komen en gaan maar
standhield. De dichter Oudaan zong en
wij herhalen dat woord en voelen het aan,
als de echte Leidenaar uit het hart gegre
pen:
Zij was een trotsche vest, de stoel der
burgerheeren,
Gewapend tot den trans, geschikt om
te beheeren,
Een schrik voor die haar naakte door
magtig oorlogswerk,
Voor Leyden te vervaard, haar haters
veel te sterk.
In aansluiting met deze reeks wil ik
in een paar art. onze rondgang door Lei
den besluiten, met de beschrijving van de
ramp, die onze goeie stad trof in 1807. Zie
de volgende week!
Wie zijn jarig
Van 16 tot en met 22 Nov.
16 Nov.: Eddie v. d. Linden, Rijnsb.weg 54
16 Nov.: Joop Zoet, A 34, Oude Wetering
16 Nov.: Leen v. d. Post, Vliet E 7, Zoe-
terwoude.
17 Nov.: Willie Verbij, Rietveld, Hazers-
woude.
17 Nov. Flora Verbij, Hoogmade.
17 Nov. Rika Verbij, Hoogmade.
17 Nov.: Annie Heetveld, Anna v. Sak
senstraat 8.
18 Nov.: Sofie de Jeu, N. Wetering C 39.
18 Nov.: Betsie Rijkelijkhuizen, Lange-
raar A 23.
18 Nov.: Leo van Ammerlaan, Mey. van
Streefkerkstraat.
18 Nov. Geertruida v. d. Laan, Lange-
raar A 50.
18 Nov.: Kees Devilé, Mare 98.
18 Nov.: Lida Hagen, Dr. v. Noortstraat
130, Roelofarendsveen.
18 Nov.: Hendrik v. d. Burg, Resedastr. 27
18 Nov.: Wim Hermans, Plantsoen 99.
18 Nov.: Reinhard Erhard, Stationsw. 18.
19 Nov.: Lenie van Zijp, Stationsweg 18a.
19 Nov.: Annie van Zijp, Javastr. 40a.
19 Nov.: Trientje Noest, Paradijshof 2.
19 Nov.: Ria Jansen, Koolgracht 13.
19 Nov.: Henk Stuifzand, Meidoornstr. 28.
20 Nov.: Marie Hoogeboom, Dorpsstraat
B 328, Hoogmade.
20 Nov.: Jantje v. d. Salm, Zoeterwoude,
Zuid Buurt C 12.
21 Nov.: Hans Tummers, verhuisd waar?
21 Nov.: Hetty v. Kesteren, Wasstr. 54.
21 Nov.: Cor Hop, Rijndijkstr. 71.
22 Nov. Joke Vlasveld, L. Rijndijk 28a.
22 Nov.: Adriaantje v. d. Zeeuw Koolgr. 11
22 Nov.: Koos Berbee, Keijzerstr. 20.
22 Nov.: Wim Weber, Resedastr. 19.
22 Nov. Rietje v. Oyendijk, Nipponstr. 32.
22 Nov.: Dickie v. d. Meer, Noordhoek B
731, Roelofarendsveen.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
wil opgenomen zien, schrijve me minstens
14 dagen vóór den verjaardag. Ik bedoel
namen van schoolgaande kinderen.
Te laat ontvangen:
14 Nov. Truus Verbij, Hoogmade.
Oom Wim.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Kees Paardekooper.
Raadsel I:
Mijn geheel is een spreekwoord van 43
letters:
z9, 20, 28, 32, 33 vrucht.
16, 17, 27, 19, 40 Indisch dorp.
1, 2, 3, 31 bed.
19, 21, 22, 23 rivier in Duitschland.
12, 24 rivier in Friesland.
13, 14, 18 clown uit ouden tijd.
19, 11, 37, 18, 30, 26, 8, 18, 36, 27 lid van
een bestuur.
4, 5, 6, 7, 34 werktuig om koren te
maaien.
35, 3, 2, 19 werktuig om te maaien.
18, 14, 41, 41, 17, 25 vrouw van Jacob,
enkele woorden zijn samen een 39, 19, 25,
38, 11, 10 kip.
43, 29, 10 metaal.
Raadsel II:
Verborgen plaatsnamen:
Wou Brugge ook een stadhouder héb
ben?
De hei loopt niet makkelijk.
De vroegere kapel leek veel op een ge
woon huis.
Een echt oud dorp is Wijk bij Duur
stede.
Raadsel Hl:
Mijn geheel is een plaats in Utrecht:
3, 8 is voedzaam voedsel.
4, 1, 5, 6 heeft elk een schilderij.
3, 7, 9 is een lidwoord.
Raadsel IV:
x medeklinker
xxx meisjesnaam
x x x x x schrijft veel.
x x x x x x x plaats in Z.-Holland.
x x x x x vrucht
xxx speeltuig
x medeklinker
Raadsel V:
Mijn geheel is iets heel moois:
3, 4, 7, 8, 12 is slang.
9, 10, 11, 18, 19 verzorger van een wees.
12, 17, 18 is een lichaamsdeel.
5, 6, 13, 14 is een fijne stof.
1, 16, 2 zit op een fiets.
15, 11 is een jongensnaam.
De oplossingen niet opsturen. Deze geeft
Kees de volgende week zelf.
Wie nog een stel raadsels kan maken in
welken vorm dan ook, sture me die eens
op. Zijn ze goed, dan laat ik ze plaatsen.
Oom Wim.
DE OPLOSSINGEN
van de raadsels van verleden week waren:
Opl. I: de r.
Opl. II: de ezel van Belial.
Opl.: III: op z'n kop.
Opl. IV: in volle glazen.
Opl. V: de molenaar.
Opl. VI: de gootsteen en schoorsteen.
Opl. VII: tijger t bijl tijger
bel r.
Opl. Vni. schoorsteenmantel.
Opl. IX: O
Opl. X: leeuw 1 ree leeuw put
m.
SCHETSJES.
door Cor van Diest.
RUSTUURTJE.
II.
Eigenlijk behoorde ik nu te slapen; maar
Morpheus wil zich niet over me ontfer
men door me in zijn armen te nemen. Ik
ga dus wat met mijn vingers spelen. Neen
dat is toch niets! Ik ga wat tot duizend
tellen, eerst van 1 tot 1000; dat gaat vlug.
Nu terug; ja dit gaat ook van een leien
dakje. Ik ben nu aan 1 weer terug; wat
nu? Weer opnieuw? Neen, dat wordt saai.
Dan het alphabet; a, b, c in een ommezien
ben ik weer tot z. Terug, ja maar dat
gaat zoo gemakkelijk niet, q, ij, z., neen
dat is niets; de z staat immers nog altijd
op zijn eigen plaats, achteraan. Opnieuw:
z, ij x tot zoo ver gaat het goed; verder
w, v, p. Ho, ho niet zulke groote sprongen;
dat gaat te hard. Weer van voren af aan;
pardon ik bedoel van achter af aan. Daar
gaat ie: w, v, u, ik, jij, jou. Opeens schiet
ik in een lach; waar ben ik nu aan bezig?
't Is maar goed dat mijn twee zaalgenoo-;
ten buiten in de hal liggen; ze zouden an
ders vragen of ik ze zag vliegen door zoo
opeens in een lachbui te schieten! Neen
't alphabet achteruit, dat wordt niets.
Vreemd! 'k Besluit nu maar een kladje te
nemen en een schetsje aan Oom Wim in
elkaar te fantaseeren. Juist wil ik mijn
plan gaan uitvoeren, wanneer de deur
open gaat en de Zuster binnenkomt met
een blaadje waarop een beker melk en
een kopje thee; aantrekkelijk gemaakt
door een heerlijk stukje cake, dat er
naast ligt. „Zoo' jongenheer,,' zegt de
Zuster, „slaapje uit?"
Ik zet een arme zondaarsgezicht en be
klaag me erover dat ik absoluut niet sla
pen kon. „Stumperd", lacht Zuster. Ja, ja,
lacht Zuster me nog uit ook, tot overmaat
van ramp! 't Is toch wat te zeggen. En
fin, ik lach maar mee. „Weet u wel, Zus
ter", zeg ik als de thee op mijn tafeltje
wordt neergezet, „dat het schadelijk voor
U is, de patiënten te verwennen! „Hoe zoo
dat", vraagt Zuster. „Wel", antwoord ik,
„verwende patiënten worden lastig en U
hebt kans ze niet meer kwijt te raken;
wat moet U dan beginnen?" „We zetten
zulke gasten eenvoudig buiten de deur!"
is haar antwoord. Beiden lachen we!
(Voor de Kleinen).
DE POES EN WIM.
door Gonnie.
Wim was heelemaal niet blij. Hoe kwam
dat toch? Wim keek wat je noemt erg
boos, en de heerlijke krentebol, die hij
van Moe had gekregen kon zijn slechte
stemming niet goedmaken.
Ik zal eens vertellen, hoe dat zat! Een
paar weken geleden had Wim een poes in
't bösch gevonden. Het arme dier had zoo
klagelijk miauw!miauw!.... geroe
pen, dat Wim medelijden met de poes
kreeg en Wim had het opgenomen, en
voorzichtig naar huis gedragen. Toen had
Wim een mandje met een oud kussentje
er in, in een hoek van de kamer neerge
zet. Maar Pa voelde weinig voor de nieu
we poes van Wim en zeide dikwijls: Laat
die kat toch loopen!" Daar was wel wat
van waar. Want Wim was zoo geestdrif
tig over de poes, dat hij wel eens vergat
zijn boterhammen op te eten! Maar zooals
ik al vertelde: Wim vond op een middag
in het bosch 'n poes! 't Was een mooi dier,
zwart met witte vlekken en witte pootjes.
Dat is nu een „echt huisdier", zei Moe. Ze
was vast van haar huis weggeloopen. Ja,
dat kon Wim bemerken aan poes vrien
delijke „kopjes geven", langs z'n beenen
of aan dat genoegelijk spinnen, als poes
in het mandje zat! En Wim was zoo blij
met de poes. Telkens zette Wim haar in
het mandje. Ging er wel zes maal per dag
naar kijken, gaf even dikwijls schoteltjes
melk, en de lekkerste hapjes eten! Wim
leefde als 't ware met en bü de poes. Alles
ging goed tot op een morgen het drama
gebeurde. Toen Wim om halfacht opstond,
en naar de huiskamer stapte om naar de
poes te gaan zien, bleek de mand leeg te
zijn. De poes was verdwenen!! Wim werd
bleek van schrik. Opeens rende hij naar
het balcon en zocht de omgeving af. Wim
zag niets. En al was de poes daar ergens
in een tuin of schuur geweest, dan had
Wim de poes toch niet terug. Je kunt een
kat nu eenmaal niet naloopen. Wim riep
en riep.... maar poes kwam niet! Bijna
huilend ging Wim naar Moe. Hoe het
kwam dat de poes uit de kamer had kun
nen komen, begreep niemand. Alleen wist
pa er wel meer van. Pa had stilletjes de
poes naar buiten gelaten. Ze had zoo voor
de keukendeur zitten miauwen! Maar Pa
zei niets!
Vast stond in ieder geval, dat Wim's
poes weg was. „Misschien komt poes wel
weer gauw terug", m'n jongen, trooste
moeder. „Zou u denken Moe?" vroeg Wim
hoopvol. Ja mijn lieve jongen, ik geloof
het vast. Het is toch jou poes. 's Middags
was Wim's eerste gang naar de huiskamer,
maar het mandje was nog altijd onbezet.
Ook des avonds om zes uur liet poes niks
van zich hooren. Poes scheen de vrijheid
te verkiezen boven het verblijf van de
huiskamer. In ieder geval poes was en
bleef nog weg! Wim zeide, misschien vind
ik wel v/eer een andqre poes. Maar toch,
die poes was iets bijzonders. Zoo'n goedig
en lief dier, krabbelde nooit, vooral als
Wim het wel eens plaagde. Het was nu
avond geworden. Wim zat aan tafel met
zijn blokkendoos te spelen, kreeg nog een
kopje chocolademelk en toen sloeg de
klok! Het was al acht uur en Wim moest
naar bed. Wim ging met de blokkendoos
onder den arm, en Abram en Nellie ach
ter zich aan de kamer uit. Daar kwam
Wim op de gang. En plotseling, wat hoorde
Wim daar? Een poes riepmiauw!..
miauw!.... Wim rende de keuken in en
opende de balcondeur. „Abram, Nellie",
kom eens gauw! Wat is er Wim?" vroeg
het zusje en broertje van Wim. De poes
is er weer! schreeuwde Wim. En jawel
hoor. Van het balcon kwam de poes par
mantig naar binnengeloopen en dronk
van de melk, die Wim al klaar gezet had.
Zie je nu wel, dat jou poes terug komt,
zeide zus Sievertje die op al dat lawaai
was komen kijken. Poes is natuurlijk de
tuinen ingegaan. Misschien is ze wel weer
naar het bosch geweest, zeide broertje
Abram plagend. Allen lachten. Dat kan
wel waar wezen. Maar het voornaamste is
Wim's poes is terecht! Wim knikte blij.
Met een gerust hartje ging Wim nu naar
bed!!
ER WAS EENS....
door Hildebrand.
Er was eens.... Onze gedachten gaan
terug naar grootmoeders leunstoel. Het
schemerlicht, hetwelk de fijnheid van de
legende of de griezeling van het sprookje
moest voltooien, omgeeft thans onze kin
derlijke herinneringen. Hoe mooi, hoe aan
grijpend kon ze spreken over onze goede
Engelbewaarder en over het wonder van
Bethlehem. Hoe angstig schiliderde zij de
reus uit klein Duimpje en de wolf uit
Roodkapje. Hoe kinderachtig ze thans ook
lijken, mooi blijven ze en nimmer worden
die dingen uit onze herinnering gevaagd.
Er was eensHoe vanzelfsprekend
deze aanvang ook is, het is als een kop en
schotel, de volledigheid eischt haar aan
wezigheid.
Er was eens de gouden sprookjeseeuw.
Koningen geëerd en bemind door het volk;
De tijd dat er vrede heerschte, vrede onder
de menschen die van goede wille waren.
Een schoone gildentijd, een tijd dat het
beeld der Moeder Gods de straten sierden,
dat de fleurige processies zingend langs
de wegen togen. Dat was.en is voorbij
gegaan.
Nu wankelen de tronen en het groote ge
bod der naastenliefde is een kille forma
liteit. Goddelooze prenten en affiches dui
den de plaatsen waar eens onze goede
Moeder beschermend neerzag op de men
schen, waar Haar sprekende oogen den
zondaar weder hoop en vertrouwen gaven
en waar eens de menigte knielden voor het
Hoogheilig Altaarsacrament, voorafgegaan
door onschuldige kinderen, devoot bidden
de begijntjes en zingende koorknapen;
slenteren nu de lange rijen der betogen
den, hun godsdiensthaat uitbrakende in
lawaaierige toespraken. Haat en nijd, een
teeken des tijds!
Wanneer Rector Bots ons de terugkeer
tot de middeleeuwen aantoont, dan geven
we heb volmondig gelijk. Zie maar: de schit
terende steekspellen hebben thans weer
plaats, wel niet zoo schitterend als voor
heen, in den vorm van relletjes en huise
lijke twisten.
Toch een mooie tijd die middeleeuwen!
Ziedaar, vrienden, er was eens....!