STADS
NIEUWS
Algemeene Missiezondag en de
schrikkelijke nood der Missiën.
VEERTIG JAAR CINEMATOGRAFIE
DINSDAG 15 OCTOBER 1935
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 6
HSS ML a t ygr Een belangrijk gedeelte der schoolgaande jongens en meisjes wordt door „De Faam" gekleed. Ten eerste, omdat
■L^ «OE FAAM" bijzonder elegante en solide kinderkleeding verkoopt, en ten tweede omdat DE JEUGD ZELF liever
BH Jfl|k twm "De Faam'8" kleeding draagt. 5888
g* Ag9, m yr |j| „DE FAAM" verkoopt onder anderen elegante jekkers voor jongens en meisjes, modieuse meisjes wintermantels en jongens-
H H S5 winterjassen. Keurige kledingstukken en schier onverslijtbaar, echt FAAM KWALITEIT. Ze zijn nu geëtaleerd, en U kunt
ze zonder eenige verplichting tot koopen passen. Dan zult U zien dat ze van binnen en van buiten mooier zijn dan de andere.
KLEEDINGMAGAZIJH „DE FAAM" - HOOGSTRAAT bij de DONKERSTEEG
As. Zondag 20 October noodigt de H.
Stoel alle katholieken der geheele wereld
uit tot een dag van gebed, boete en aal
moes voor de Missiën.
Dit levensbelang der Kerk, dat wij moe
ten dienen alleen reeds uit dankbaarheid
voor de geloofsgenade, dat wij zelf ontvan
gen, vraagt wel zeer dringend onze volle
medewerking wegens de stijgende nood der
missiën in dezen tijd van geestelijke crisis
en materieele verarming.
De geheele wereld is aangetast door een
ontzaggelijke geestelijke crisis.
Gods genade wordt de wereld overvloe
dig aangeboden; dit blijkt uit de krachtige
toename der roepingen voor het missie
werk, en uit de wonderlijke ontvankelijk
heid voor het Evangelie, welke uit wel
haast alle missiën wordt gemeld. De H.
Kerk vindt in de moderne ontwikkeling
van het wereldverkeer gelegenheid als nooit
te voren om in alle streken der aarde door
te dringen en met alle groepen der men-
sohelijke samenleving contact te zoeken.
Maar sterker dan ooit schijnt de wereld
zich te verzetten: alom, tot in de meest af
gelegen deelen der wereld, dringt zich op
de propaganda van het meest krasse on
geloof, van de meest cynische ontkenning
van alle zedelijke orde, van de meest barre
vermateria] iseering van alle menschelijke
activiteit. Zóó godsdienstloos als thans was
de leiding der staten en het openbare leven
der volken wellicht nog nimmer.
De tegenstelling tusschen God en de we
reld beleeft in onze dagen overal haar
scherpste vorm.
Daarom eischt deze crisis meer dan ooit
gebed en offer, om de natuurlijke
zwakheid van den mensch tegenover de in
fernale krachten, die overal omhoog drin
gen, aan te vullen en ter overwinning te
voeren met bovennatuurlijke
kracht.
Er wordt tegenwoordig zoo veel geleden
onder allerlei beproevingen: gij. goedwil
lende maar zwaarbeproefde zielen, maakt
daarvan eens een offer voor uwe, nog armer
medemenschenheidenen en d wal enden!
Is het geen sterkende gedachte, dat men
door de lasten van dezen tijd blijmoedig
te dragen voor de missiën, het koninkrijk
Gods uitbreidt?
De geestelijke crisis veroorzaakt echter
ook een drukkende materieele ont
reddering, die wederkeerig de geeste
lijke verwarring nog verergert, en ook aan
de zegenrijke werking der Kerk een steeds
groeiend beletsel stelt, om in de duisternis
het licht in de verwarring de orde, in de
beproeving de troost te brengen, waarover
zij alleen beschikt. Dé geestelijke crisis kan
dan ook niet bestreden worden zonder vele
en krachtige stoffelijke hulpmid
delen.
En nu raken de missiën juist aan
schrikkelijke verarming ten
prooi.
Dit blijkt wel heel sterk uit de volgende
feiten:
De ondersteuning die de H. Stoel kan
geven voor de Voortplanting (een beschei
den steun) is in den laatsten tijd met bijna
45 pet. gedaald; d.w.z. dat er in 1934 3J4
millioen gulden minder te verdeelen was
dan 5 jaren geleden; en dit kleiner bedrag
moest over veel meer missies verdeeld
worden, zoodat de missies slechts ongeveer
de helft ontvingen van hetgeen him voor
vijf jaren werd toebedeeld.
Of anders voorgesteld: het aantal bedeel
de missies is in de laatste 5 jaar vooruit
gegaan met ongeveer 60, maar de gemid
delde uitdeel in g per missie is gedaald van
ongeveer f 15.000.a 16.000.op
8000.per jaar. Het gemiddelde aantal
priesters per missie is 30, die gemiddeld
100 kerken bedienen, en tal van broeders
en zusters, en catechisten en scholen en
hospitalen moeten onderhouden.
Men ziet dus welk een ruïne voor de
Missies reeds het enkele achteruitgaan van
de Voortplanting inhoudt.
En deze finantieele achteruitgang is niet
uit andere middelen in te halen; integen
deel, zij wordt nog sterk verergerd.
Immers, ook de H. Kindsheid moest haar
uitdeeling voor de jeugdzorg verminderen;
ook het St. Petrus Liefdewerk moest de
ondersteuning der priestersopleiding be
perken.
Dan: de missionaris, die persoonlijk zijn
levensonderhoud in den regel uit missti-
pendia trekt, heeft deze tegenwoordig
slechts bij uitzondering.
Gouvernementssubsidies zijn overal be
langrijk verlaagd of ingehouden.
De eigen inkomsten der missiën, nauw
samenhangend met de arbeidsgelegenheid
der inboorlingen, vooral met de opbrengst
van landbouwvoortbrengselen, welke voor
vele missiën een belangrijk deel van hun
onderhoud vormden, zijn bij de algeheele
verarming der koloniale gebieden der zelf
standige landen (China, Japan e.d.), tot
een minimum geslonken. En de achteruit
gang van deze inkomsten verhoogt de be
hoeften: want er zijn daardoor nóg meer
armen te ondersteunen.
De materieele steun door de missionee-
rende Orden en Congregaties zelve uit het
moederland getrokken, (vo«r* vele missies
de voornaamste bron van inkomsten) is
zeker niet minder, in vele gevallen zelfs
meer gedaald dan de ondersteuning der
Pauselijke Genootschappen.
Daarbij komt dan nog, dat de groote be
lemmeringen van het betalingsverkeer in
verschillende landen (vooral Duitschland)
zeer belangrijke bedragen aan missiesteun
blokkeeren!
En te midden van deze penibele finan
tieele omstandigheden slaan hier aardbevin
gen kerken, scholen en huizen neer, richten
daar typhonen verwoestingen aan, vernie
len overstroomingen groote gebieden in
China, waar roovers en communistische ge
weldenaars reeds zooveel armoe brachten
en weer opnieuw brengen, wordt Afrika
geteisterd door droogte en epidemieën.
De rampen stapelen zich wel van alle
kanten op!
Er is dus in de missies vreese-
lijke stoffel ij ke nood.
En een stoffelijke nood, die in de hoogste
mate schade toebrengt aan tallooze zielen.
Vergeleken bij onze toestanden, kan men
gerust zeggen, dat in doorsnee de toestand
in de missiën veel en veel zorgelijker is
dan zelfs in onze armste parochies; en me
nige missie en menige missionaris verkeert
in omstandigheden, die zorgvoller zijn, dan
de toestanden van onze meest beproefde
werkelooze gezinnen.
Zelfs de nijpende nood in eigen omgeving
mag dus geen reden zijn, aan de missiën
onze gaven te onthouden of deze slechts ka
rig te bedenken; want ook deze behooren
onder de slachtoffers die in den uitersten
nood zijn, en ook daar brengt, wellicht nog
sterker dan hier, stoffelijke nood groote
geestelijke ellende: wie nog iets te missen
heeft, geve dus!
Gods eer en het heil van den
naaste vragen van ons:
Naast veel gebed en offer, vooral dit
jaar wel zeer bijzonder ook vele en groo
te aalmoezen voor de missie.
En omdat onze toestanden zóó zorgelijk
zijn en kapitale giften wel zeer schaarsch
moeten worden, moet bijzonder gewerkt
worden voor een krachtige organisatie der
kleine en gestadige bijdrage, m.a.w. alle
nadruk moet worden gelegd op:
lo. het welslagen der godsdienst
oefening en der collecte op 20 Oc
tober;
2o. het organiseeren en uitbrei
den in elke parochie van het Genoot
schap van den H. Geest, dat geregeld èn
gebed èn aalmoezen vraagt.
Laat ons als trouwe kinderen der Kerk
onze Heilige Moeder steunen in haar nood
en troosten in haar zorg, opdat zij met meer
kracht nog de zegeningen verspreiden kan,
die Jezus' Kruisdood verdiende voor
allen.
TH. M. P. BEKKERS.
In het Koloniaal Instituut had heden
morgen de groote herdenking plaats door
den Nederlandschen Bioscoopbond van de
uitvinding van de cinematografie vóór
veertig jaar.
De groote gehoorzaal was geheel gevuld
met genoodigden, toen de heer D. Hambur
ger, voorzitter van den Nederlandschen
Bioscoopbond het wooTd nam om allen
welkom te heeten, in het bijzonder den
heer Louis Lumière en den Franschen ge
zant, om vervolgens te spreken over:
Het film- en bioscoopbedrijf in Neder
land.
Allereerst wijdt spr. een korte beschou
wing aan de beteekenis van het filmwe
zen in economisch opzicht. Hij vat zijn be
schouwing samen in enkele sprekende cij
fers, waarin heel de veelbewogen geschie
denis der cinematografie besloten ligt.
Volgens de laatste in Amerika verzamelde
statistische gegevens bedroeg het aantal
bioscopen, dat over de geheele wereld
verspreid is, eind 1934 niet minder dan
61.923. Hiervan waren in Europa gevestigd
30,623, in Amerika 25.688, in Azië 3013, in
Australië 1908 en in Afrika 691, slechts
50 pet. van deze ruim 60.000 bioscopen
waren uitgerust met geluidsfilm-weerga-
ve-apparaten, zoodat nog de helft der be
staande bioscopen zoogenaamde stomme
films vertoont. In Europa is het percen
tage der geluidsfilmtheaters circa 65. Als
een teeken, hoe voortvarend de onderne
mers in het Nederlandsche bioscoopbedrijf
zijn geweest, moge gereleveerd worden,
dat in Nederland alle bioscooptheaters in
totaal 331, met een geluidsfilminstallatie
zijn uitgerust.
Het kapitaal, dat over de geheele werld
in de filmindustrie is geïnvesteerd, is reeds
de 12 milliard gulden overschreden. Ver
houdingsgewijs is hier te lande in het
film- en bioscoopbedrijf geinvesteerde ka
pitaal van meer dan 60 millioen gulden
grooter dan in de meeste andere landen.
Hieruit valt af te leiden, dat onze bios
cooptheaters beter zijn gebouwd en kost
baarder en fraaier zijn ingericht dan in
het buitenland. Deze kostbaar en fraai in
gerichte theaters vereischen uiteraard een
intensieve exploitatie om hetzelfde econo
mische effect te verkrijgen, hetwelk in het
buitenland met minder goed geoutilleerde
bioscopen bereikt wordt. Hier komt nog
bij, dat ons land tot voor kort voor het
verkrijgen van films geheel was aange
wezen op het buitenland, waardoor het Ne
derlandsche bioscoopbedrijf belangrijke
offers moest brengen om de beschikking te
krijgen over de kostbare buitenlandsche
films, die alleen geleverd werden tegen
betaling van zeer groote sommen voor de
vertooningsrechten in Nederland. Dat de
exploitatie onzer bioscopen daardoor veel
duurder is geworden, behoeft geen betoog.
Helaas valt het ook niet te verwachten,
dat Nederlandsche films, waarvan de ver
vaardiging nog betrekkelijk kort geleden
ter hand is genomen, het kostenniveau der
Nederlandsche bioscopen zullen verlagen.
Dat de druk der lasten, die van over
heidswege öp de schouders der bioscoop
exploitanten is gelegd, thans zeer zwaar
wordt gevoeld, spreekt dan ook vanzelf.
Het standhouden van het Nederlandsche
bioscoopbedrijf in de economische depres
sie is ook te danken aan het regelend op
treden van den Nederlandschen Bioscoop
bond op het gebied van de interne zake
lijke verhoudingen van het bedrijf. De
Nederlandsche Bioscoopbond vormt op
filmgebied in Europa een unicum, doordat
alle Nederlandsche filmproducenten, film-
importeurs, filmverhuurders en bioscoop
exploitanten daarin zijn vereenigd.
Spr. zet dan uitvoerig uiteen, wat de
Nederlandsche Bioscoopbond in den loop
van zijn bestaan voor het interne bedrijfs
leven heeft gepresteerd, waarbij hij spe
ciaal de aandacht vestigt op het in het be
gin van dit jaar genomen besluit om de
stichting van nieuwe filmfabrieken, film
verhuurkantoren en bioscooptheaters voor-
loopig onmogelijk te maken, hetgeen nood
zakelijk was om ongezonde expansie te
voorkomen.
Met zekeren trots concludeert spr. daar
bij, dat de Nederlandsche Bioscoopbond
bijtijds den weg heeft ingeslagen, welke
in deze dagen aan het geheele economische
leven wordt aangewezen door de maat
schappelijke omwenteling, welke zich met
dezelfde snelheid voltrekt als de geweldige
evolutie van de cinematografie, welke
men heeft kunnen waarnemen.
Door Mr. A. T e p e, voorzitter der Katho
lieke Filmcentrale te Leiden werd vervol
gens een rede gehouden over:
De cultoreele beteekenis van de film.
Spr. behandelt de volgende vragen:
„Welke beteekenis heeft de film in de 40
jaar van haar bestaan gehad in cultureel
opzicht?" en „Wat mogen en moeten wij
van den cultureelen invloed van de film
in de toekomst verwachten?"
Ter voorkoming van misvattingen levert
spr. eerst enkele verklarende beschouwin
gen over film en cultuur.
Daarbij concludeert hij, dat de film, in-
stede van als nutteloos, ja schadelijk te
worden veroordeeld, veeleer de aller
grootste belangstelling verdient en op-
eischt van een ieder, maar zeer in het bij
zonder van hen, die door aanleg en talen
ten, of op grond van him maatschappelijke
positie in de eerste plaats verplicht en ge
roepen zijn om de cultureele belangen van
het volk te behartigen.
Het verschil in levensbeschouwing ver
oorzaakt en verklaart de uiteenloopende
inzichten inzake inhoud en beteekenis van
het cultuurbegrip.
In verband hiermede laat spr. uitko
men, wat hij krachtens zijn levensbe
schouwing onder cultuur verstaat.
Cultuur is de volledige ontwikkeling van
den mensch als zedelijk wezen en van het
menschdom als zedelijk organisme.
Cultuur is derhalve de ontwikkeling van
alle geestelijke krachten en mogelijkheden,
zoowel van de verstandelijke als van de
zedelijke, voornamelijk zelfs van de ze
delijke.
En de vervulling van 's menschen zede
lijke taak staat wederom in het nauwste
verband met den godsdienst; deze toch is
eenerzijds de juiste erkenning en verwe
zenlijking en anderzijds het richtsnoer en
het doel voor de vervolmaking van zijn
zedelijk leven. Waaruit volgt, dat de
godsdienst de belangrijkste factor is in het
cultureele leven.
Thans onder de oogen ziende de vraag,
welke beteekenis de film in de eerste ja
ren van haar bestaan in cultureel opzicht
heeft gehad, onderscheidt hij de documen
taire film en de speelfilm.
Niemand, aldus spr., kan de juistheid
betwisten van de bewering, dat er reeds
thans een onnoemlijk aantal films beschik
baar is, welhaast op elk terrein van men
schelijke activiteit en kennis der natuur,
vervaardigd en geschikt om belangstelling
te wekken, kennis bij te brengen, liefde
te kweeken, ondernemingsgeest te stimu
leer en.
De vraag, of de film een bruikbaar en
gewenscht hulpmiddel is bij het onder
wijs, heeft opgehouden een strijdvraag te
zijn en men beijvert zich in vele landen
met succes om niet alleen de kennis van
bepaalde vakken, maar ook algemeene
cultuur-problemen door middel van de
film nader te brengen tot de studeerende
jeugd.
Wat de speelfilm betreft, deze heeft in
cultureel opzicht een nog belangrijker
taak te vervullen dan de documentaire
film.
Terwijl de documentaire film de stoffe
lijke wereld, de physiek waarneembare
dingen voet voor voet, inwendig en uit
wendig, in hun ontstaan en groei, hurt
aard en samenstelling, hun beweging en
rythme uitvorst, analyseert, beweegt zich
de speelfilm op het terrein van het zoo
veel subtielere zieleleven van den mensch,
het menschelijk handelen, individueel en
sociaal.
Ter voorkoming van misverstand merkt
spr. intusschen op, dat hij de speelfilm,
geenszins uitsluitend zou willen aanvaar
den als ontleder en regulateur van het
zedelijk handelen van den mensch.
Spr. erkent integendeel volmondig het
goed recht, ja het nut, zelfs in indirect
cultureel belang, van de indifferente, pre-
tentielooze, zuiver en alleen op amusement
en verpoozing .gerichte speelfilm, los van
alle psychologische problemen, mits en
voorzoover zij noch ethisch, noch aesthe-
tisch aanvechtbaar zijn.
Spr. constateert, dat de speelfilm een
allerbelangrijkste taak te vervullen heeft
nopens de cultureele vorming en groei van
het volk.
Vervolgens voerde in deze bijeenkomst
het woord Prof. H. Rosse uit Delft over:
De aesthetische beteekenis van de
film.
Spr. geeft een kort antwoord op de
vraag: wat mogen en moeten wij van de
film in cultureel opzicht verwachten?
Erkent men met spreker als grondslag
van alle cultuur het zedelijk handelen van
den mensch, dan moet men ook den plicht
aanvaarden, om alles in het werk te stel
len, teneinde dat handelen gunstig te be-
invloeden.
De film nu is, gelijk spr. reeds heeft op
gemerkt, daartoe een bij uitstek geschikt
instrument; zoowel ten goede als ten
kwade.
In dit verband zij er nogmaals op ge
wezen, dat verschil in levenbeschouwing
ook verschil in opvatting impliceert om
trent hetgeen cultureel aanvaardbaar, toe
laatbaar te achten is.
Wijs gehanteerd door in alle opzichten
bevoegde kunstenaars is de film in staat
om het beschavingspeil van het volk, dat
is zijn verstandelijke vermogen en zijn ze
delijke behandeling gunstig te beinvloeden.
Het is daarom de taak van de overheid
om, met meer recht, dan waarmede zij
maatregelen treft tegen vervalsching van
levensmiddelen, te waken tegen verval
sching en bederf van dit geestelijk voed
sel en om stimuleerend of handelend op
te treden, naarmate van het te kort schie
ten van het particulier initiatief.
Spr. besluit met den oprechten wensch,
dat het Nederlandsche bioscoopbedrijf deze
hooge cultureele roeping van de film, voor
zooveel dat in zqn vermogen is, te helpen
bevorderen.
Tenslotte sprak de heer D. van Stave
ren, voorzitter van de Centrale Commissie
voor de Filmkeuring over:
Louis Lumière en de historische ont
wikkeling van zijn uitvinding.
De menschheid, zeide spreker, heeft
door alle tijden heen getracht in
beelden weer te geven wat haar belang
inboezemde. En steeds poogde zij in die
afbeeldingen het element der beweging
tot zijn recht te laten komen. Zoo ontstond
er, van de graffiti der holbewoners via de
afbeeldingen op tempels, paleizen en graf
monumenten, tot het tegenwoordige ge
luidsfilmjournaal, één groote documentaire
der wereldgeschiedenis.
Het was dan ook een feit van zeer groote
beteekenis, toen de gebroeders Auguste en
Louis Lumière, geleerden en fabrikanten
van optische artikelen te Lyon, op 13 Fe
bruari 1895 patent vroegen op hun uitvin
ding, die in staat stelde tot het opnemen
en het weergeven van levende beelden op
een zoodanige manier, dat ze voor de oogen
van een groot publiek op een scherm ge
projecteerd konden worden.
De eigenlijke uitvinder, ook volgens het
getuigenis van zijn broer, was Louis Lu
mière, die toen dertig jaren oud was.
Auguste bezat vooral belangstelling voor
vraagstukken, op het gebied van de phy-
siologie en der biologie. Louis was de man
van de fotografie en de werktuigkunde.
Him heele leven hebben de beide broe
ders ten nauwste samengewerkt. Ook de
projectie der levende beelden had hun
beider belangstelling. Doch vooral aan de
kennis en de ijzeren wilskracht van Louis
Lumière was het te danken, dat de lang
gezochte oplossing voor de vraag, hoe men
uit de chronofotografie kon komen tot de
cinematografie, in 1895 gevonden werd.
Spit deelt tal van bijzonderheden mede
uit het leven en over het werk der gebroe
ders Lumière. Hup nauwe samenwerking,
aardig gesymboliseerd door het feit, dat
ze onder één dak bleven wonen en met
twee zusters huwden, heeft tot dezen dag
voortgeduurd.
Groot is het aantal uitvindingen en ont
dekkingen, die zij in gemeenschappelijken
arbeid tot stand brachten. Talrijk zijn de
eerbewijzen, die hun te beurt gevallen
zijn.
Op 28 December 1895 werd de cinemato-
graaf voor het eerst in het publiek ver
toond in den kelder, de „Salon Indien**,
van het Grand Café aan den Boulevard
des Capucines te Parijs. De eigenaar wilde
zijn kelder niet verhuren op een basis van
„fifty-fifty". Hij eischte een huur van der
tig francs per dag. Later heeft hij zeker
spijt gehad van zijn gemis aan vertrou
wen, want al heel spoedig liep het storm.
En konden slechts 120 menschen in den
kelder. De séances duurden 20 minuten.
Men betaalde 1 franc entrée, zag daarvoor
10 films, elk met een lengte van gemid
deld. 16 Meter.
Na Parijs kwam Lyon en daarna heel
spoedig Londen. Van 1895 tot 1900 trokken
de operateurs met het Lumière-apparaat
en de eerste Lumière-filmpjes door Euro
pa en Amerika. Van de zwerftochten van
den heer Promio in die jaren zou een aar
dige film te maken zijn.
Toen na 1900 de toepassing der cinema-
tograaf zich meer en meer oriënteerde in
de richting van het theater, trok Lumière
zich terug. Hij was geen theater-man en
wilde dat niet zyn. Hem interesseerde
slechts de toepassing der wetenschap. Om
gewin is het nimmer te doen geweest.
DE GALA-AVOND BIJ TUSCHKINSKI.
In 't Theater Tuschinski is gisteravond
het veertigjarig bestaan der cinematogra
fie in een gala-avond herdacht, een gala
avond, dien groote luister werd bijgezet
door de aanwezigheid van den vader der
moderne cinematografie, de heer Jean
Louis Lumière.
Een daverend applaus uit de volle Tu-
schinski-zaal begroette den grijzen vitalen
uitvinder, toen hij in gezelschap van den
heer Tuschinski, de heeren Hamburger en
De Hoop van den Ned. Bioscoopbond, be
nevens vele andere autoriteiten op filmge
bied plaats nam in de frontloge, waar ook
wethouder Boekman was gezeten.
Het Wilhelmus onderstreepte het dank
baar applaus, dat Amsterdams bioscoop-
minnend publiek den populairen Franse li
man bracht, een applaus, dat herhaaldelijk
opklonk bij de vertooning van het journaal,
waarop de heer Lumière, ditmaal als film-
artist optreedt. Wij zien de ranke K. L. M.-
vogel op Waalhaven neerstrijken, even later
zet de glundere Fransehman den voet op
Hollandschen bodem, en wij zien en hoo-
ren hem spreken voor de radio. Wij maken
zijn aankomst in de residentie mee, die lut
tele uren geleden plaats vond; er is wel een
groot verschil tusschen veertig jaar terug,
toen deze zelfde Lumière, die daar nu in
de fiimloge zit, zijn eerste filmpje demon
streerde, en vanavond nu wij dat, wat des
morgens plaats heeft 's avonds op het witte
doek zien en hooren.
Een Pathé Frères-journaal uit 1900,
waarbij een explicateur zijn lang vergeten
taak weer heeft opgevat, vormt een aardi
ge tegenstelling met de ultra-moderne ge
kleurde geluidsfilm, die aan de antiquitei
ten voorafging.
De heer Lumière kent de wenschen en de
verlangens van het publiek: geëscorteerd
door zijn gastheeren verlaat hij een oogen-
blik zijn loge om zich voor het voetlicht te
laten toejuichen door .zijn Amsterdamsche
bewonderaars, een aardig moment in deze
galavoorstelling, waarin de hoofdschotel
gevormd werd door de vertooning van de
uitstekende film van Dicken's meesterwerk
„David Copperfield."
MR. MARCHANT VOOR
„SANCTUS AUGUSTINUS".
Over het communistisch bolsjewisme en
het bolwerk daartegen, dat geen
haar beter is.
Elk katholiek apostel van de leer
van Christus.
Op plechtige wijze heeft gistermiddag de
inauguratie plaats gehad van de nieuwe
leden van de R. K. Studentenvereeniging
„Sanctus Augustinus" alhier.
Voor deze plechtigheid, welke evenals
vorige jaren in het „Eigen Huis" der ver-
eeniging aan het Rapenburg werd gehou
den, bestond ditmaal grooter belangstel
ling dan ooit tevoren, wijl de feestrede
zou worden uitgesproken door den oud
minister van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen, mr, H. P. Marchant. Het be
stuur had daarom op de bestuurstafel een
microfoon geplaatst, zoodat de vergade
ring door het geheele huis was te volgen
en er werd een ruim gebruik van gemaakt.
Onder de aanwezigen merkten we o.rn.
op jhr. mr. von Fisenne, curator der Leid-
sche Universiteit, prof. P. G. Groenen, di
recteur van het Kath. Indisch Bureau te
Den Haag, oud-Uniemoderator en -mo
derator van S. Augustinus, dr. W. van
Heugt en, Unie-moderator, rector Reijnen,
moderator der ver., prof. J. Verhaar uit
Warmond, prof. W. Keesom en afgevaar
digden van de zustervereenigingen uit Am
sterdam, Nijmegen, Tilburg, Delft en Rot
terdam, benevens de heeren P. Beukers en
H. Keune, resp. praeses en quaestor der
Unie van R. K. Studentenver. in Neder
land.
De praeses van S. Augustinus, de heer
R. T. M. van der Lugt, verzocht na ope
ning der vergadering met den chr. groet
den assessor de novieten te willen binnen
leiden, hetgeen met het gebruikelijk cere
monieel plaats vond. Daarna verkreeg de
heer C. Moorman, de „Groenen-generaal",
het woord om er zijn blijdschap over uit
te spreken zooveel nieuwe toekomstige
Augustijnen aan het bestuur te kunnen
overdragen, waarvoor de heer van der
Lugt dank zegde en tevens den heer Moor
man dank bracht voor hetgeen hij in den
groentijd en daarvoor voor de novieten en
voor de vereeniging heeft gedaan.
De abactis deed hierna mededeeling, dat
bericht van verhindering was ingekomen
van den rector magnificus der Leidsche
Universiteit, van den secr. van den Acad.
Senaat en den secretaris van curatoren,
verder van deken Homulle en pastoor
Beukers, van jhr. Ruys de Beerenbrouck
en mr. Aalberse, mr. van Oppenraay en
de professoren Barge, Carp en Goddijn.