Louis Lumière in ons land.
Minister prof. Slotemaker de Bruine ontving Maandag op zijn departement te den Haag in audiëntie den heer
Louis Lumière, den uitvinder der cinematografie, die op het oogenblik in ons land vertoeft in verband met het
veertigjarig jubileum der cinematografie
Verschillende schaakmeesters, o.w. dr. Euwe, Flohr en dr. Tartakower woonden Maandagavond met
hun dames de voorstelling bij van de revue .Dat doet je weer goed", in het theater Carré te
Amsterdam
De eerste .één-gerecht-dag" van het werk der Duitsche Winterhilfe werd Zondag
gehouden. Een kijkje bij een der groote openluchtketels te Berlijn
De publieke belangstelling voor de behandeling der Ossche strafzaken, waarmede Maandag voor de rechtbank te den Bosch een
aanvang werd gemaakt, was zeer groot Een groep wachtenden
Generaal De Bono (wijzend) slaat met generaal Biroli (links) de bestorming van Adoua
gade
Opperwachtmeester Mintjes (links) en
inspecteur Kempen (rechts) in gesprek
voor den aanvang der behandeling
van de Ossche strafzaken door de
Bossche rechtbank
FEUILLETON,
HAAR MOEDERS
EVENBEELD
Naar het Engelsch van
LOUIS TRACY.
(Nadruk yerboden).
33)
„Dat héb ik je gezegd. Ik voel me niet
goed. Ik heb geen behoefte aan je gezel
schap.... vandaag."
„Poe, wat een vertoon van majesteit! Ik
moet bepaald iets op mijn geweten hebben.
Maar wat? Zou je niet zoo goed willen zijn
mij in te lichten wat ik misdreven heb?"
„Je hebt niets misdreven."
„Dat heb ik wel. Ik begrijp het best.
Het is om wat ik gisteren over Helen Tower
heb gezegd. Je bent jaloersch."
„Waar geen liefde is, kan ook geen ja
loezie zijn", klonk het heesch.
Sir Reginald kon niet zoo gauw woorden
vinden. Het duizelde hem; hij had een ge
waarwording of hij een striemende klap
in het gezicht 'had gekregen. Eindelijk luk
te het cem iets te zeggen.
ltDan ben ik wel een erge pechvogel, Wi
nifred
Een weemoedig lachje trok over zijn ge
zicht.
Het kostte Winifred de grootste moeite
een niet uit te roepen:
„Geloof er toch niets van", maar ze beet
zich op de bieeke lippen en dwong zich met
ai haar energie om de woorden die haar
op de tong brandden binnen te houden.
„Het komt wel onverwacht, deze onthul
ling", merkte Sir Reginald 'n tikje sarcas
tisch op. „Maar is het de waarheid?"
„Ja."
„Dus je houdt niet van me, Winifred?"
„Ik mag je heel graag."
„Gaat je gevoel niet dieper?"
„Neen."
„Toe, zegt dat niet, liefste, het doet zoo'n
pijn."
„Ik vind het ellendig als je verdriet
hebt, maar ikik kan er niets aan
doen, heusch niet."
„Dus je hebt wel medelijden met me?"
„O ja."
„Maar hoe komt het dan toch, dat ik den
sterken indruk van het tegenovergestelde
heb gekregen. Ik kan het niet helpen, Wi
nifred, maar ik geloof dat de fout bij jou
ligt. Jij liet me hopen, misschien zonder
het zelf te willen, dat je me gelukkig
zoudt maken. Je had moeten zorgen dat
die verkeerde meening niet bij mij kon
postvatten en de waarheid.wel daar
mee had je me toch niet zoo rauw en on
barmhartig op het lijf behoeven te val
len."
„Ga zitten alsjeblief. Je bent niet billijk
tegen mij. Ik wist niet, dat je van me.
„Je wist niet, dat ik van je hield? Dat
is niet waar meisje."
„Ik bedoel, ik wist niet dat je zooveel
van me hield. Ik begreep wel dat je me
aardig vond, maar ik dacht dat je....
dat je.... wel, zoo'n beetje met me flirt
te, zooals ik misschien ook .met jou gedaan
heb."
Sir Reginald was nu totaal van zijn stuk
gebracht.
„Ben jü het werkelijk, die ik dat hoor
zeggen, Winifred?""hijgde hij. „Het lijkt
wel of ik droom en of de stem van een
vreemde me in de ooren klinkt. Heb j ij
met mij geflirt? Maar dat kantoch niet
het moet een ander meisje zijn, die me dat
vertelt."
Hij zweeg even: toen vervolgde hij hoofd
schuddend, en op langzamen triesten toon:
„Neen, dat komt te plotseling; zooiets moest
niet mogen gebeuren."
„Je moet gaan zitten of weggaan", viel
Winifred wild als een opgejaagd dier en
schor van zenuwachtigheid uit. Haar zelf-
beheersching dreigde-.uitgeput te raken.
„Ja, ga liever wegdat is beter, heusch,
dat is beter. Laten we nu afscheid nemen
en elkaar nooit meer ontmoeten."
„Als je dat met alle geweld wilt, zal ik
gaan", stemde Sir Reginald gelaten toe.
„Het is anders wel heel plotseling. Ik ben
er no? steeds niet zeker van of ik droom
of niet. Maar een prettige droom is het in
ieder geval niet", voegde hij< er bitter bij.
„Maar iets anders; hebben we geen nuch-
ter-zakelijke dingen af te spreken, vóór je
me op die manier wegstuurt? Ben je van
plan je mijn hulp net zoo van den hals te
schuiven, als je het mij doet. En zoo ja, hoe
stel je je dan voor je er door heen te
slaan?"
„Dat zal wel in orde komen! Die brief
hier", ze zwaaide de enveloppe, die ze al
dien tijd in de hand had gehouden, heen
en weer", bevat een aanbieding voor een
betrekking. Ik zal gauw weer aan het werk
zijn en dan zal ik het geld dat ik je schul
dig ben, terugbetalen, ofschoon ik weet dat
het je niets kan schelen. En", eindigde ze
zacht, „er is natuurlijk een heeleboel, dat
je voor me gedaan hebt en dat ik je niet
met geld vergoeden kan."
Hij ging niet op haar woorden in en zei
alleen maar:
„Dus ik kan nu heengaan?"
„Ja.
„Maar het is toch niet mogelijk, dat je
dit ernstig meent! Bedenk wat dat voor
mij beteekent: te moeten verder leven,
maanden, jaren en jou nooit meer te zien...
Het is zoo'n intens troosteloos vooruitzicht.
Dat moet je toch kunnen meevoelen. Heb
je dan geen greintje medelijden?"
„Zeker voel ik met je mee, maar...."
Ze maakte den zin niet af.
„Wat wilde je zeggen?" drong hij.
„Niets, adieu. Ga nu alsjeblieft."
„Houdt me dan ten minste op de hoogte
waar je bent. Ik zou het verschrikkelijk
vinden je totaal uit het oog te verliezen."
„Voorloopig blijf ik hier. Maar je moet
niet komenik smeek je om niet te ko
men. Het is niet goed dat we elkaar zien."
„Goed. Als je me dan per se niet wilt
zien, zal ik niet meer komen. Maar je
moet me van jou kant beloven, dat, als je
iets noodig hebt, geld of wat anders, je me
het zult laten weten. Dat mag ik toch wel
als laatste gunst van je verlangen?"
„Ja, ik beloof het je."
„Nu adieu dan. Ik begrijp er weliswaar
niets van, maar ik zal gaan omdat je het
wenscht. God zegen je, Winnie."
Sir Reginald drukte zijn droge lippen op
haar hand en verliet met loome voeten het
vertrek, dat hij kort tevoren zoo welge
moed was binnengekomen.
De deur was ternauwernood achter hem
dichtgevallen, of ze riep zijn naam, met
een gesmoorde stem die hij niet hooren kon
en languit viel ze op de sofa neer.
Een poosje bleef ze zoo liggen; haar adem
kwam zwaar en stootend en ze had een
gevoel of haar heele lichaam pijn deed.
Toch was, wat ze inwendig voelde, niet
alleen pijn.ze was zich vaag bewust van
iets zoets bij alle bitterheid die haar ver
vulde: het besef van haar zelfopoffering,
van den plicht die zij volbracht, van een
goed werk, dat zij gedaan had.
Lady Carshaw had een beroep op de al
gemeen-vrouwelijke neiging tot het mar
telaarschap in haar gedaanWilliam
Meiklejohn's cynische psychologie bleek
juisten Winifred moest zichzelf be
kennen dat er een verholen glimlach in
was en een verrassend licht.
Ze bleef liggen tot juffrouw Goodman
met het theeblad kwam De hospita ver
wachtte, zooals gewoonlijk, Sir Reginald
te zullen zien, want ze had hem niet hooren
weggaan.
Inplaats daarvan vond ze Winifred uit
gestrekt op de sofa en nog telkens droog
nasnikkend. De vriendelijke vrouw knielde
naast het meisje, legde den arm om haar
heen en begon, zacht troostend, haar te
vragen naar de oorzaak van haar ver
driet.
In het eerst was er niet veel met Wini
fred te beginnen; ze trachtte Miss Good
man af te weren, bleef onbewogen onder
haar liefkoozingen en liet haar vragen on
beantwoord, maar ten slotte brak haar ver
zet onder den milden, maar vasthoudenden
drang van den ander en aan het eind liet
ze zich bewegen op te staan en liep met
moeilijke, langzame schreden naar de ta
fel, waar de theeboel was klaargezet
(Wordt vervolgd).