ZATERDAG 5 OCTOBER 1935 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD - PAG. 11 CORRESPONDENTIE. Hildebrand, Leiden. Zoo, mijn groote Neef, eindelijk ben je dan toch, tot mijn genoegen geslaagd en heb je gevonden wat je zocht. Ik kan me zoo echt voorstel len, wat het is, te zijn waar men niet graag is. Hoe het is! Het gaat langzaam maar alles komt terecht! Dag Hildebrand! Ik wacht af! De hand! Groet vader en moeder ook van mij! Bertie Fleur, Leiden. Wel, wel, al in de 5e klas! Wat gaat de tijd booh snel! Ik kan me jou nog best voorstellen, toen je nog op de bewaarschool was en Paulke en Theo nog maar zoo'n kleine pukkies waren. De verjaardag is genoteerd! Dag! Bertie! Groet Vader en Moeder van me en ook de twee broertjes! Wim Cornelissen, Leiden. Wimke dicht op een 20-jarige wielrenner, die eerst geroemd en gevierd- was en later werd vergeten toen zijn leven „versleten" was. Ja Wim! zoo gaat het met alle sport- grootheden. Let maar eens op! Kom, ik zal jou dat eens laten voordragen. DE WIELRENNER. Als hij twintig jaar is, Zit hij al in de baan; Al is hij niet de beste, Dat komt er niet op aan. Dat wordt zachtjes beter, Na veel oefening zeg, Dan komt hij er bovenop, En ligt dan geregeld aan den kop. Eens brak hij een sleutelbeen, En liep er toen gewoon mee heen, Maar na vijf weken was het weer rennen! Maar hij zei: „Daar moet je aan wennen." Toch gaf hij het nog niet op, En bleef nog steeds aan de kop. Maar hij werd op 't laatst vergeten, En toen was zijn leven versleten. Johanna Rutten, Blejjswijk. Ik kan me je ongeduld best begrijpen, Jo! En wat is dat 'n voldoening, als men dan de raadsels allemaal kent. Maar dan prijs? Mij dunkt, ik zie je al zenuwachtig naar de bus hollen, als de krant is geko men? En nuJohanna tot den volgenden wedstrijd! Por je vriendinnetjes, die ons lezen, ook eens op om mee te doen. De prij zen zijn voor allen te verdienen. Groet je ouders van me. Daag! Mimi Vosters, Leiden. Het is een lust jullie oplossingen te zien! Zoo'n keurig werk moest ik van iedereen krijgen, dat zou mij veel tijd bespraren. En wan neer krijg ik nu eens een verhaal of vers? Dag Mimi! Groet mama van me en maak ook mijn groeten aan Frits en Jos. Voor jou de hand! Johanna Otto, Langeraar. Het beste middel om raadsels te leeren oplos sen, is iedere week probeeren en dan zien de week daarop, hoe de oplossingen moes ten zijn. „Oefening" is hier de boodschap! Doe dat en ik wed, dat'je met Kerstmis alle raadsels uit de mouw schudt. Maak wederkeerig veel groetjes aan alle broer tjes en zusjes en aan vader en moeder vooral. Je verjaardag heb ik genoteerd. AlidavanLeeuwen,Lisse. De kennismaking is wederkeerig aangenaam. Goeie zin? Je moet altijd goeie zin hebben. Iemand, die trouw onze krant leest, heeft zeker geen last meer met zoo'n onnoozel steHetje raadsels! Dag Alie! Groet ook va der en moeder van me! Tot ziens bij den volgenden wedstrijd! Anna Vollebregt, Zegwaart. Maar mijn beste kind, je hoeft niet te vra gen, of ze meedoen mag! Jij bent met alle lezeresjes welkom! Hoe meer er mee doen, hoe liever ik het heb. En het verhaaltje? Om jou nou eens pleizier te doen, zal ik jouw opstelletje, dat voor een kind van 11 jaar niet slecht is, een plaatsje geven. Zie maar eens! Dag Anna! De hand voor u allen. Irene Bernard en Jo Wokte, Kweekschool Amsterdam. Mag ik jullie samen mijn dank brengen voor uw hartelijk en vriendelijk en lang briefje! Zulke briefjes zijn zeker welkom! En dan.de goede belofte en even goede voornemens, om weer eens 'n opstel, versje, verhaal of sprookje te leveren.kijk, dat is zeker een aangenaam gehoor voor mij. En wat Jo betreft, wees hartelijk welkom in ons midden en ik geef jullie beidjes de ver zekering, dat ik een plaatsje aan de redac- tioneele tafel openlaat, tot mijn lieve Nichtjes van de „Kweek" te Amsterdam komen binnenstappen. Voor u beiden de hand en bij voorbaat mijn dank! Hierbij zullen we zeggen, dat de corres pondentie lang genoeg is. Tot Vrijdag! Dan gaan we weer door! Jullie. Oom Wim. (Voor de grooteren onder onze lezers) IETS OVER LEIDEN door Oom Wim. HL Het is opmerkelijk dat de „Langebrug" eigenlijk moest heeten „Voldersgracht", die reeds in 1316 bestond en overwulfd werd in 1670. Het is inderdaad nu één doorloo- pende brug van 't Nut tot aan het Rapen burg. Feitelijk is het één groot riool. Zien we van de Steenschuur achter ons, dan vinden we het schoone Monument van Van der Werf, gelegen te midden van het smaakvol aangelegde Park van dien naam. Het tegenwoordige v. d. Werfpark heette, na de ramp van 1807, de Ruine, en verdien de dien naam ten volle. Jarenlang was het als excercitieveld in gebruik. Jn 1875 werd het plan ontworpen tot het stichten van een monument voor de helden uit Leiden's be leg en 't gevolg daarvan was, dat het be doelde monument in 1884 op de Ruine ge plaatst werd en de ruine herschapen werd in een park, dat een wezenlijk sieraad der stad uitmaakt. Bezien we dit monument even, dan zien we op het voetstuk de wapenschilden van Leiden, Rijnland, Sohieland, Delftland. Aan de voorzijde zien we de eedsaflegging van Jan v. d. Does en daaronder staat: Het Vaderland getrouwe Blijf ik tot in den dood. Aan de linkerzij vinden we 'n afbeelding van het gevecht bij Boschhuizerschans, in welk gevecht hopman Kees Haviks sneu velde, met het bijschrift: Zoolang wij hebben handen, ziet, Om 't eten één, één om te vechten, Zoo komen wij tot schande niet. En ais een verademing na 't ontzet, en een juichkreet tevens lezen we: Nu mogen wij afdrogen Ons lang bekreten oogen, 1 Want Leiden is ontzet. En zooals het betaamt en van ons goeie voorgeslacht verwacht werd, werd het vier de relief een dankwoord, met in het mid den, v. d. Does, v. d. Werf, Jan van Hout en Louis Boisot met den volgenden psalm: Ik zal met al mijn hart den Heer Blijmoedig geven lof en eer. En daaronder: Juich Holland, dat door Leiden's moed Uw roem, uw vrijheid zag behoed. Ik heb over dit standbeeld meer in bij zonderheden uitgewijd, omdat hier is te vinden een stuk geschiedenis, wat bij op pervlakkige beschouwing voorbijgegaan wordt. Schuin tegenover het beeld van v. d. Werf duidt een gedenksteen in den walmuur de plaats aan waar het noodlottige kruid- schip lag, vóór de ontploffing in 1807, waar door 150 menschenlevens te loor gingeil en al de huizen verwoest werden, die daar rondom lagen. (Voor de opbouw en leni ging werd door de weldadigheid in het eigen land en daarbuiten bijna twee rnil- lioen gulden bijeen gebracht, waaronder 100.000 van Koning Lode wijk De kleine Ruine wordt thans ingenomen door het in 1860 gestichte gebouw waarin ondergebracht zijn het „Natuurkundig la boratorium en kabinet," het „Scheikundig laboratorium", het „Anatomisch kabinet" en het „Physiologisch laboratorium". Dit gebouw beslaat de heele ruimte. Jam mer dat deze plaats nog te klein was, om ook de Universiteits-bibliotheek in onder te brengen. Hierover zullen we in het ver volgartikel spreken. Na het slot van deze artikelenreeks geef ik „De Ramp van Leiden" in twee aparte artikelen. (Wordt vervolgd). Wie zijn jarig Van 4 tot en met 10 October. 4 Oct.: Annie van Berge Henegouwen, Waldeck Pyrmontstr. 46 4 Oct, Mientje Overdijk, Korte Oranjegr. 4 4 Oct. Leo Bik, Seringenstraat 4. 5 Oct.: An toon Sanders, A 59, Langeraar W. Z. 5 Oct.: Jan de Groot, Bloemistenlaan 24. 6 Oct. Rika Simrnermann, Prins Hendrik straat 74, Alphen. 6 Oct.: Marie van Berge Henegouwen, Waldeck Pyrmontstraat 46. 7 Oct.: Mientje van Es, Mirakelst. 18. 7 Oct.: Betsy v. cL Gieske, Boterhuispol- der, Oegstgeest. 7 Oct.: Jan Bijsterveld, Lusfchoflaan 3a. 7 Oct.: Piet Klein, B 122, Roelofarendsveen 8 Oct.: Jos. Maat, Hoogewoerd 59. 8 Oct.: Lucia v. d. Vooren, Hooge Rijn dijk 106. 8 Oct.: Frits Vosters, Haarlstr. 273a. 8 Oct.: Corrie v. Haaster, Stomp wijksche- weg 205, Stompwijk. 10 Oct.: Saartje de Zwijger, Vrouwenkerk steeg 8. 11 Oct.: Peter Verstegen, Weipoort, Zoe- terwoude. Ik feliciteer de jarigen! Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Ik bedoel na men van schoolgaande kinderen. Oom Wim. Kampioen door Cor van Diest, VH. Stom verwondtrd kijkt mijnheer Wiebert hem aan; niet begrijpend. Waarom zegt Tom dat? Ja, 't is natuurlijk niet prettig dat de wedstrijd van morgenmiddag in het water dreigt te vallen, maar waarom deed Joop dan ook zoo iets? En zoo best konden Tom en Joop het tegenwoordig toch niet samen vinden. Wat bezielde Tom dan nu? Enfin, hij zou de jongen even mee naar bin nen nemen. Ga eens even mee, jongen, zei meester en zette zijn fiets weer op de speel plaats. Samen gingen ze de spreekkamer binnen en met vriendelijke stem vroeg mijnheer den jongen eens te vertellen wat er aan scheelde. Met horten en stooten be gon Tom vanaf den tijd dat Joop pas op school kwam; hoe groot de teleurstelling was geweest dat hij niet het lot trok om aanvoerder te blijven; hoe hij een andere plaats geweigerd had en dat zelfs Joop hem joviaal aangeboden had toch aanvoer der te blijven en dat hij, Tom, dat met ver ontwaardiging van de hand gewezen had. Allengs vlugger begon hij te vertellen, dat hij sinds dien tijd voortdurend er over had loopen peinzen om het Joop betaald te zet ten; en eindigde dan met dien daad van Za terdagmiddag. Ik heb geen opgaven over geschreven, mijnheer, heusch niet, alleen wilde ik den schijn aangeven dat Joop zoo iets kon doen; en hoopte daardoor te kun nen beletten dat Joop morgen die partij zou spelen. Weet je wel, Tom, hoeveel kwaad je daarmee je vriend aandeed, vroeg meester vriendelijk, doch ernstig. Neen, daar had Tom niet aan gedacht; en vertel de dan weer hoe hij zich Maandagmorgen verheugd had in die vernedering van Joop, maar dat hij later toch wel spijt ervan kreeg. Hoe hij gehoopt had, dat de jongens nu hem zouden vragen, alleen maar on kunnen weigeren; maar dat hij ook daarin teleurgesteld was. En hoe zijn geweten hem nu niet meer met rust liet en hij zich ge drongen gevoelde alles eerlijk te bekennen, en dat hij daarom nu weer naar school te ruggekomen was. Gelukkig, jongen, dat je uit eigen beweging zoo spreekt en alles bekend hebt. Maar bedenk toch eens hoe veel leed je door je onbezonnen daad an deren, maar ook je zelf hebt aangedaan. Laat het je dezen keer een goede les ge weest zijn. En mocht je in het vervolg je zelf weer teleurgesteld gevoelen, of zou zich weer iets voordoen, wat je niet zoo prettig vindt, bedenk" dan jongen, dat je beter met een oudere vriend erover spre ken kunt, dan weer op wraak te zinnen. Doe toah in ieder geval geen onbezonnen daden meer, waar je later spijt van zult hebben. Beloof je me, dat je daar je best voor zult doen? Tom beloofde dit maar al te graag. „En nu zullen we samen naar Joop gaan, je kunt hem je excuses maken, zei meester Wiebert O wat zag Tom daar tegen op! Wat zou Joop zeggen, hoe zou hij Tom haten, wijl hem door Tom zooveel verdriet was aangedaan! DE FRANSCHE REVOLUTIE door Janny v. d. Bosch. 't Was tijdens de Fransche omwenteling. Zelfs rond om de kust van Bretanje lag een bende. Niemand zou meer naar de kerk toe gaan. De klokken luidden niet meer. Die waren er uitgeworpen. Geen godsdienst meer, geen monarohie. De avond was reeds lang gevallen. Tegen een boom leunde de hoofdman. De troep vermaakte zich met spel en drank. Wat was dat daar, een lichtkrans leek het wel, op het water. Daar hoorde hij riemen slaan. Wat zou daar zijn, zeker zoo'n ver vloekte priester. Ja hoor, hij zag wel vier of vijf booten. Vlug, vlug op mannen, zachtjes. De bende was al gauw op de been. Ze stapten zachtjes in de booten en gingen op de priesters af. „Leve de revouutie", riepen ze. De priesters, die het onraad gemerkt hadden, roeiden weer gauw terug. Maar het was al te laat. De laatste priester hadden ze in hun maoht. Ze roeiden naar de kust terug. We hebben er een riepen ze de hoofdman toe, die aan de kust was gebleven. Brengt hem n naar de toren, gebood hij hum Daar ging de priester, waardig en fier, de soldaten vloe kend en tierend. Ze sloten 'hem op in de kerker. De hoofdman ging een poosje daarna naar den toren. Hij trad de kerker binnen. Daar zat de priester in het vieze stroo. Toen hij de hoofdman herkende, sprak hij: „Leo, mijn broeder, gijmaar 't zij zoo". „Ik ken je niet zei de hoofdman op barsohe toon en ging weg. Dien nacht sliepen allen, behalve de ge vangene en de hoofdman. Henri, zijn eenig- ste broer, zoo dacht de hoofdman, moet ik die aan de beulen overleveren, neen dat niet. Hij ging naar de toren, deed de zware deur open. .Vergiffenis, lieve Hen ry, zoo smeekte hij. Kom vlug mee, we zullen vluchten, zoo sprak de hoofdman. En beiden verdwenen in de duisternis. Den anderen morgen werd tevergeefs ge zocht naar de hoofdman en de gevangene. OPLOSSING van het raadsel van verleden week is: Al is de leugen nog zoo snel, de waar heid achterhaalt ze weL NIEUWE RAADSELS Ingestuurd door Dora Kniest. Raadsel I: Mijn geheel is een plaats in Zuid-Holland van 5 letters. 1, 2, 3, 4 is een edel metaal. 5 is een rivier. Raadsel II: Mijn geheel is een stad in Duitschland van 7 letters. m medeklinker xxx armoedige woning, x x x x x wordt i. d. oorlog gebruikt x x x x x x x gevraagde stad. x x x x x jongensnaam xxx hoofddeksel x medeklinker Raadsel ni: Mijn geheel is een vrucht van zeven let ters. 1, 2, 3, 6, 4 muziekinstrument. 7, 5, 7 iemand uit een klooster. Raadsel IV: Mijn geheel is een bloem van 10 letters. 1, 2, 3 hemellichaam. 6, 5, 4 verkorte jongensnaam. 6, 7, 8, 9, 10 bloeit op het veld. Raadsel V: Met r ben ik een deugniet. Met b breng ik het brood. Met w slaap ik niet. Met m ben ik een kameraad. Raadsel VI: Mijn geheel is een vrucht van 5 letters x klinker xxx bloedverwant x x x x x de gevraagde vrucht xxx hoofddeksel x medeklinker. Raadsel Vü: Met k ben ik een huisdier Met m ben ik een vloerbedekking. Met n ben ik niet droog. Met r ben ik een schadelijk dier. De oplossingen niet geven. Deze geeft Dora de volgende week zelf NIET „IK" DOCH „WIJ"! door Diederik. Er zijn zeer vele menschen Die zeggen „ik" ben klaar; Ze denken aan zichzelven 't Is jammer, tevens waar. Door steeds voor „ik" te leven, Is fout in 't aardsch bestaan; Er zijn ook medemenschen, Die mee door 't leven gaan. Het eigen „Ik" speelt parten In wat men stelt tot taak, Dat eigen „ik" verdwijne, Dant dient men eerst de zaak. Door steeds voor „ik" te zorgen, Schiet men heel vaak te kort; Men zorge voor elkander, Geen mensch die dan nog mort. Zoo hebben „wij" te leven: „Wij" moeten alles doen, Om and'ren te behagen, „Wij" hebben toch fatsoen. „Wij" hebben wel gebreken, Hoe kan dit anders zijn; „Wij" moeten dit slechts willen: „Niet „ik", doch „wij" te zijn!" •S MORGENS VROEG door Go Kluytmans. We liepen door de weilanden, Riet en ik. We waren heel vroeg opgestaan en hadden boterhammen en verdere benoodigdheden in onze rugzakken meegenomen. Riet zong. Ze zong allerlei liedjes. Versjes die ze nog van school kende, terwijl we over hekjes, slooten en greppels sprongen. De zon scheen vroolijk, want het was al bijna hals zes. ,,'t Is wonderbaar 't Is wonderbaar Een koekoekoe met paardehaar." Ik trok aan haar jurk. Hè zeg, weet je niets anders, dat heb je al 3 keer achtereen gezongen." „Ik ben bezeten door de koe met paardehaar", zuchtte Riet, „je kunt er zoo leuk op stappen." „En had die koe geen paardehaar Dan was ie ook niet wonderbaar". Ik luisterde niet eens meer en liet haar mazr zingen. De zon wilde ons blijkbaar een mooie dag bezorgen. Ze scheen zoo vroolijk op het gras en schitterde op het water. Over de weg vlak naast ons reden nu en dan boerenkarren voorbij. „Goeiemorgen!" „Morgen!" bromde de man die half sla pende de paarden stuurde. Ze wisten im mers zélf de weg wel. Riet had nu opgehou den met zingen. Ze liep nu vóór me, zwaaiend met haar lange gebruinde armen. Ze floot 'n liedje met haar neus in de wind. „Plof", ze zakte in 'n kuil. Ik sprong haar achterna. „Ben je nog heel?O, kijk daar achter komt Dirk aan met de kar! Vooruit nu, dan kunnen we mee!" We zet ten het op een holletje en haalde Dirk. die ons al gezien had, gauw in. Riet ging lang uit achterin liggen en ik nam de teugels. WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd door Ant Olde Kalter. CV. Binnen de muren van Koning Arthurs burcht was alles in feeststemming. Lang had men aan de versiering van de ridder zaal en de slotkapel gewerkt, doch heden was alles in feeststooi. Kleurrijke slingers doorkruisten de groote wapenzaal en een tweetal zetels was geheel met bloemen om wonden. De slotkapel was niet minder fraai gefestonneerd dan de ridderzaal. Het altaar en de Mariabeelden waren met witte bloe men versierd. Eveneens het beeld des krui- ses, dat boven het altaar hing. Jonkvrouw Isabele werd op dezen dag vrij vroeg in den morgen door haar diena ressen gewekt. Geruimen tijd hielden de vrouwen zich met haar kleeding bezig. Wonderlijk schoon verliet zij na eenigen tijd met de dienstmaagden haar vertrek. Een sneeuwwit kleed, uit de kostbaarste zijde vervaardigd, geheel met edelgesteen ten omrand, en aan den hals door zuivere parels gesloten, bedekte haar schoon ge vormd lichaam. Haar kleine voetjes staken in half zijden, half zilveren schoentjes, doch waren sleóhts ten deele zichtbaar, door het lange kleed, dat van achteren lang op den grond neerviel. Haar gitzwarte krullende lokken werden door twee met diamanten bezette hoofdbanden bijeengehouden. Haar schoon gelaat was door een met goud en zilver doorweven sluier bedekt. Om haar middel hadden de vrouwen een bijna geheel uit edelgesteenten vervaardigden band ge legd. Haar fraaie kleed was aan de mouwen met witte franje omzoomd. Om haar rech terpols bengelde een diamanten armband, terwijl op haar borst een witte bloem was gestoken. De lange sleep werd gedragen door twee harer jongste dienaressen. Walewein trad haar even later, gevolgd door een zestal schildknapen, tegemoet om haar naar het altaar te geleiden. De ridder was in volle wapenrusting ge stoken, doch deze was bijna geheel bedekt door een rood-fluweelen wapenmantel. Gouden sporen prijkten aan de hakken zij ner vergulde schoenen. Een blinkende helm met open vizier, voorzien van den witten vederbos bedekte zijn hoofd. De punt zijner zwaardschede stak onder zijn wapenrok uit en verhoogde zijn krijgshaftig uiterlijk. De ridder omhelsde de jonkvrouw waarna zij hem den arm bood. Alle ridders, die op Arthurs burcht ver toefden, hadden zich in twee rijen vanaf den ingang der kapel tot aan 't hoofdaltaar met geheven zwaarden opgesteld. Zij waren allen in volle wapenrusting, terwijl voorts het vizier van hunnen helm gesloten was. Achter hen stonden de schildknapen ai krijgslieden gehannasd, en met geheven lans. Zoodra Walewein met jonkvrouw Isabele de kapel betrad, lieten de edelen hun zwaarden zakken, tot de punten elkander raakten. Aldus vormden zij een boog van den ingang tot het altaar toe. Langzaam trad Walewein met zijn bruid onder de zwaarden door en geleidde haar naar het altaar. Naast elkander knielden zij nu neer op twee lage met kussens be legde bankjes. Weinige oogenblikken later betrad de abt der Monckt-abdij, prior Cecarius het altaar om de huwelijksmis te beginnen. Hij werd hierin bijgestaan door vier zijner on- derhoorige monniken. Deze plechtigheid nam geruimen tijd in beslag. Tijdens het tweede gedeelte der Mis keerde de abt zich voor het altaar om, en wendde zich tot de twee geliefden. Door zijn kloosterlingen omringd trad hij op hen toe en legde hun handen in elkaar. Daarna nam hij hun ringen, verwisselde ze, en stak ze aan de vingers der geliefden. Voor immer waren zij nu het volgende oogenblik vereenigd. De abt besteeg weder het altaar en ver volgde de H. Mis. Na beëindiging verliet de prior door zijn monniken gevolgd, de kapel. Diep ontroerd verliet Walewein even la ter met zijn gade ook de kerk. Wederom geleidde hij haar door den wapen boog. De jonkvrouw weende van blijdschap, en zoo dra zij buiten de kapel waren, omhelsde de ridder haar in tegenwoordigdheid van alle edelen. (Wordt vervolgd). We reden zoo door tot aan de duinen. Na Riet sprong ik op de grond. „Dag Dirk!" Hij tikte aan z'n pet. „Vanavond om 7 uur ga ik hier weer vandaan. Ik mot vandèg de bootjes langs„O, heerlijk, dan kunnen we vanavond weer mee. Nou Dirk, tot vanavond". We liepen weer voort, door grillig, slingerende duinpaadjes, of we klauterden tegen de hellingen op, dwars door 't helm heen, dat in je beenen prikte, en renden er aan den anderen kant weer af. Tot ergens diep in het duin, waar geen sterveling te zien was, gingen we liggen en op een grasspriet kauwend, kittelde ik een tor, die tussohen de grashalmen zwoegde. *k Werd slaperig, 'k legde m'n hoofd op m'n armen en toen dutte ik in.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 11