ZATERDAG 5 OCTOBER 1935
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 11
CORRESPONDENTIE.
Hildebrand, Leiden. Zoo, mijn
groote Neef, eindelijk ben je dan toch, tot
mijn genoegen geslaagd en heb je gevonden
wat je zocht. Ik kan me zoo echt voorstel
len, wat het is, te zijn waar men niet graag
is. Hoe het is! Het gaat langzaam maar alles
komt terecht! Dag Hildebrand! Ik wacht
af! De hand! Groet vader en moeder ook
van mij!
Bertie Fleur, Leiden. Wel, wel,
al in de 5e klas! Wat gaat de tijd booh snel!
Ik kan me jou nog best voorstellen, toen je
nog op de bewaarschool was en Paulke en
Theo nog maar zoo'n kleine pukkies waren.
De verjaardag is genoteerd! Dag! Bertie!
Groet Vader en Moeder van me en ook de
twee broertjes!
Wim Cornelissen, Leiden.
Wimke dicht op een 20-jarige wielrenner,
die eerst geroemd en gevierd- was en later
werd vergeten toen zijn leven „versleten"
was. Ja Wim! zoo gaat het met alle sport-
grootheden. Let maar eens op! Kom, ik zal
jou dat eens laten voordragen.
DE WIELRENNER.
Als hij twintig jaar is,
Zit hij al in de baan;
Al is hij niet de beste,
Dat komt er niet op aan.
Dat wordt zachtjes beter,
Na veel oefening zeg,
Dan komt hij er bovenop,
En ligt dan geregeld aan den kop.
Eens brak hij een sleutelbeen,
En liep er toen gewoon mee heen,
Maar na vijf weken was het weer rennen!
Maar hij zei: „Daar moet je aan wennen."
Toch gaf hij het nog niet op,
En bleef nog steeds aan de kop.
Maar hij werd op 't laatst vergeten,
En toen was zijn leven versleten.
Johanna Rutten, Blejjswijk.
Ik kan me je ongeduld best begrijpen, Jo!
En wat is dat 'n voldoening, als men dan
de raadsels allemaal kent. Maar dan
prijs? Mij dunkt, ik zie je al zenuwachtig
naar de bus hollen, als de krant is geko
men? En nuJohanna tot den volgenden
wedstrijd! Por je vriendinnetjes, die ons
lezen, ook eens op om mee te doen. De prij
zen zijn voor allen te verdienen. Groet je
ouders van me. Daag!
Mimi Vosters, Leiden. Het is
een lust jullie oplossingen te zien! Zoo'n
keurig werk moest ik van iedereen krijgen,
dat zou mij veel tijd bespraren. En wan
neer krijg ik nu eens een verhaal of vers?
Dag Mimi! Groet mama van me en maak
ook mijn groeten aan Frits en Jos. Voor
jou de hand!
Johanna Otto, Langeraar. Het
beste middel om raadsels te leeren oplos
sen, is iedere week probeeren en dan zien
de week daarop, hoe de oplossingen moes
ten zijn. „Oefening" is hier de boodschap!
Doe dat en ik wed, dat'je met Kerstmis
alle raadsels uit de mouw schudt. Maak
wederkeerig veel groetjes aan alle broer
tjes en zusjes en aan vader en moeder
vooral. Je verjaardag heb ik genoteerd.
AlidavanLeeuwen,Lisse. De
kennismaking is wederkeerig aangenaam.
Goeie zin? Je moet altijd goeie zin hebben.
Iemand, die trouw onze krant leest, heeft
zeker geen last meer met zoo'n onnoozel
steHetje raadsels! Dag Alie! Groet ook va
der en moeder van me! Tot ziens bij den
volgenden wedstrijd!
Anna Vollebregt, Zegwaart.
Maar mijn beste kind, je hoeft niet te vra
gen, of ze meedoen mag! Jij bent met alle
lezeresjes welkom! Hoe meer er mee doen,
hoe liever ik het heb. En het verhaaltje?
Om jou nou eens pleizier te doen, zal ik
jouw opstelletje, dat voor een kind van 11
jaar niet slecht is, een plaatsje geven. Zie
maar eens! Dag Anna! De hand voor u allen.
Irene Bernard en Jo Wokte,
Kweekschool Amsterdam.
Mag ik jullie samen mijn dank brengen
voor uw hartelijk en vriendelijk en lang
briefje! Zulke briefjes zijn zeker welkom!
En dan.de goede belofte en even goede
voornemens, om weer eens 'n opstel, versje,
verhaal of sprookje te leveren.kijk, dat is
zeker een aangenaam gehoor voor mij. En
wat Jo betreft, wees hartelijk welkom in
ons midden en ik geef jullie beidjes de ver
zekering, dat ik een plaatsje aan de redac-
tioneele tafel openlaat, tot mijn lieve
Nichtjes van de „Kweek" te Amsterdam
komen binnenstappen. Voor u beiden de
hand en bij voorbaat mijn dank!
Hierbij zullen we zeggen, dat de corres
pondentie lang genoeg is.
Tot Vrijdag! Dan gaan we weer door!
Jullie. Oom Wim.
(Voor de grooteren onder onze lezers)
IETS OVER LEIDEN
door Oom Wim.
HL
Het is opmerkelijk dat de „Langebrug"
eigenlijk moest heeten „Voldersgracht", die
reeds in 1316 bestond en overwulfd werd
in 1670. Het is inderdaad nu één doorloo-
pende brug van 't Nut tot aan het Rapen
burg. Feitelijk is het één groot riool. Zien
we van de Steenschuur achter ons, dan
vinden we het schoone Monument van Van
der Werf, gelegen te midden van het
smaakvol aangelegde Park van dien naam.
Het tegenwoordige v. d. Werfpark heette,
na de ramp van 1807, de Ruine, en verdien
de dien naam ten volle. Jarenlang was het
als excercitieveld in gebruik. Jn 1875 werd
het plan ontworpen tot het stichten van een
monument voor de helden uit Leiden's be
leg en 't gevolg daarvan was, dat het be
doelde monument in 1884 op de Ruine ge
plaatst werd en de ruine herschapen werd
in een park, dat een wezenlijk sieraad der
stad uitmaakt.
Bezien we dit monument even, dan zien
we op het voetstuk de wapenschilden van
Leiden, Rijnland, Sohieland, Delftland.
Aan de voorzijde zien we de eedsaflegging
van Jan v. d. Does en daaronder staat:
Het Vaderland getrouwe
Blijf ik tot in den dood.
Aan de linkerzij vinden we 'n afbeelding
van het gevecht bij Boschhuizerschans, in
welk gevecht hopman Kees Haviks sneu
velde, met het bijschrift:
Zoolang wij hebben handen, ziet,
Om 't eten één, één om te vechten,
Zoo komen wij tot schande niet.
En ais een verademing na 't ontzet, en
een juichkreet tevens lezen we:
Nu mogen wij afdrogen
Ons lang bekreten oogen, 1
Want Leiden is ontzet.
En zooals het betaamt en van ons goeie
voorgeslacht verwacht werd, werd het vier
de relief een dankwoord, met in het mid
den, v. d. Does, v. d. Werf, Jan van Hout
en Louis Boisot met den volgenden psalm:
Ik zal met al mijn hart den Heer
Blijmoedig geven lof en eer.
En daaronder:
Juich Holland, dat door Leiden's moed
Uw roem, uw vrijheid zag behoed.
Ik heb over dit standbeeld meer in bij
zonderheden uitgewijd, omdat hier is te
vinden een stuk geschiedenis, wat bij op
pervlakkige beschouwing voorbijgegaan
wordt.
Schuin tegenover het beeld van v. d.
Werf duidt een gedenksteen in den walmuur
de plaats aan waar het noodlottige kruid-
schip lag, vóór de ontploffing in 1807, waar
door 150 menschenlevens te loor gingeil en
al de huizen verwoest werden, die daar
rondom lagen. (Voor de opbouw en leni
ging werd door de weldadigheid in het
eigen land en daarbuiten bijna twee rnil-
lioen gulden bijeen gebracht, waaronder
100.000 van Koning Lode wijk
De kleine Ruine wordt thans ingenomen
door het in 1860 gestichte gebouw waarin
ondergebracht zijn het „Natuurkundig la
boratorium en kabinet," het „Scheikundig
laboratorium", het „Anatomisch kabinet" en
het „Physiologisch laboratorium".
Dit gebouw beslaat de heele ruimte. Jam
mer dat deze plaats nog te klein was, om
ook de Universiteits-bibliotheek in onder
te brengen. Hierover zullen we in het ver
volgartikel spreken.
Na het slot van deze artikelenreeks
geef ik „De Ramp van Leiden" in twee
aparte artikelen.
(Wordt vervolgd).
Wie zijn jarig
Van 4 tot en met 10 October.
4 Oct.: Annie van Berge Henegouwen,
Waldeck Pyrmontstr. 46
4 Oct, Mientje Overdijk, Korte Oranjegr. 4
4 Oct. Leo Bik, Seringenstraat 4.
5 Oct.: An toon Sanders, A 59, Langeraar
W. Z.
5 Oct.: Jan de Groot, Bloemistenlaan 24.
6 Oct. Rika Simrnermann, Prins Hendrik
straat 74, Alphen.
6 Oct.: Marie van Berge Henegouwen,
Waldeck Pyrmontstraat 46.
7 Oct.: Mientje van Es, Mirakelst. 18.
7 Oct.: Betsy v. cL Gieske, Boterhuispol-
der, Oegstgeest.
7 Oct.: Jan Bijsterveld, Lusfchoflaan 3a.
7 Oct.: Piet Klein, B 122, Roelofarendsveen
8 Oct.: Jos. Maat, Hoogewoerd 59.
8 Oct.: Lucia v. d. Vooren, Hooge Rijn
dijk 106.
8 Oct.: Frits Vosters, Haarlstr. 273a.
8 Oct.: Corrie v. Haaster, Stomp wijksche-
weg 205, Stompwijk.
10 Oct.: Saartje de Zwijger, Vrouwenkerk
steeg 8.
11 Oct.: Peter Verstegen, Weipoort, Zoe-
terwoude.
Ik feliciteer de jarigen!
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen voor den verjaardag. Ik bedoel na
men van schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
Kampioen
door Cor van Diest,
VH.
Stom verwondtrd kijkt mijnheer Wiebert
hem aan; niet begrijpend. Waarom zegt
Tom dat? Ja, 't is natuurlijk niet prettig
dat de wedstrijd van morgenmiddag in het
water dreigt te vallen, maar waarom deed
Joop dan ook zoo iets? En zoo best konden
Tom en Joop het tegenwoordig toch niet
samen vinden. Wat bezielde Tom dan nu?
Enfin, hij zou de jongen even mee naar bin
nen nemen. Ga eens even mee, jongen, zei
meester en zette zijn fiets weer op de speel
plaats. Samen gingen ze de spreekkamer
binnen en met vriendelijke stem vroeg
mijnheer den jongen eens te vertellen wat
er aan scheelde. Met horten en stooten be
gon Tom vanaf den tijd dat Joop pas op
school kwam; hoe groot de teleurstelling
was geweest dat hij niet het lot trok om
aanvoerder te blijven; hoe hij een andere
plaats geweigerd had en dat zelfs Joop
hem joviaal aangeboden had toch aanvoer
der te blijven en dat hij, Tom, dat met ver
ontwaardiging van de hand gewezen had.
Allengs vlugger begon hij te vertellen, dat
hij sinds dien tijd voortdurend er over had
loopen peinzen om het Joop betaald te zet
ten; en eindigde dan met dien daad van Za
terdagmiddag. Ik heb geen opgaven over
geschreven, mijnheer, heusch niet, alleen
wilde ik den schijn aangeven dat Joop zoo
iets kon doen; en hoopte daardoor te kun
nen beletten dat Joop morgen die partij
zou spelen. Weet je wel, Tom, hoeveel
kwaad je daarmee je vriend aandeed, vroeg
meester vriendelijk, doch ernstig. Neen,
daar had Tom niet aan gedacht; en vertel
de dan weer hoe hij zich Maandagmorgen
verheugd had in die vernedering van Joop,
maar dat hij later toch wel spijt ervan
kreeg. Hoe hij gehoopt had, dat de jongens
nu hem zouden vragen, alleen maar on
kunnen weigeren; maar dat hij ook daarin
teleurgesteld was. En hoe zijn geweten hem
nu niet meer met rust liet en hij zich ge
drongen gevoelde alles eerlijk te bekennen,
en dat hij daarom nu weer naar school te
ruggekomen was. Gelukkig, jongen, dat je
uit eigen beweging zoo spreekt en alles
bekend hebt. Maar bedenk toch eens hoe
veel leed je door je onbezonnen daad an
deren, maar ook je zelf hebt aangedaan.
Laat het je dezen keer een goede les ge
weest zijn. En mocht je in het vervolg je
zelf weer teleurgesteld gevoelen, of zou
zich weer iets voordoen, wat je niet zoo
prettig vindt, bedenk" dan jongen, dat je
beter met een oudere vriend erover spre
ken kunt, dan weer op wraak te zinnen.
Doe toah in ieder geval geen onbezonnen
daden meer, waar je later spijt van zult
hebben. Beloof je me, dat je daar je best
voor zult doen? Tom beloofde dit maar al
te graag. „En nu zullen we samen naar
Joop gaan, je kunt hem je excuses maken,
zei meester Wiebert O wat zag Tom daar
tegen op! Wat zou Joop zeggen, hoe zou
hij Tom haten, wijl hem door Tom zooveel
verdriet was aangedaan!
DE FRANSCHE REVOLUTIE
door Janny v. d. Bosch.
't Was tijdens de Fransche omwenteling.
Zelfs rond om de kust van Bretanje lag
een bende. Niemand zou meer naar de kerk
toe gaan. De klokken luidden niet meer.
Die waren er uitgeworpen. Geen godsdienst
meer, geen monarohie.
De avond was reeds lang gevallen. Tegen
een boom leunde de hoofdman. De troep
vermaakte zich met spel en drank. Wat
was dat daar, een lichtkrans leek het wel,
op het water. Daar hoorde hij riemen
slaan. Wat zou daar zijn, zeker zoo'n ver
vloekte priester.
Ja hoor, hij zag wel vier of vijf booten.
Vlug, vlug op mannen, zachtjes. De bende
was al gauw op de been. Ze stapten zachtjes
in de booten en gingen op de priesters af.
„Leve de revouutie", riepen ze. De priesters,
die het onraad gemerkt hadden, roeiden
weer gauw terug. Maar het was al te laat.
De laatste priester hadden ze in hun maoht.
Ze roeiden naar de kust terug. We hebben
er een riepen ze de hoofdman toe, die aan
de kust was gebleven. Brengt hem n
naar de toren, gebood hij hum Daar ging de
priester, waardig en fier, de soldaten vloe
kend en tierend. Ze sloten 'hem op in de
kerker.
De hoofdman ging een poosje daarna naar
den toren. Hij trad de kerker binnen. Daar
zat de priester in het vieze stroo.
Toen hij de hoofdman herkende, sprak
hij: „Leo, mijn broeder, gijmaar 't zij
zoo". „Ik ken je niet zei de hoofdman op
barsohe toon en ging weg.
Dien nacht sliepen allen, behalve de ge
vangene en de hoofdman. Henri, zijn eenig-
ste broer, zoo dacht de hoofdman, moet ik
die aan de beulen overleveren, neen dat
niet. Hij ging naar de toren, deed de
zware deur open. .Vergiffenis, lieve Hen
ry, zoo smeekte hij. Kom vlug mee, we
zullen vluchten, zoo sprak de hoofdman.
En beiden verdwenen in de duisternis.
Den anderen morgen werd tevergeefs ge
zocht naar de hoofdman en de gevangene.
OPLOSSING
van het raadsel van verleden week is:
Al is de leugen nog zoo snel, de waar
heid achterhaalt ze weL
NIEUWE RAADSELS
Ingestuurd door Dora Kniest.
Raadsel I:
Mijn geheel is een plaats in Zuid-Holland
van 5 letters.
1, 2, 3, 4 is een edel metaal.
5 is een rivier.
Raadsel II:
Mijn geheel is een stad in Duitschland
van 7 letters.
m medeklinker
xxx armoedige woning,
x x x x x wordt i. d. oorlog gebruikt
x x x x x x x gevraagde stad.
x x x x x jongensnaam
xxx hoofddeksel
x medeklinker
Raadsel ni:
Mijn geheel is een vrucht van zeven let
ters.
1, 2, 3, 6, 4 muziekinstrument.
7, 5, 7 iemand uit een klooster.
Raadsel IV:
Mijn geheel is een bloem van 10 letters.
1, 2, 3 hemellichaam.
6, 5, 4 verkorte jongensnaam.
6, 7, 8, 9, 10 bloeit op het veld.
Raadsel V:
Met r ben ik een deugniet.
Met b breng ik het brood.
Met w slaap ik niet.
Met m ben ik een kameraad.
Raadsel VI:
Mijn geheel is een vrucht van 5 letters
x klinker
xxx bloedverwant
x x x x x de gevraagde vrucht
xxx hoofddeksel
x medeklinker.
Raadsel Vü:
Met k ben ik een huisdier
Met m ben ik een vloerbedekking.
Met n ben ik niet droog.
Met r ben ik een schadelijk dier.
De oplossingen niet geven. Deze geeft
Dora de volgende week zelf
NIET „IK" DOCH „WIJ"!
door Diederik.
Er zijn zeer vele menschen
Die zeggen „ik" ben klaar;
Ze denken aan zichzelven
't Is jammer, tevens waar.
Door steeds voor „ik" te leven,
Is fout in 't aardsch bestaan;
Er zijn ook medemenschen,
Die mee door 't leven gaan.
Het eigen „Ik" speelt parten
In wat men stelt tot taak,
Dat eigen „ik" verdwijne,
Dant dient men eerst de zaak.
Door steeds voor „ik" te zorgen,
Schiet men heel vaak te kort;
Men zorge voor elkander,
Geen mensch die dan nog mort.
Zoo hebben „wij" te leven:
„Wij" moeten alles doen,
Om and'ren te behagen,
„Wij" hebben toch fatsoen.
„Wij" hebben wel gebreken,
Hoe kan dit anders zijn;
„Wij" moeten dit slechts willen:
„Niet „ik", doch „wij" te zijn!"
•S MORGENS VROEG
door Go Kluytmans.
We liepen door de weilanden, Riet en ik.
We waren heel vroeg opgestaan en hadden
boterhammen en verdere benoodigdheden
in onze rugzakken meegenomen. Riet zong.
Ze zong allerlei liedjes. Versjes die ze nog
van school kende, terwijl we over hekjes,
slooten en greppels sprongen. De zon scheen
vroolijk, want het was al bijna hals zes.
,,'t Is wonderbaar
't Is wonderbaar
Een koekoekoe met paardehaar."
Ik trok aan haar jurk. Hè zeg, weet je
niets anders, dat heb je al 3 keer achtereen
gezongen." „Ik ben bezeten door de koe
met paardehaar", zuchtte Riet, „je kunt er
zoo leuk op stappen."
„En had die koe geen paardehaar
Dan was ie ook niet wonderbaar".
Ik luisterde niet eens meer en liet haar
mazr zingen. De zon wilde ons blijkbaar een
mooie dag bezorgen. Ze scheen zoo vroolijk
op het gras en schitterde op het water.
Over de weg vlak naast ons reden nu en
dan boerenkarren voorbij.
„Goeiemorgen!"
„Morgen!" bromde de man die half sla
pende de paarden stuurde. Ze wisten im
mers zélf de weg wel. Riet had nu opgehou
den met zingen. Ze liep nu vóór me,
zwaaiend met haar lange gebruinde armen.
Ze floot 'n liedje met haar neus in de wind.
„Plof", ze zakte in 'n kuil. Ik sprong haar
achterna. „Ben je nog heel?O, kijk
daar achter komt Dirk aan met de kar!
Vooruit nu, dan kunnen we mee!" We zet
ten het op een holletje en haalde Dirk. die
ons al gezien had, gauw in. Riet ging lang
uit achterin liggen en ik nam de teugels.
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant Olde Kalter.
CV.
Binnen de muren van Koning Arthurs
burcht was alles in feeststemming. Lang
had men aan de versiering van de ridder
zaal en de slotkapel gewerkt, doch heden
was alles in feeststooi. Kleurrijke slingers
doorkruisten de groote wapenzaal en een
tweetal zetels was geheel met bloemen om
wonden. De slotkapel was niet minder fraai
gefestonneerd dan de ridderzaal. Het altaar
en de Mariabeelden waren met witte bloe
men versierd. Eveneens het beeld des krui-
ses, dat boven het altaar hing.
Jonkvrouw Isabele werd op dezen dag
vrij vroeg in den morgen door haar diena
ressen gewekt. Geruimen tijd hielden de
vrouwen zich met haar kleeding bezig.
Wonderlijk schoon verliet zij na eenigen
tijd met de dienstmaagden haar vertrek.
Een sneeuwwit kleed, uit de kostbaarste
zijde vervaardigd, geheel met edelgesteen
ten omrand, en aan den hals door zuivere
parels gesloten, bedekte haar schoon ge
vormd lichaam. Haar kleine voetjes staken
in half zijden, half zilveren schoentjes, doch
waren sleóhts ten deele zichtbaar, door het
lange kleed, dat van achteren lang op den
grond neerviel. Haar gitzwarte krullende
lokken werden door twee met diamanten
bezette hoofdbanden bijeengehouden. Haar
schoon gelaat was door een met goud en
zilver doorweven sluier bedekt. Om haar
middel hadden de vrouwen een bijna geheel
uit edelgesteenten vervaardigden band ge
legd. Haar fraaie kleed was aan de mouwen
met witte franje omzoomd. Om haar rech
terpols bengelde een diamanten armband,
terwijl op haar borst een witte bloem was
gestoken. De lange sleep werd gedragen
door twee harer jongste dienaressen.
Walewein trad haar even later, gevolgd
door een zestal schildknapen, tegemoet om
haar naar het altaar te geleiden.
De ridder was in volle wapenrusting ge
stoken, doch deze was bijna geheel bedekt
door een rood-fluweelen wapenmantel.
Gouden sporen prijkten aan de hakken zij
ner vergulde schoenen. Een blinkende helm
met open vizier, voorzien van den witten
vederbos bedekte zijn hoofd. De punt zijner
zwaardschede stak onder zijn wapenrok
uit en verhoogde zijn krijgshaftig uiterlijk.
De ridder omhelsde de jonkvrouw waarna
zij hem den arm bood.
Alle ridders, die op Arthurs burcht ver
toefden, hadden zich in twee rijen vanaf
den ingang der kapel tot aan 't hoofdaltaar
met geheven zwaarden opgesteld. Zij waren
allen in volle wapenrusting, terwijl voorts
het vizier van hunnen helm gesloten was.
Achter hen stonden de schildknapen ai
krijgslieden gehannasd, en met geheven
lans.
Zoodra Walewein met jonkvrouw Isabele
de kapel betrad, lieten de edelen hun
zwaarden zakken, tot de punten elkander
raakten. Aldus vormden zij een boog van
den ingang tot het altaar toe.
Langzaam trad Walewein met zijn bruid
onder de zwaarden door en geleidde haar
naar het altaar. Naast elkander knielden
zij nu neer op twee lage met kussens be
legde bankjes.
Weinige oogenblikken later betrad de
abt der Monckt-abdij, prior Cecarius het
altaar om de huwelijksmis te beginnen. Hij
werd hierin bijgestaan door vier zijner on-
derhoorige monniken.
Deze plechtigheid nam geruimen tijd in
beslag. Tijdens het tweede gedeelte der Mis
keerde de abt zich voor het altaar om, en
wendde zich tot de twee geliefden. Door
zijn kloosterlingen omringd trad hij op
hen toe en legde hun handen in elkaar.
Daarna nam hij hun ringen, verwisselde
ze, en stak ze aan de vingers der geliefden.
Voor immer waren zij nu het volgende
oogenblik vereenigd.
De abt besteeg weder het altaar en ver
volgde de H. Mis.
Na beëindiging verliet de prior door zijn
monniken gevolgd, de kapel.
Diep ontroerd verliet Walewein even la
ter met zijn gade ook de kerk. Wederom
geleidde hij haar door den wapen boog. De
jonkvrouw weende van blijdschap, en zoo
dra zij buiten de kapel waren, omhelsde de
ridder haar in tegenwoordigdheid van alle
edelen.
(Wordt vervolgd).
We reden zoo door tot aan de duinen. Na
Riet sprong ik op de grond. „Dag Dirk!"
Hij tikte aan z'n pet. „Vanavond om 7 uur
ga ik hier weer vandaan. Ik mot vandèg
de bootjes langs„O, heerlijk, dan
kunnen we vanavond weer mee. Nou Dirk,
tot vanavond". We liepen weer voort, door
grillig, slingerende duinpaadjes, of we
klauterden tegen de hellingen op, dwars
door 't helm heen, dat in je beenen prikte,
en renden er aan den anderen kant weer af.
Tot ergens diep in het duin, waar geen
sterveling te zien was, gingen we liggen en
op een grasspriet kauwend, kittelde ik een
tor, die tussohen de grashalmen zwoegde.
*k Werd slaperig, 'k legde m'n hoofd op
m'n armen en toen dutte ik in.