3)e £cicboke6ou^cmt
Hongaarsche minister-president Gömbös te Berlijn.
H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana verlaten de Ooude Kerk te
Amsterdam, na Zondagmorgen den kerkdienst te hebben bijgewoond
De heer J. Elders is met ingang van
1 October benoemd tot burgemeester
van Bovenkarspel
De Hongaarsche minister-president
Gömbös, arriveerde Zaterdag per
vliegtuig in gezelschap van den Duit-
schen minister-president HermanGöring
en diens echtgenoote in Berlijn
Op de Leusder Heide nabij Amersfoort hadden Zondag de terreinkampioen
schappen der K. N. M. V. voor 1935 plaats. Een der deelnemers in een
moeilijk parket
Een spelmoment uit den te den Haag gespeelden hockeywedstrijd tusschen
H.D.M. en H.H.Y.C.
De Amerikaansche tennisspeler Vines In actie tijdens den
demonstratiewedstrijd welke hij Zaterdag met zijn land
genoot Tilden in Amsterdam heeft gegeven
FEUILLETON.
HAAR MOEDERS
EVENBEELD
Naar het Engelsch van
LOUIS TRACY.
(Nadruk verboden).
21)
Zijn oog viel op den Duitschen half-was
kellner en hij kreeg plotseling een inspira
tie Hij sprak vloeiend Duitsch en aanne
mend, dat Miss Craik waarschijnlijk geen
woord van die taal verstond, zei hij op een
doodnuchteren, normalen toon, die onmo
gelijk argwaan kon wekken, tegen den jon
gen:
„Je hebt zeker wel graag Engelsch geld,
hè?"
„Ja, mein Herr", was het begrijpelijke
antwoord.
„Dan krijg je een pond van me."
„Dat is erg vriendelijk van u, mein Herr.
Danke schön."
„Maar je moet hem verdienen. Wil je
doen wat ik je zeg, al vind je het vreemd,
zonder naar de reden te vragen?"
„Als ik kan graag, mein Herr."
„Het is heelemaal niet moeilijk. W3 je
naar die stoel gaan, waar ik zoo straks ge
zeten heb, je opeens op den grond laten
vallen en schoppen en trappen en je in
allerlei bochten wringen, alsof je een aan
val van vallende ziekte hebt. En als je dat
twee minuten volhoudt, krijg je niet één
Engelsch pond, maar twee. Wil je dat
doen?"
„Met alle pleizier, mein Herr", antwoord
de de jongen met een stalen gezicht.
„Wacht dan nog ongeveer drie minuten
en doe het dan onverwacht."
De drie minuten gingen in stilte voor
bij. Geen geluid in het vertrek dan van het
geklik van Sir Reginald's vork mi mes, en
dat van Miss Craik's breinaalden.
Toen slenterde het kellnertje naar bet
andere einde van de eetzaal en de vol
gende seconde belandde hij met een bons
op den grond, en lag in een toeval.
„Hè, wat hebben we nu", klonk Sir Regi
nald's verbaasden uitroep en zoowel Miss
Craik als Winifred slaakten een kreet van
ontsteltenis.
„Hij heeft een toeval", schreeuwde Miss
Craik, toen ze van den eersten schrik be
komen was.
„Gooi wat water over hem!" riep Wini
fred Sir Reginald met een benepen stem
toe. Maar Sir Reginald verroerde geen vin.
De jongen schopte en trapte aan een stuk
door; hij had zich zoo laten vallen, dat hij
met zijn gezicht naar beneden lag.
„O, tante", hijgde Winifred en ze stond
half op om te gaan helpen, maar toch nog
aarzelend van angst. „Kijk hem toch eens."
Nu sprong Miss Craik op, nam de karaf
van de tafel met een afkeurenden blik
naar Sir Reginald en ging naar den kellner.
Winifred ging haar achterna en Sir Re
ginald liep achter Winifred aan.
Rachel draaide den jongen om, tot hij op
zijn rug kwam te liggen, doopte haar vin
gers in het water en besprenkelde zijn voor
hoofd. Winifred stond achter haar en boog
zich naar den patiënt. Reginald was nu
naast haar.
„Hier, pak aan."
Winifred hoorde het fluisteren en voelde
een stuk papier in de palm van haar hand
weer het briefje. Dezen keer sloten haar
vingers er om heen en ze liet het voorzich
tig in haar zak glijden.
xm.
De twee auto's.
„Het is eigenlijk heel ongepast van me
om u hier te ontmoeten", vond Winifred.
„Ik ben benieuwd wat voor zaak van groot
belang u met me te bespreken kunt heb
ben?"
Het was in het laantje achter het kerk
hof, dienzelfden avond om zeven uur.
Winifred had onder het een of ander
voorwendsel aan het wakend oog van miss
Rachel Craik weten te ontsnappen ze
veronderstelde het tenminste en liep
met Sir Reginald in het laantje op en neer.
Het begon al vroeg donker te worden; het
was een sombere avond de hemel was
bedekt met dikke wolkenbanken en er viel
een druilerige regen.
„Je bekijkt het uit een verkeerd oog
punt, Winifred", antwoordde Sir Reginald.
„Dit is geen verliefd afspraakje, maar een
deksels ernstige bespreking, die beslissend
kan zijn voor de rest van je leven. Je ver
onderstelt toch niet, dat ik je zoo'n beetje
voor de aardigheid naar Paxton gevolgd
ben?"
„Maar hoe wist n in vredesnaam, dat ik
hier was?"
„Van de politie."
„Al weer de politie? Wat vreemd!"
„Ja vreemd, maar toch weer niet zóó
vreemd. Ze stellen belang in jou en je doen
en laten, voor je eigen bestwil. En ik na
tuurlijk nog meer."
„U bent buitengewoon vriendelijk, om
zoo bezorgd over me te zijn. Maar vertelt
u me nu alstublieft gauw, wat u te zeg
gen hebt. Ik kan maar hoogstens tien mi
nuten wegblijven. Ik ben bang, dat tante
toch al achterdocht koestert. Ik weet ze
ker, dat ze dat briefje op mijn schoot van
middag niet vertrouwt."
„En die kellner met zijn toeval! Heeft ze
dat óók door?"
„Wat? Was dat een krijgslist? Goede he
mel, wat bent u vindingrijk! Ik ben haast
bang van u.
„Die vindingrijkheid is alleen gevolg
van mijn groot verlangen om jou te hel
pen, Winifred."
„Vreeselijk lief van u om dat te zeggen.
Maar vertelt u nu."
„Winifred, je bent in gevaar, en er is
maar een manier om daar aan te ontko
men namelijk door mij absoluut te ver
trouwen. Begrijp alsjeblieft, dat die droom,
waarin je iemand hoorde zeggen: „Ze moet
het land uit" of iets van dien aard, geen
droom was. Je bent op het oogenblik hier
om ontvoerd te worden. Laat het toch tot
je doordringen, dat niemand je kan dwin
gen om tegen je wil het land te verlaten;
een van de knapste politie-autoriteiten
van het land verklaart, reden te hebben
om te gelooven, dat jij niet bent, die je
denkt te zijn en dat de vtouw, die jij tan
te noemt, niet meer recht op dien naam
heeft dan hü of ik."
„Wat is dat voor reden, die hij heeft om
dat te denken?" vroeg Winifred.
„Dat weet ik niet en het kan me niet
schelen ook; hij heeft het me verteld. Maar
geloof hem en geloof mij. De menschen,
die jouw lot in handen hebben en de baas
over je spelen, zijn geen behoorlijke, nor
male menschen op de een of andere ma
nier hebben ze kwaad gedaan of zijn er
ten nauwste bij betrokken. Dat is zoo ze
ker als tweemaal twee vier is. De politie
weet dat, ofschoon ze nog niet precies ach
ter de feiten heeft kunnen komen. Geloof
je, wat ik je vertel?"
„Het klinkt allemaal wel erg zonder
ling."
„Maar het is waar dat is hoofdzaak.
Heb je bijgeval ooit een man ontmoet, die
Veles heet?"
„Veles? Neen."
„Toch is die man ergens in je onmiddel
lijke nabijheid. Hij kwam met denzelfden
trein als jij uit Londen hij zwerft altijd
in de buurt. Veles is de intiemste kame
raad of bondgenoot, hoe je 't noemen wilt,
van je tante. Denk je eens in, vind je het
ook niet vreemd, dat je dien man dan
nooit ontmoet heb?"
„Ja, heel vreemd, als het waar is, wat
u daar zegt."
„Ik voor mij ben er vast van overtuigd,
dat je hem gezien hebt, Winifred", hernam
de jongeman; „dat het zijn gezicht was,
dat over je heenboog in de halven slaap
en dat hij zei: „Ze moet het land uit.
Ze is het evenbeeld van haar moeder!"
(Wordt vervolgd).