ZATERDAG 13 JULI 1935 DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN Alfred Dreyfus overleden De Internationale verhoudingen 26ste Jaargang No. 8164 DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling: Voor Leiden 19 cent per week 2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week 2.60 per kwartaal Franco per post 2.95 per kwartaal Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent. TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 II GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone Advertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeelingen wordt het dubbele van het tarief berekend. TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be- betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verhuur, koop en verkoop: f 0.50 V Na het regenseizoen! Dezer dagen werd gemeld: de oorlog van Italië tegen Abessynië zal niet voor September beginnen, met het oog op het regen-seizoen. Naar aanleiding van dit ook zelfs in ónzen tijd rauw aandoende cynisme schrijft de „Avondpost" een artikel, waar aan wij ons veroorloven hier enkele pas sages te ontleen en: „Het is, of men het heeft over een open lucht-voorstelling, over een pic-nic. Het plannetje wordt nog wat uitgesteld, omdat er kans is op regen. Maar later, bij mooi weer, gaat het door. Zóó spreekt men hier over een oorlog, waarbij duizenden, tien duizenden menschenlevens op het spel zullen staan. Italië stuurt zijn troepen vast naar het operatie-terrein. Ze kunnen er dan gaan repeteeren. Voor de openlucht voorstelling. Pas als het regen-seizoen voorbij is, zal er worden toegeslagen. Iemand zei ons dezer dagen: zou de we reld het recht hebben er ook maar iets van te zeggen, indien de negers nu van hun kant eens niet wachtten tot het regensei zoen voorbij is, maar, als het dan toch moet, er nu op los-sloegen? Heel het optreden van Mussolini wekt, den indruk, of hij dezen oorlog wil voeren, nu ja, om maar eens een oorlog te voeren. Hij heeft er nu eens écht trek in. W a a r- om leeft men anders? Dit laatste is niets te kras. Mussolini (die ook in ons land o! zoo bewonderde krachtmensch) heeft het dezer dagen uitgeroepen, dat de jonge Italianen een he ld en- leven verkiezen boven een nutteloos bestaan. Dat heldenleven is de oorlog tegen de negers van Abessy nië; het nutteloos bestaan is de vrede". En verder lezen we in hetzelfde artikel: „Men ziet nu ook waar men beland is, wanneer men lot en leven als natie in han den legt van één man. O! velen bewonde ren Mussolini zoo, want wat een kop, niet waar?, wat een stem!, wat een borst! en hij heeft dan toch maar wegen aangelegd en moerassen gedroogd. Ja, maar nu voert hü Italië ten oorlog tegen de negers. Nu treedt hij uit zijn vredes-toilet en roept uit, dat de jeugd van Italië het helden leven van den oorlog verkiest boven de nutteloosheid van een vredesbestaan. Op hetzelfde oogenblik vaardigt in Duitsch- land de rijksleider van de jeugd een oekase uit, waarin hij het heeft over „de heilige persoonlijkheid van den Leider". In het stelsel van het fascisme wordt de man, die zich-zelf tot leider opwierp, een „heilige persoonlijkheid". En die eenlingen beslissen dan over volk en land; over vrede en oorlog; beschouwen het vredes-bestaan als een den man onwaardige idylle. Is hun volk het met hen eens? Wij gelooven er niets van". Is het niet verschrikkelijk, dat het oor log-voeren wordt beschouwd als een hel den-leven tegenover een leven van vrede! Is het niet in strijd met de beschaafde begrippen over gezonden volksinvloed, als één man over oorlog en vrede kan beslis sen één man, voor wiens „heilige per soonlijkheid" alle anderen eerbied moeten hebben. Och, wat zijn toch velen in onzen tijd geslagen met een ontstellende kortzichtig heid, met een verschrikkelijke verblind heid! V Geen pessimisme! Er loopen geruchten, ernstige geruchten, dat het Crisis-Comité spoedig zal worden opgeheven. Wij kunnen ons voorstellen, dat men, bij zoo'n langen duur van de crisis, andere bestaande of nieuw op te richten charita tieve organisaties meer de aangewezen en geschikte organen vindt voor de zoo noodige hulp-verleening, dan het Crisis- Comité, dat uit zijn aard het karakter draagt van t ij d e 1 ij k h e i d, van iets voorbijgaands. Wij kunnen het ons voorstellen. Over- Veertig jaren na de verban ning naar het Duivelseiland Hoofdpersoon in wereld- bekend spionnageproces Luitenant-kolonel Alfred Dreyfus is gis teren na langdurige ziekte in zijn woning te Parijs op 75-jarigen leeftijd overleden. Alfred Dreyfus was geboren op 9 October i 1859 als zoon van een te Mulhouse geves- i tigden manufacturer. Na zijn studies aan de „Ecole polyteohnique" te hebben vol bracht, ging hij in militairen dienst. Hij werd benoemd tot luitenant bij de artille rie. In 1889 werd hij bevorderd tot kapi tein. Na een cursus aan de Hoogere Krijgs school te hebben gevolgd, volgde zijn be noeming aan het ministerie van Oorlog. Door een rechterlijke dwaling, waarvan hij het slachtoffer werd, is Alfred Dreyfus bekend geworden. Jarenlang was tegen het door den krijgsraad tegen hem uitgespro ken vonnis in binnen- en buitenland ge ageerd. Deze actie leidde tot de rehabilita tie van kapitein Dreyfus in het jaar 1906. De Dreyfus-affaire. In den zomer van 1894 werd een ano nieme brief, welke uit de Duitsche ambas sade te Parijs was ontvreemd, in handen gespeeld van het Fransche ministerie van Oorlog. Het schrijven was gericht geweest aan den militairen attaché, kolonel van Schwarzkoppen. Deze brief, bekend als „bordereau" omdat hij betrekking had op zekere militaire memoranda, gaf een op somming van de documenten, welke de schrijver ter beschikking van Schwarz koppen zou willen stellen. Klaarblijkelijk stond een Fransch offi cier op het punt zijn vaderland te verraden. Een ongelukkige omstandigheid was, dat het handschrift van den onbekende eenige overeenkomst had met dat van kapitein Dreyfus. De verdenking viel op Dreyfus, die op 15 October 1894 werd gearresteerd. Hoewel deze zijn onschuld volhield, was de schijn tegen hem wegens de gelijkenis van het handschrift. Het bewijs was even wel allesbehalve overtuigend. Derhalve stelde de minister van Oorlog, generaal Mercier, geheime documenten in handen van de leden van den krijgsraad. Deze do cumenten waren uiterlijk wel is waar zon der waarde, doch lieten niet na van invloed te zijn op de beslissing van den krijgsraad. Dit was den beschuldigde en diens raads man, Mr. Demange, evenwel niet bekend. Dit feit is evenwel pas jaren later uitgelekt. Op 22 December 1894 werd Alfred Drey fus dóór de leden van den krijgsraad met algemeene stemmen schuldig verklaard en veroordeeld tot levenslange detentie. Op 15 Maart 1895 werd Dreyfus geïnter neerd op het Duivelseiland, doch zijn fa milie geloofde nog steeds aan zijn onschuld. Zijn broer Mathieu, was er van overtuigd, dat een ontzettende juridische dwaling was begaan. Hij streefde er naar herziening van het vonnis te verkrijgen, doch zulks kon niet geschieden, tenzij nieuwe feiten aan het licht werden gebracht. - Een ambtenaar van het ministerie van Oorlog, die geen enkele relatie met de fa milie Dreyfus onderhield, deed de ontdek king, welke noodig was. t u i g d zijn ons echter 'tot nu toe de argu menten nóg niet. Maar wij zijn van meening, dat men in geen geval de opheffing van het Crisis- Comité mag bepleiten of verdedigen met het argument, de door de crisis ontstane toestand is nu een normale geworden, b 1 ij f t zóó. Dat is een pessimisme, hetwelk zich van ons niet mag meester maken! Trouwens iemand kan wel veron derstellen, dat het zóó blijft, maar hij weet het toch niet met éénige zeker heid. En die veronderstelling mag hij niet propageer-en en indragen onder de menschen. Dat deprimeert, ontzenuwt, verlamt slaat met wanhoop de talloozen, die als dat waar zou zijn, als de huidige toe stand blijvend zou zijn voor goed van de arbeidsmarkt zouden zijn verwijderd of er zelfs nooit op zouden komen! Neen, wij allen moeten bezield zijn met een geest, een wil, die bidt en werkt, opdat er kome voor anderen en voor ons zelf een betere tijd. En wij wanhopen niet! Kolonel Picquart. Kolonel Picquart was het hoofd van den inlichtingendienst. In Maart 1896 kwam hij in het bezit van brokstukken van een ex press-brief, welke de Duitsche militaire at taché, kolonel von Schwarzkoppen, niet had verzonden, en waarvan hij de snippers in zijn prullemand had geworpen. Een Fransche agent had deze vondst gedaan. Deze express-brief, bekend als de „petit bleu" was gericht 'aan een Franschen of ficier, majoor Esterhazy. Uit het schrijven bleek, dat deze in dienst was van Schwarz koppen. Bij zijn onderzoek bleek kolonel Picquart, dat Esterhazy een losbandig leven leidde en diep in de schulden stak. Kolonel Picquart ontdekte vervolgens, dat het borderel, dat was toegeschreven aan Dreyfus, van de hand van Esterhazy was. Er van overtuigd, dat Dreyfus onschuldig en Esterhazy schuldig was, gaf kolonel Picquart deze inlichting aan zijn supe rieuren, generaal de Boisdefüre en generaal Gonse, chef en waarnemend chef van den generalen staf. Deze waren er evenwel nog steeds van overtuigd, dat Dreyfus schuldig was en daar zij de affaire niet wilden -oprakelen, verzochten zij hem zijn onderzoek te staken en toen Picquard hierop zeide, dat hij niet zou kunnen sterven, zoolang een dergelijke informatie niet was onthuld, werd hij over geplaatst naar een afgelegen deel van Tu nis. Te dien tijde bracht kolonel Henry van den inlichtingendienst een schrijven op het tapijt, dat klaarblijkelijk afkomstig was van den Italiaanschen militairen attaché, kolonel Panizzardi. Indien de in dit schrij ven vervatte termen juist zouden zijn ge weest, zou er geen twijfel behoeven te bestaan aan de schuld van Dreyfus. Het schrijven was evenwel een vervalsching en de ontdekking van dit feit gaf aanlei ding tot de eerste revisie. Voor zijn vertrek naar Tunis had kolonel Picquart de heele zaak medegedeeld aan zijn vriend Leblois, een advocaat. Deze besprak de aangelegen heid met Scheurer-Kestner, een bekend po liticus, die vice-president van den Senaat Deze was overtuigd van de onschuld van Dreyfus en stelde een aotie in ten gunste van den banneling. In den zelfden tijd (No vember 1897) had Mathieu Dreyfus het be wijs gekregen, dat het handschrift van het borderel van Esterhazy was. Esterhazy beschuldigd. Op 15 November 1897 schreef Mathieu Dreyfus een brief aan den minister van Oorlog, waarbij hij Esterhazy beschuldigde van de misdaad, waarvoor zijn broer ver oordeeld was. De generale staf wilde evenwel niet toe geven, dat een fout was gemaakt. Esterhazy werd formeel voor den krijgsraad gedaagd, doch vrijspraak was zoo goed als zeker. Toen brak een perscampagne van groote hevigheid uit tegen degenen die er naar streefden revisie van het vonnis van 1894 te verkrijgen. Zij werden verraders van het land genoemd. Kolonel Picquart werd gevangen gezet onder beschuldiging vertrouwelijke stukken aan een burger (Leblois) te hebben ge toond. In intellectueele kringen was groote be langstelling ontstaan voor Dreyfus. Georges Clemenceau en Francois H. Pressensé, Ives Guyot, Reinach en anderen. J'accuse". Op 13 Januari 1898, twee dagen nadat Esterhazy was vrijgesproken, verscheen van Emile Zola in de Aurore, een nieuw blad, onder den titel „J'accuse" een open brief aan den president der republiek. Zola moest zich voor den rechter verantwoorden. Zola werd veroordeeld tot een jaar gevan genisstraf. Kolonel Henry pleegde zelfmoord in den cel, waarin hij zat opgesloten na de ont dekking, dat de door hem ontdekte brief een vervalsching was. Na een langdurig onderzoek werd de straf, in 1894 uitgesproken, geannuleerd, en de zaak voor een nieuwe behandeling verwezen naar den krijgsraad van Rennes. Dreyfus werd uit Guyana overgebracht. De behandeling duurde een maand. Op 9 Sep tember 1899 werd Dreyfus met vijf tegen twee stemmen schuldig verklaard en tot tien jaren gevangenisstraf veroordeeld. Na verschillende onderzoeken en acties werd het vonnis van 1896 ten slotte op 12 Juli 1906 ongeldig verklaard. Dreyfus was gerehabiliteerd. Hij werd majoor bij de artillerie, te werk gesteld te St. Denis ('bij Parijs), doch trad in Juli 1907 af. Ter gelegenheid van de overbren ging van het stoffelijk overschot van Zola naar het Pantheon, loste een anti-semie- tische journalist, Gregori, twee schoten op Dreyfus, die licht gewond werd. Tijdens den wereldoorlog nam Dreyfus weer dienst. Hij werd in 1918 bevorderd tot luitenant-kolonel en officier van het Le gioen van Eer. Sedert leefde luitenant kolonel Dreyfus teruggetrokken. Van verschillende zijden bereiken ons verzoeken om onze meening te zeggen om trent de toespitsing der internationale te genstellingen. Zullen deze tot een oorlog leiden?wat zal er komen van den twist tusschen Abessynië en Italiëwel ke consequenties kunnen daaruit voort spruiten? hoe zullen de verwikkelingen tussahen Engeland, Frankrijk, Italië en Duitschland loopen en welke perspectieven zullen er ontstaan in de dreiging Azië en Europa, waarbij ook Rusland en Amerika zullen zijn gemoeid? Het is ondoenlijk om op alle deze vra gen een antwoord te geven. Niemand kan te dezen opzichte iets vooruitzien en de omstandigheden leiden ook niet tot de min ste prognose. Daarvoor is alles te verward en te „levend". Elk moment doen zich nieuwe verwikkelingen voor, die men een oogenblik te voren niet had verwacht. Het is een zeer sterke evolutie, niet alleen bin nen de nationale grenzen, maar ook inter nationaal. Men kan gelukkig nog steeds één factor van beteekenis aanwijzen, een factor, die ondanks alles niet aan kracht heeft inge boet n.l. „algemeen is men nog oorlogs moede". Hoeveel buskruit er ook in de we reld is opgestapeld, een algemeene ontbran ding wordt niet gewenscbt en men waakt daarvoor ook met alle zorg. Hier en daar zullen partieele gevechten ontstaan, die door de algemeene oorlogsmoeheid geen gevaarlijke wereldhaarden zullen worden. Men ziet dit o.a. in Japan én China. Ja pan schreddt in die contrijen hoe langer hoe verder; de Westersche belangen wor den eiken dag verder bedreigd, maar toch laat men het toe, al protesteert men hier en daar. De verhouding Rusland en Japan is evenmin in orde; de Westersche naties zullen het niet onaangenaam vinden, wan neer aan de Russische macht getaand wordt. De Italiaansch-Abessynische kwestie zal vermoedelijk wél tot een localen oorlog lei den met betrekkelijk weinig kansen voor Italië in den beginne, doch de oorlogsmoe heid zal zorgen, dat de vlam niet verder zal komen. De groote mogendheden zullen blijven toezien, zich laten betalen voor hun onzijdigheid en verder nauwgezet waken, dat partijen niet te groote vruchten zullen plukken van hun actie. Wanneer t.z.t. de vrede zal worden gesloten, zullen èn Ita lië èn Abessynië zoo gehavend zijn, dat ze tal van jaren noodig zullen hebben om op hun verhaal te komen en dan hebben de neutrale landen een voorsprong gekregen, die zij onder het Abessynisch-Italiaansche geschil niet zouden hébben kunnen berei ken. Verder gaat de consolidatie der wereld rustig verder. Men neemt, wat niet gegeven wordt en dit nemen wordt in zulk een vorm gegoten, dat de anderen niets anders kun nen doen dan protesteeren. Duitschland DIT NUMMER BESTAAT UIT VIJF BLADEN WAARONDER GE ÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD. VOORNAAMSTE NIEUWS BUITENLAND. Bij een deviezen-proces te Berlijn werd een pater tot 21/2 jaar tuchthuisstraf en hooge geldboete veroordeeld. (2de blad). BINNENLAND. Nadere bijzonderheden omtrent de Die sel-ontsporing bij Haarlem. (2de blad). Fabrieksbrand te Uithoorn; drie wonin gen afgebrand te MeppeL (Gem. Bedr„ 3de blad). Auto-ongeluk te Haastrecht ten gevolge van de warmte. (Gem. Ber., 3de blad). Verbrand lijk van een man op de heide te Westerbork gevonden. (Gem. Ber„ 3de blad). Gevaarlijke zwempartij op de Vecht eischt een doode. (Gem. Ber„ 3de blad). Nijmeegsche verzekeringsinspecteur in verband met de Ossche misdadigersaffaire gearresteerd. (1ste blad). SPORT EN WEDSTRIJDEN. De intern, tenniskampioenschappen te Noord wijk. (3de blad). De inschrijvingen voor De Kaag over weldigend groot. (3de blad). LEIDER. Het Eucharistisch Ziekentriduum geslo ten. (1ste blad). De as. vee- en zuiveltentoonstelling. (lste blad). Het Leidsch Crisiscomité door B. en W. in de Lakenhal ontvangen, (lste blad). vormt de bescherming van Europa tegen het Oosten, tegen Rusland. Engeland ziet dit zeer goed in; het verdeel-en-heersch- systeem is bij Engeland in goede handen. Frankrijk streefde een tijdlang naar de Europeesche hegemonie; dit streven is voor goed getorpedeerd. Italië's hébzucht wordt naar het dichtbije Oosten afgeleid en loopt, zooals gezegd, groote kans onbevredigd te blijven, terwijl Engeland en Duitschland den wereldhandel tot zich zullen trekken ten nadeele van Amerika, dat door de ge zamenlijke pogingen van Londen en Berlijn niet zoo heel veel kansen meer overhoudt. Natuurlijk zijn er nog tal van uiterst ge vaarlijke problemen in Europa te regelen, waaronder het Oostenrijksche vraagstuk een der meest subtiele is. Doch ook deze problemen zullen him rustige oplossing vinden zonder dat er voorloopig van oorlog en nieuwe wereldchaos sprake behoeft te zijn. Wij kunnen'niet genoeg hameren op het feit, dat de wereld beheenscht wordt door Engeland, Duitschland, Japan en in zeke ren zin Amerika. Wanneer deze landen een rustige Werkelijkheidspolitiek blijven voe ren, het hoofd koel houden en elkander niet te veel in de wielen zitten, wat vitale kwesties betreft, is er voor een wereldoor log weinig aanleiding. Het optreden van Engeland ten opzichte van Duitschland en de onmiskenbare samenwerking, die er schijnt te bestaan tusschen Londen en To kio zjjn voor ons bewijzen, dat groote ge varen zijn afgewend en dat wij, om met Hitier te spreken, in de eerste tien jaar geen ernstige wereldcomplicatie verwach ten. Deze praemisse want meer dan een praemisse mag men onze uitlating niet noe men leidt tot een voor ons land gewich tige consequentie n.1. om, alle bisbilles, moeilijkheden. onbillijkheden ten spijt, nauwe samenwerking te blijven voeren met Engeland, de Britsche Dominans en met Duitschland. Het zijn de landen, die onze toekomst beheerschen. Wij moeten in het zog van Engeland gaan varen en dan komen wij tevens in nauw contact met Duitschland. Wij beheerschen tezamen een der meest belangrijke heirwegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 1