IN DE STEPPEN VAN
NOORD-WEST CANADA
DE LEIDSCHE COUKANT
De brief uit Cèstellamare.
Zwartblauw als een geweldig glazen
(Mok heeft de nacht haar sterrenhemel bo
ven de prairie uitgespreid. De snijdende
Noordenwind, die in de kale takken en
twijgen der bosscben en boomen overdag
zijn huiveringwekkende melodie floot, sliiep
in en onbeweeglijk als was zij verstard
onder zijn ijzigen adem staat de koude
lucht boven de onmetelijke vlakte. En even
ikoud en onbeweeglijk blikt het leger van
groote en kleine lichtpunten aan het firma
ment op het sarre aanschijn der prairie
neder en het schijnt haast of zij de rust en
de nacht nog intenser maken.
Zelfs de ooyotten en de vossen kropen
weg in hun warme schuilhoeken en het is
zóó stil, dat het klopipen van het eigen hart
els hamerslagen klinkt.
Noordlicht in de prairie.
Daar vlamt plotseling, ver, ver in het
Noordien daar waar de prairie de hemel
raakt, een verblindende lichtschijn op. Kort
als een bliksemstraal, snelt hij langs den
naohtelij'ken hemeldan verdwijnt hij
weer. Enkele seconden verloopen en nog
maals verschijnt zoo'n lichtkegei uit de
zelfde richting. Met dezelfde snelheid door
ploegt zijn groenwitte baan het zwart
blauw van het firmament, maar nog heeft
het einde van den kegel het zenith nog niet
bereikt, of daar stralen drie, vier lichtstra
len gelijktijdig opHaar stralende hel
derheid weerkaartst zich in de prairies, zij
verdwijnen weer in de duisternis, maar tel
kens schieten weer nieuwe stralen op, als
vlammende raket-bundels, groenachtig en
wit met heele massa's en opeens is de heele
Noordelijke»helft van den nachitelijken he
mel in een deinende lichtzee verandert. In
kronkelende lijnen ails slangen, loopen
smalle en breede lichtlijnen door elkander,
schieten ver naar beneden en harigen als
fladderende banieren af, nemen allerlei
zonderlinge vormen aan, worden lichter en
lichter, zoodat de oogen er haast pijn van
doen, tot plotseling in één keer het raad
selachtige licht geheel verdwijnt. Niet lang
zamerhand, neen, zooals het kwam ver
dween het ook weerineens en geheel,
zoodat het donker nog des te zwarter leek,
met gouden stippen in 't rond en boven
onze hoofden. Het wonderbare licht is ge
doofd en stil en eenzaam, met star gezicht
ligt de prairie daar weer. Het Noorderlicht
heeft haar niet kunnen wekken. Zij slaapt
haar winterslaap.
De stad Dundurn.
Op zoo'n zonnige morgen bevinden wij
ons daar ergens in de prairie van midden
Saskatchewau, in de hoofdstraat van Dun-
diurn. De kolk wees ai half 8, maar er be
woog zich nog niets. De menschen lagen
allen nog in bed en als verontschuldiging
daarvoor mag gelden, dat het Zondag is.
Wij draven dus verschillende malen de
stad rond, wat heusch geen onmogelijkheid
is. want Dundurn telt hoogstens 300 inwo
ners. Dat verhindert echter de menschen
niet, zich zelf trots als burgers te betite
len en hum nederzetting stad te noemen, en
mij dunkt, dat ze daar toe vanzelf het vol
ste recht hebben. Wat 25 Menschenfcinde-
ren in de prairie op een vlak vereenigt, dat
mag zich „stad" noemen. Er bestaat hier
geen wet, die moeilijkheden zou kunnen
maken en streng genomen behooren tot
een prairiestad alleen een station, een hard
geel of steenrood geverfde store( d.w.z. een
soort bazar) en een graanschuur. Het zijn
taaie dingen die prairiesteden. Onver
wachts zijn ze er ze laten zich niet weer
wegjagen. Dat is de onbuigzame energie
van de menschen, die de kleine eenvoudige
houten huisjes herbergen.
Als gewezen bordenwasschers en koe
wachters als kooplui en keülners, ja als of
ficieren kwamen zij van alle kanten. Zij
hebben zich vast voorgenomen, hier op dat
stuk grond him fortuin te maken, en wan
neer het soldede elementen zijn, dan gelukt
ham dit ook. Meestal hebben ze niet het
minste begrip of kennis van het landbouw
bedrijf, maar wijd en zijd as de bodem goed
vruchtbaar en dat is voldoende
Na enkele oogsten vindt men dan de ver
ouderde afgejakkerde en kromgewerkte
menschen als welgestelde boeren terug en
waarmee men tot nu toe als een aardig
sprookje lachte, n.L het sprookje van. het
gouden Canadeesche Westen; deze thans
welgestelde farmers zijn de kromgetuigen
voor de werkelijkheid.
Dit Westen is echter geen Luilekkerland,
en gewerkt hebben de menschen, dat
bewijzen him eeltige handen. De meesten
hadden geen cent op'zak toen zjj hier den
eersten paal voor hun nieuw huis in den
grond zetten. Maar nu hebben zij een goed
bestaan en aan allen, die het booren of niet
hooren willem, vertellen zij hun geschiede-
1 nis.
Een der voornaamste Duitsdhe reisbe
schrijvers zegt in een uitgebreid, Noord-
Amerika-werk uit het jaar 1892, letterlijk
het volgende voor de provinciën Saskat
chewan en Alberta, die over geheel hun
oppervlakte (samen ongev. 1.25000 K.M.2)
buitengewoon vruchtbaar zijn:
„Het grootste gedeelte van het Noord
westen zal naar alle waarschijnlijkheid
even onbewolkt en ongecultiveerd blijven
als Wyoming of Nova3a. De kwaliteit van
dezen grond is echter zóó voortreffelijk, dat
alleen an het afgeloopen jaar 103.000 men
schen uit de Vereenigde Staten naar de
Westelijke provinciën van Canada vertrok
ken, waar o.a. vooral de Canadian Pacific
Railway, de cultuur-pionier van Canada
ieder jaar nieuwe vruchtbare landerijen
ontsluit en toegankelijk maakt. Daar de
toevloed die daar in plaats van af te ne
men intusschen hoe langer hoe grooter af
metingen aanneemt, is het te begrijpen dat
JJnde Sam zijn onrustige kinderen het
„•gouden Westen van Canada" in zeer som
bere kleuren 'begint voor te stellen.
Nu terug naar» Dundurn. Het is intus
schen haast 9 uur geworden en uit een
kleine Dundurner schoorsteen stijgt een
rookwolkje op. Met groote voldoening he
lgroeten wij dit ook in Dundurn zien we
dus de onmiskenbare symptoon van een
aanstaand ontbijt.koffie en men heeft op
een Novembermorgen in de prairie ner
gens meer zin in dan in een kop van dien
heeten bruinen drank. Enkele oogenblik-
ken later zitten wij aan een kopje van dien
heerlijken drank en laten ons de geschiede
nis van Dundurn vertellen en nemen dan
verder voor kennisgeving aan allerlei in
teressante mededeelingen over het land
bouwbedrijf, die een klein momentopname
zijn uit den bonten kaleisdoscoop van het
West Canadeesche leven dat zoo vol afwis
seling is.
Het optimisme der „Greenhorns".
In 1901 strekte zich tusschen Saskatoon
en Regina, 200 kilometers ver, nog woeste,
golvende prairie uit. Ofschoon Saskatoon
toen ook pas 96 inwoners, (thans is het een
aanzienlijke stad met 6500 inwoners) toch
was het reeds een centrum van het Westen
en Regina had slechts dit ééne voor, dat
daar de zetel van de Territoriale regeering
gevestigd was. De kwaliteit van den bodem
aldaar beoordeelde men naar het zand dat
de vossen en dassen uit hun holen opwier
pen en algemeen hield men dientengevolge
de landstreek absoluut ongeschikt voor een
rendabel boerenbedrijf. Hoogst verbaasd
waren daarom ook de reizigers, die meer
malen de afstand tusschen Saskatoon en
Regina aflegden, toen zij op een goeden
dag in April 1902, op de plaats, waar thans
Dundurn staat, ©enige waaghalzige men
schen bezig zagen met het opslaan van pri
mitieve huisjes. Natuurlijk ontbrak het
niet aan sporters, die zich vroolijk maak
ten over het naïve optimisme der Green
horns, die zich in de zandholen vestigden
en gronden wilden maken, waar slechts
zand, maar dan ook niets dan zand te halen
was. Maar zij, die daar zwoegden in het
zweet huns aanschijns.met bewonde-
ringswaardige volharding, die wisten het
ibeter. Zij lieten zich niet afschrikken, luis
terden niet naar de spotters, maar bewaar
den hun geheim in hun hart, zooais ver
standige zakenlui die artikelen, waarvan het
publiek de waarde nog niet kende, voor
zoo'n gering mogelijken prijs willen op-
koopen.
Herfst 1902 kwam. Bij den bouw van
hun huizen en stallen hadden zij niet ver
geten ieder een stukje van den grond te
cultiveeren en het resultaat overtrof alle
verwachtingen. Nu was het aan de spotters
en betweters om terdege op te letten wat
ze dan ook deden.
De eerste farmers van Dundurn beweer
den tenminste nog nooit zooveel bekende
physio^gnomische specialiteiten gezien te
hebben als na hun eersten oogst.
Hiermee begon dan de hausse voor Dun
durn in ieder opzicht de hoofdstad. Zijn
zeer groote, vroeger zoo snood miskende
prairiegebied tusschen Saskatoon en Regi
na aan beide zijden van het spoor. Langs
de rails verrezen intusschen een groot aan
tal bloeiende nederzettingen, en waar eer
tijds slechts een goederentrein iederen
week het heele spoorwegverkeer uitmaak
te, loopen er thans vier treinen per dag
nam: beide richtingen. Dundurn heeft in
tusschen zijn eerste stelling weten te hand
haven.
Ofschoon zijn officieele adresboek niet
meer dan 4 of 5 aan twee zijden be
schreven pagina's omvat, toch is Dun
durn in eider opzich de hoofdstad. Zijn
straten zijn allemaal hoofdstraten. Het
heeft verschillende café's die, om een vlot
te afwikkeling der zaken mogelijk te ma
ken, ook schoenpoets en petroleum ver-
koopen. Bovendien bezit het vier Bank
filialen en een opera-gebouw, zorgt voor
de behoefte der kunstminnende burgers.
Jammer is dit praohtgebouw zóó bedekt
met schreeuwend bonte plakkaten, dat de
blik slechts met welgevallen op den nood
uitgang, die nog slechts in onverheelde
schoonheid te aanschouwen is, kan blijven
rusten.
Het hotel van Dundurn is echter buiten
gewoon grootsteedsch. Wat de prijzen be
treft, kan het zonder meer met de beste
Europeesche wereldsteden concurreeren.
Wat Dundurn echter nog niet ingevoerd
heeft, dat is een algemeene straatverlich
ting, en voor een prairie-city, zoo belang
rijk als Dundurn, is dat een groot tekort.
Wie van een avondrondwandeling houdt,
moet daar een lantaarn meenemen, en wie
dit niet doet, komt in botsing met honden
en palen waar Dundurn zeer rijk aan is.
Met zijn voortschrijdende ontwikkeling zal
Dundurn ook spoedig een straatverlichting
invoeren en dan zal de prairiestad „af"
zijn.
Nu nog iets over de koene stichters van
Dundurn. Aan het hoofd stond een Duit-
scher of liever een Duitsoh-Amerikaan. Hij
Hij had bezittingen in Minesota, maar de
omstandigheden aldaar beletten iedere uit
breiding van zijn landbouwbedrijf. Hij ging
op zoek naar nieuw land, kwam naar Sas
katchewan en als bodemkenner beschouw
de hij het beruchte land tusschen Sastokoon
en Regin zeer rendabel. Teruggekeerd stel
de hij zich met 'bekwame farmers uit zijn
omgeving in verbinding en haalde hen over,
bij de Canadeesche Regeering een verzoek
in te dienen om hun een z.g. „homestad"
(„eigen erf") over te laten, die tot een op
pervlakte ieder van 160 acre land (1 acre
11/5 Hectare) gratis op naam van iede
ren farmer geschreven werd. Dit gebeurde,
de mannen verkochten hun eigen grond
bezit en den len April 1902 trok het emi
granten-gezelschap als eertijds het volk
van Israël, met het heele gezin, met huis-
Slechts met den grootsten tegenzin open
de de oude mevrouw M. den brief, die juist
van haar dochter aangekomen was. Deze
dochter was tegen haar wil getrouwd met
een Duitsch-Italiaan, die bij Napels in
Castellamare een osteria, een vreemdelin
genpension bezat en dus de Italiaansche
nationaliteit koopen moest. Ofschoon de
oude dame bij haar zoon en zijn vrouw in
woonde en geen reden tot klagen had,
knaagde er een wrok tegen deze dochter
in haar binnenste als een worm, in het
houtverschillende jaren reeds. Maar
zij liet het niemand merken.
Nu hield zij den brief, een gewonen
kerstbrief, naar zij meende, ver van zich af
en las met opgetrokken wenkbrauwen, zon
der bril. Haar blanke oude handen beefden
eenigszins.
Dikwijls moest zij ophouden, zich bezin
nen. Zij had eigenlijk, naar zij meende,
geen tijd, zoo'n brief te lezen, vooral van
een dochter, die hardvochtig voor goed
naar het buitenland was gegaan. Met zeld
zaam schitterende oogen las zij echter weer
verder. En zij had nog zooveel te doen:
de kerstboom voor de kinderen van haar
zoon was nog niet versierd. De geur steeg
haar in den neus, om haar te waarschu
wen, dat de kerstgeschenken zelfs nog niet
eens uitgepakt waren.
„Er is iets vreeselijks gebeurd, juist op
St. Nicolaasdag, waarop ik altijd nog meer
dan met Kerstmis aan huis denk. Schrik
echter niet, mama; gezond zijn we allen.
Federico heeft wel een heele week op bed
gelegen, griep, zooals hij ieder jaar in den
winter krijgt. Winter be teekent immers re
gentijd en dat begint in den winter. Ik
mankeer echter niets en ook de twee jon
gens zijn gezond. De zaak is dit jaar heel
wat minder dan gewoonlijk. Misschien
heeft Federico zich daarover te veel zor
gen gemaakt en daarom meer dan in vo
rige jaren van z'n ziekte geleden. Men
voelt het maar te zeer, dat het geld in
Duitschland schaarscher wordt. Wij hebben
immers altijd 't meest Duitsche pensiongas
ten. Nu, op een der dagen, dat mijn man
ziek te bed lag, kwam er een vreemde ke
rel bij ons en vroeg om een aalmoes. Een
landlooper, haast zoo zwart als eék inlan
der. Maar ik bemerkte al direct aan zijn
zwaren gang, dat hij een landsman was;
maar.... ik voelde ook direct een zeker
wantrouwen tegen hem. Zijn oogen dwaal
den zoo begeerig overal rond, hij keek zoo
eigenaardig, alsof hij onze inrichting
taxeerde; ik heb alles tip-top in orde, be
grijpt u. Een goede verzorging verlengt het
leven. Het scheen haast zijn woede op te
wekken, dat alles er zoo keurig uitzag. Nu
vind ik het spijtig, of eigenlijk ook weer
niet, als ik aan 't slot denk, maar ik gaf
hem te eten, wat er overgeschoten was.
Ook zijn glas wijn kreeg hij. Hij at.o,
dat-had u moeten zien!.... alsof hij nog
nooit zoo iets heerlijks geproefd had. Dat
was weer iets prettigs in hem. Ik gaf hem
heel graag eten. Zoo iets brengt immers
zegen, zegt men altijd. Maar in dit geval
kwam dat tooh niet uit.precies in den
St. Nicolaasnacht.
,,'s Avonds te voren had ik den man voor
den zooveelsten keer gratis laten eten. We
hadden aardig wat gejd in kasde in
komsten van de laatste veertien dagen. Fe
derico was immers ziek en kan het niet
naar de bank brengen, en ik had geen han
den en voeten genoeg om ook dat nog te
doen. Bovendien hadden wij 'n zeer moei
lijk Duitsch echtpaar in pension. Die had
den iederen dag andere wenschen en be
zwaren. Kort en goed, de nacht was don
ker, zonder maan; de regen viel bij stroo
men. Toch schrok ik wakker en hoorde een
gekraak en gebreek. Misschien was het ook
de kat, die me wekte. .Die zat n.l. voor de
deur van onze slaapkamer te janken. Maar
het hielp me niet veel. Met den bergstok
van mijn man sloop ik naar beneden. Nu
lag er op den steenen trap een lat of zoo
iéts. Misschien had de kerel dat daar als
waarschuwingsmiddel neergelegd. Het klet
terde plotseling de trap af. O jé! Daar
hoorde ik hoe iemand er van door ging.
Maar over de veranda. Daar struikelde hij
over een der stoelen, die tegen de tafel ge
kanteld stonden vanwege den regen. Daar
om had ik hem toch nog. Maar de duivel
raad, machines en vee, twaalf families sterk
en enkele vrijgezellen, in een extra-trein
van Windam in Minesota, naar het nieuwe
Kanaan.
Na een reis van 8 dagen hadden zij hun
doel bereikt, een provisorische keet was
snel opgericht, de Canadeesche Regeering
had verschillende tenten ter beschikking
gesteld en nu werd er een begin gemaakt
met het bouwen van huizen terwijl tege
lijkertijd de grond bewerkt werd. De Mozes
en miniature, die zijn volkje uit het land
van Uncle Sam, met zekere hand alle hin
dernissen uit den weg nemend, naar het
nieuwe vaderland voerde, is thans groot
grondbezitter. Zijn eigendom beslaat 4000
acres land. waarvan 2200 acres bebouwd
zijn. De inkomsten uit zijn graanverbouw
bedragen jaarlijks 50.000 en men is ver
baasd te hooren, hoe weinig personeel hij
heeft.
Tijdens den oogst werken er 23 man.
Voor het gewone werk in den zomer heeft
hij echter slechts acht man en in den winter
twee man in dienst. Dit is het gevolg van
het feit, dat er een overvloed van de beste
machines gebruikt worden, die heel wat
mensdhelijike arbeidskrachten besparen.
Maar ook in ander opzicht heeft de groot
farmer prachtig werk geleverd.
Alle in Dundurn vertegenwoordigende
confessies, heeft hij onder één dak gebracht.
Op zijn initiatief heeft Dundurn een aardig
kerkje laten bouwen, waarin Methodisten,
Presbyterianen, Baptisten, Lutheranen,
Uernnhutters enz. uit stad en omgeving
vreedzaam vereenigd, allen te samen den
goeden God, ieder op zijn manier vereeren.
liet hem niet in den steek. Nauwelijks had
ik hem een slag toegediend, of het was als
had hij vleugels gekregen. Op was hij en
verdwenen over den muur. Geruischloos.
En hij was toch al op jaren, die man. De
kassa had hij tot den laatsten centesimo
geledigd.
,,'s Morgens ik direct naar de carabineres,
beschreef zijn ruigen kop, de valsche bru
tale oogen, den mond, die er uitzag als be
stond er niets beters dan snoepenik
imiteerde zijn gang. En luister nu, twee
dagen later hebben de carabinieri hem wer
kelijk gearresteerd.
„De kerel was zoo brutaal den diefstal
niet eens te loochenen. Maar hij had geen
centesimo meer.... zeker alles weggestopt.
Nu zou hij bestraft worden. Mijn man
moest ook naar de carabinieri om te on
derteekenen. En wat denkt u dat er nu
gebeurde.... Heilige Maagd, ik begon te
sidderen, toen Federico terugkwam....
niet in de knieën; ik ben goddank nog goed
gezond. Maar m'n hart.een huivering,
alsof ik een afgrond zag opengaan, alsof
ik ja het was mij als ging de goede
God voorbij, suizend en bruischend
Mijn man was zoo geweldig verstoord.
We hebben 't niet goed gedaan,
schreeuwde Federico doodsbleek, alsof ik
ongeluk had den op heeterdaad betrapten
dief een pats te geven. Ik zette me schrap,
zooals u denken kunt, ofschoon ik reeds
voelde, dat er iets heel bijzonders aan de
hand was. In plaats van mij met eenige
woorden de situatie duidelijk te maken, be-
*gon hij te jammeren:
Weet je, waarmee we onze zaak hier
begonnen zijn?
Of ik dat wist! Een vriend van Federico
had het geld geleend voor tien jaar zon
der rente; daarna tegen de gewone rente.
Na tien jaar ook afbetalingen in maande-
lijksche termijnen van 100 lire. Wanneer
het echter na tien jaar niet mogelijk was,
omdat Federico de zaak niet op had kun
nen werken, dain behoefde hij niets te be
talen. Ik antwoordde Federico dus:
Dat gebeurde toch met behulp van
den vriend, wien jij in den oorlog het le
ven gered en zelfs aan de ware vrouw ge
holpen hebt.
Ja, ja, ja! schreeuwde mijn man.
Ik greep naar mijn hart. Zoo iets7 was ik
heelemaal niet van hem gewoon, om zich
zoo te laten gaan. Maar hij schreeuwde
verder:
Met het geld was het niet in orde!
En Federico had een gezicht als had hij
zelf het vele geld gestolen.
Zulke contracten moet men niet ma
ken, stamelde hij, terwijl hij dreigde ineen
te zakken.
Maar wanneer de andere het zoo wil
de vrijwillig, uit dankbaarheid. Dat is
dan tooh vriendschap.... geluk.... voor
zienigheid.
Nu zweeg mijn man en zag er zoo vree-
selijk uit, dat ik ook heel stil werd en ein
delijk heel zacht mompelde:
Maar, maar zeg toch wat; zeg toch
wat!
Stel je voor, vervolgde hij, stel je voor
wie de dief is van St. Nicolaasdag.Zoo
vervallen.alles verloren! Vermogen
vrouw. En nog zoo trotsoh, dat hij niet
schrijft, niets terugeischt, ofschoon hij er
feitelijk geen recht op heeft, maar wij had
den hem tooh al lang kunnen helpen
Toen zijn zaken slecht gingen, werd hij
een bedrieger, wisselvervalscherkwam
in de gevangenisbegon het leven van
een vagebond. En kan 't stelen niet laten.
Begrijp je?
Ik schudde het hoofd en begon te beven.
Besteelt me lieverj dan dat hij nu
reeds afbetaling verlangt. Stel je voor! En
wil ook nu nog geen geld. Nooit heeft hij
geluk gehad. Ik had hem het leven niet
moeten reddenniet in kennis moeten
brengen met Fanny. Voor haar ruïneerde
hij zioh. En in het ongeluk heeft zij hem
verlatenMaar thans is hij gelukkig.
Hier, waar zelfs de winter nog een warm
hart heeftBegrijpt u het: gelukkig is
hij. Ach, ik wil zeggen.... ik moet wel
krankzinnig worden.
Begrijpt u het dan. moeder? Het heeft
me zoo'n angst aangejaagd.... Ik bid
heel, heel anders dan vroeger. En nu? Ik
heb uitgerekend, dat u daags voor Kerst
mis of Kerstavond dezen brief ontvangt.
Op Kerstavond.buiten in den tuin
bloeien rozenDan werpen ze hier al
lerlei confetti, glazen, borden, flesschen,
tassen door het venster op straat, zooals
men vroeger in Duitschland 's avonds voor
den trouwdag van alles voor het venster
der bruid kort en klein sloeg; maar slechts
scherven, niets heels. Alle straten in Na
pels zijn vol van dit puin. Dikwijls zijn het
scherven van dure dingen. Vroeger heb ik
daar dikwijls om gelaohen en gemeend, dat
het in een vreugderoes gebeurde en ver
der niets beteekende. Maar nu is het mij
heel eigenaardig te moedeen men
zingt daarbij van vrede, die in het hart ko
men zal. Kan die pas komen als men ge
wond iswanneer men iets gebroken
heeft?"
De oude vrouw liet den brief zinken,
streek over het papier met de kleine, dui
delijke letters, vouwde de handen en voel
de hoe eensklaps alle wrok tegen haar
dochter verdwenen was. Zij voelde zich
heel wonderlijk gestemdtotdat zij
plotseling weer den dennenboom zag en
opsprong en dacht:
Heerejé, mijn feest! Er is niets klaar!
Hoe vreemd is het toch ditmaal. Maar zij
heeft er niet eens aan gedacht, mij geluk
kig feest te wenschen.
Zij nam den brief weer op, zocht, las.
Neen, dat heeft ze vergeten!
Maar het stemde de oude dame zoo vroo
lijk, dat zij lachte, fijn, teeder.... een lach
die niet van deze wereld was
Japansche uitvoer in ver
band met den levens
standaard
Waarom een gloeilamp voor 3 cent is Ui
bekomen en een fiets 7.50 kost.
Het ligt voor de hand te veronderstellen,
dat de Japansche arbeider goedkooper
werkt dam de Westersche. Bij nadere be
schouwing iMijikit dat onjuist. Naar verhou
ding verdient de Japamsche werkman even
veel als "de Europeesche of Amerikaansche,
maar met hetzelfde geld 'kan hij meer doen.
Geimddeld ontvangt hij per maand 72
yen, hetgeen overeenkomt met ruim 34.
Zijn vrouw verdient er meestal met kaoie-
miens- en werkster^errichtingen nog een
yen of 8, d.'i. iets meer dan 4 bij. Met min
der dan veertig gulden per maand moet het
gezin het dus klaarspellen.
De Japansche nijverheid wordt overigens
voor drievijfde met vrouwelijke krachten
in stand gehouden. Deze vrouwen zijn on
gehuwd en verdienen niet meer dan 45 yen
of plm. 25 per maand. Voorts bestaat de
industrie voor een 'belangrijk deel uit klein
bedrijven. Daar worden z.g. leerlingen ge
houden, die in het geheel niets verdienen,
echter wel kost, inwoning en kleeren krij
gen, benevens een paar sen zakgeld op
feestdagen (1 sen is 1/100 yen, ongeveer
een halve oent).
Alleen reeds in de beide Tokiosche wij
ken Honio en Fokugawa zijn 2000 bedrijven
geteld, waar 1 a 5 betaalde arbeidskrachten
welkten in gezelschap van 10 a 30 leerlin
gen. Zulke ondernemers halen stuikiken,
waaraan nog bepaalde finesses moeten
worden vervaardigd, per handkar van de
fabriek en brengen ze den volgenden dag
klaar terug.
Richten wij onze aandacht op de manne
lijke en vrouwelijke volwaardige krach
ten, die, zooais gezegd, maandelijks resp.
plm. 34 en 25 gulden uitgekeerd krijgen,
dan kunnen wij, door de uitgaven van den
gemiddelden Japansohen arbeider bepalen,
vaststellen, dat hij een vrij hoog loon ont
vangt.
De dag van den arbeider begint om zes
uur 's ochtends met een 'heete douche in een
stadsbadgelegenheid. Nagenoeg geen en
kele arbeider doet daarvan afstand. Het wa
ter. kost hem 5 sen, het drogen door den
badmeester eveneens 5 sen, alles bij elkaar
plm. 0.05.
De tramritten komen hem op een arbei-
derskaart per dag op ongeveer 10 sen of
ongeveer 5 oent. In de fabriek moet hij
volgens die wet 10 uur werken. Tijdens de
rustpoos, die soms een half uur, soms een
uur duurt, verstrekt de ondernemer hem
tegen inkoopsprijs rijst of aardappelen of
daikon, da. ingemaakte ramenas. Gemid
delde prijs 20 sen of ongeveer een dubbel
tje.
Vaak dringt de man nog thee, en van huis
neemt hij in een etenszak rijst met saschimi
di. blokjes rauwe tong of haring mee. De
familiie eet miso schim (fooonensoep) en
ramenas, en gebruikt daarbij thee zonder
suiker. Voor de heele familie kost dat 40
sen of driestuivers. De huisvrouw eet
's middags restjes, tegen den avond zoetig
heid. Bonbons etc., alles van goedkoop©
kwaliteit, vormen een vrij belangrijke post
op de rekening van het huishouden, onge
veer 6 yen of 'bijna 3 per maand, 's Avonds
eet de familie rijst, gekookte visch en aard
appelen, uien en kool. Voor voeding geeft
de geheel© familie per dag ongeveer een
totaalbedrag van drie kwartjes of l1/2 yen
uit.
Het schoolgeld voor ieder kind bedraagt
ongeveer een yen per maand, boeken en
schriften inbegrepen.
Wat het tijdverdrijf aangaat, merkt men
op, dat, hoewel de radio niet duur is: 1 yen
dnleggeld, 5 sen per maand contributie,
tooh slechts 1,2 millioen luisteraars in Ja
pan worden aangetroffen. Zeer geliefd is
de bioscoop; de entreeprijzen varieeren tus
schen 5 en 7 oent.
Bij den yose of sprookjesverteller betaalt
men evenveel. De Japanner is overigens
weinig eischend in zijn genoegens. Uren
lang wandelt hij en amuseert zioh, klaar
blijkelijk. Van tijd tot tijd koopt hij wat
goudpapier voor de familieschrijn of een
paar speelgoedbuisjes, waarmee hij in zijn
vrije uren een miniatuurlandsohap maakt.
Volgens de Japansche statistiek kost een
woning per maand 13.70 yen of 6.60. Licht
en verwiarming komen op ongeveer 4 yen.
De kleeding van mannen en schoolkinde
ren is vrijwel Europeesch. Een heerencos-
tuum kost 25 yen 12), een jongens- of
meisjespak 10 yen 4.75). De vrouw draagt
kimono's, waarvan de prijs 10 a 12 yen
4.75 of 5.75) bedraagt.
Kleeren voor de heele familie kosten
maandelijks 10 yen 4.70).
Kosten voor ziekteverzekering komen
daar nog 'bij. Mogen we de statistiek ge-
looven, dan loan de arbeider zelfs nog iets
oveiüeggen.
Het Japansche meisje gaat op 15- of 16-
jarigen leeftijd naar de fabriek, waar ze
ongeveer een derde minder verdient dan
haar mannelijke collega. De arbeidsters
leven bij voortduring binnen de fabrieks-
muren en slapen in groote zalen bij elkaar.
Sleohits viermaal in do maand krijgen ze
verlof om uit te gaan. De ondernemer zorgt
tegen kostprijs voor eten, baden, onder
wijs, doktershulp en zelfs voor het frisee
ren, dat 1 yen per week kost en door de
Japansche van veel 'belang wordt geacht.
Van haar 45 yen moet ze dikwijls afbetalen
wat de fabriek aan haar ouders heeft ge
leend. Verder spaart ze voor haar uitzet,
want na 1 a 3 jaar trouwt ze gewoonlijk.
Met dat al blijkt intusschen, dat de Ja
pansche arbeider weinig weerstands vermo-
gen bezit. Het ziektecijfer is hoog. Tuber
culose komt veel voor. Het a'looholverbruik
is groot. Verder wordt er zeer veel gerookt.
Tien sigaretten kosten 3 cent.