DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN DE BENEDICTIJNEN KEEREN IN HOLLAND TERUG 26ste Jaargang WOENSDAG 26 JUNI 1935 No. 8150 DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling: Voor Leiden 19 cent per week2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week 2.60 per kwartaal Franco per post 2.95 per kwartaal Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent. TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 I GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone Advertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeelingen wordt het dubbele van het tarief berekend. TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be- betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verhuur, koop en verkoop: 0.50 Inwijding van de priorij te Egmond. De Benedictijnen zijn weer in Egmond De Benedictijnen zijn in Holland terugge keerd... Bij het flakkeren der vlammen hebben zij drie eeuwen geleden haastig dé geliefde abdij verlaten met heit wappe ren van vlaggen en wimpels zijn zij giste ren door de bevolking begroet. Weer zal uit het koor der zwarte mon niken de Lof des Heeren opstijgen tusschen de weiden en duinen van Ken nemerlamd Een nieuw tijdperk is gisteren voor Eg mond ontsloten en den pater, aan wien zal worden opgedragen het moderne „Chroni- con" van Egmond te typen, zal met vreugde en dankbaarheid aanteekenen ter her innering van het nageslacht dat de eer ste dag der uit haar asoh herrezen abdij e een zeer schoone is geweest. Het was gisteren het feest van St. Adal bert, den Engelschen koningszoon, die ruim twaalf eeuwen geleden in deze gewesten de leer van Christus heeft verkondigd en die, na een heilig leven van bidden- en wer ken, te Egmond werd begraven. De plaats, waar eens het stoffelijk overschot van de zen Benedictijner missionaris werd ter aarde besteld, is het bekende St. Adalberts- akkertje. Op het St Adalberts-akkertje. Op deze geheiligde plek een kleine weide tusschen groen geboomte verza melde zich gisteren een aantal waardig- heidsbekleeders uit geheel Nederland met aan het hoofd de Bisschop van Haarlem. Het waren echter niet alleen deftige da mes en heeren, die deze blijden zomermor gen naar het St. Adalberts-akkertje waren gekomen. Ook de dorpsbewoners bewezen het gewicht van dezen dag van eerherstel te beseffen. Er ging van de pontificale H. Mis in de open lucht, bij het St. Adalberts-putje op gedragen, een wondere bekoring uit. Men voelde de gemeenschap der heiligen, maar sterk ook de gemeenschap met het aardsch verleden, met het leven en streven van onze voorouders, die van St. Benedictus' zendelingen het Geloof hébben aangeno men en met zoo taaie dapperheid en durf dit Geloof rein en onveranderd aan ons hebben nagelaten. De inwijding van het nieuwe Benedictijnerklooster te Egmond beteekent de inzet van een nieuwen zomer voor de Kerk, na den winter van de ver volging en de lente der vrijmaking. Het is zomer en ratelend rijden de machines door de landen om de Oogst binnen te halen. Het „opus Dei" van vogels en boomen. Het H. Offer werd in alle stilte voltrok ken. Rond het altaar lispelden de zilveren populieren hun dankgebed; zwijgend ston den er de olmen als trouwe wachters. Een spotvogeltje informeerde lichtelijk ver baasd, wat er aan de hand was en zorgde, gesecondeerd door een winterkoning, dat het gezang by deze eerste Benedictijner plechtigheid toch niet ontbrak. Het was het „Opus dei" van de boomen en de vogels, de lof des Heeren gezangen door de bijen en de bloemen. De pnedicatie werd gehouden door Pas toor Nolet, die herinneringen wakker riep aan de „aloude, glorierijke abdij", maar daarbij niet verhelende, dat ook deze heer lijke stichting menschelijk was en zijn ups en downs heeft gekend. „De generaties der monniken volgden elkaar op, in voorspoed èn tegenspoed; in strenge onderhouding van de tucht èn in tijdelijke verslap ping; de Abten waren volgens naam en placht Vaders voor him monniken of ze zochten zich zelf; het klooster vervulde zijn taak van centrum van gebed en van cul tuur te zijn öf het schoot erin te kort totdat kwam de Titanenstrijd van het klei ne Holland, die de geestelijke eenheid brak, en de monumenten van de geestelijke een heid verwoestte". De eerste taak van den Benedictijn. Pastoor Nolet herinnerde aan de eman cipatie der Katholieken en noemde deze dag historisch, niet alleen omdat een fout van de historie ongedaan wordt gemaakt, maar ook „omdat hert feit van dezen dag zijn nawerking zal hebben in de verre toe- komstt. In dit bisd-m vestigen zich weer de Benedictijner monniken, die onder ons zullen leven him leven van gebed". „Want de eerste taak van den monnik is volgens Benedictus' Regel het koorgebed en de H. Mis. Vandaag in het jachtende le ven en de beslommering om het dagelijksch brood komt de mensch in dien eersten plicht zooveel te kort, dat we veilig kunnen zeggen, dat we heden, meer dan in het ver leden, behoefte hebben aan bidders, die onze tekorten aanvullen. De aanwezigheid van de monniken zal Gods zegen over ons aftrekken en door hun gebed zal ons gods dienstig leven, dat toch de basis is voor het bereiken van onze bestemming en dus van ons geluk hier en hiernamaals, bloeien". Tijdens de korte pauze tusschen de Pon tificale Mis bij het St. Adalbertsputje waarvan het heilzaam water menige dorsti ge keel wist te laven en de plechtige in wijding van het nieuwe gebouw bleef het droef verleden ons volgen op dezen feestdag van het heden. Wij kwamen in een herberg terecht, waarvan de kelder volgens de ver klaring van de herbergierster aan de Be nedictijnen tot schuilplaats had gestrekt, toen zooals zij het op z'n Kennemersch zeide „de abdij is affebrand en de paters evlucht benme". Het getuigenis van de her bergierster werd bovendien bevestigd door een interessante gevel-steen, die in nog raarder Hollandsch hetzelfde vertelde en eraan toevoegde, dat deze vlucht plaats had: ..den 12 May, doeme 1597 schrev e". De zon had intusschen het hoogtepunt van den boog bereikt en blakerde met Zui delijke geestdrift het nieuwe klooster. Het klooster is nog geen abdij, doch een priorij, afhankelijk van de abdij in Oosterhout. Tot misschien veler teleurstelling kunnen we geen beschrijving van de massieve priorij geven een forsch kunstwerk van Krop holler omdat de bouw nog lang niet ten einde is. Zoowel uiterlijk als inwendig geeft het echter nu reeds een strengen klooster lijken indruk. Klokkedoop. De wijding van de klok in de open lucht nam heel wat tijd in beslag. Het was zoo warm en drukkend, dat wij vreesden, dat de bronzen klok weer tot „spijs" versmel ten zou. Een aardig en treffend moment bij zulk een klokkedoop is het optreden van de pe ter en meter in dit geval Jhr. Ch. Ruys de Beerenbrouck en mej. Nieuwenhuis die met drie hamerslagen de eerste, wellui dende! toonen aan hun petekind ontlokten. De inwijding van het gebouw had door Mgr. den Bisschop op de gebruikelijke wij ze plaats, waarna Z. H. Exc. staande in de portiek van de priorij, gemijterd en met de kromstaf in de hand, een toespraak hield. Toespraak Mgr. Aengenent. Mgr. zegt zeker niet te veel, als hij de overtuiging uitspreekt, dat allen vervuld zijn van blijdschap op dezen plechtigen en heerlijken dag. Dit is een dag van histori sche beteekenis voor de geschiedenis van heel Nederland zoowel als voor de geschie denis der Katholieke Kerk in dit land. Op de plek, waar eeuwenlang het mausoleum der graven en gravinnen van Holland heeft gestaan en waarvan eeuwen lang de krach tige stoot is uitgegaan voor de beschaving dezer gouwen is nu een begin gemaakt met den opbouw der abdij, welken Mgr. als een daad van piëteit betitelde tegenover het voorgeslacht. Het is een reden tot groote vreugde als wij zien, dat hoedanig de verschillen in godsdienstig denken in ons land ook mogen zijn, vele rechtgeaarde Nederlanders zich toch verheugen .omdat thans de grondslag gelegd is voor het herstel van een oude Ne- derlandsche traditie. Voor acht eeuwen, aldus Mgr., stond hier op deze plaats eveneens een Nederlandsche bisschop om de inwijdingsplechtigheid van een kerk te verrichten. Over acht jaar is het precies acht eeuwen geleden, dat Heri- bertus hier kwam om met grooten luister te midden van vele edelen, o.a. van den Burggraaf van. Leiden en van Genrit van Teylingen, en een groote schare volks de abdijkerk in te wijden. Ook ik sta hier thans om dit gebouw aan God toe te wij- 1": f" - V~ - I Tsti !:2i 0 V;vV_ M :i) den en ik verheug mij daarom van ganscher harte, dat ik vandaag door de gebeden der H. Kerk Gods zegen over dit werk heb mo gen afsmeeken en ik heb daarom den he mel gevraagd te willen geven, dat in de toekomst deze plek een centrum van cul tuur zal worden. Met opzet hebben wij dan ook den feestdag van Adalbertus uitgeko zen als den inwijdingsdag, om daardoor de Abdij onder zijn machtige hoede en be scherming te stellen. Mgr. Aengenent geeft hierna een verkla ring van de ceremoniën bij de klokwijding en wijst op de symbolische beteekenis van de klok, die dag aan dag over dit land zal uitroepen, dat er slechts één ding in dit leven noodzakelijk is. Maar ook in een an deren zin is de klok het symbool: zij is de oproep, welke van den dag van heden uit gaat over het land en tot alle belangstel lenden, die zich vereheugen over dit her stel, tot allen die verlangen, dat de Regale Abdij van Egmond weer spoedig in haar ouden luister in deze gouwen moge staan. Na deze woorden van Mgr. Aengenent heeft de abt van de Sint Paulusabdij te Oos terhout, Dom J. de Puniet, Mgr. zijn diep gevoelden dank betuigd voor de plechtig heden, welke hij dezen morgen heeft willen verrichten en voor den krachtigen steun, welken Mgr. altijd aan het werk van den opbouw heeft verleend. Ook dankte Dom Puniet alle vrienden van Egmond, in het bijzonder jhr. Ruijs de Beerenbrouck en ook den architect Kropholler. Hiermede was de gedenkwaardige plech tigheid ten einde. Plechtig begon de klok die inmiddels in zijn stoel geheschen was te luiden en te luidenMet bronzen tong verkondig de zij het galmend over de zomersche vel den, dat te Egmond de Benedictijnen wa- En ieder, die het hoorde ontroerde van vreugde over deze blijde thuiskomst. Inkeer en herstel. Oud-minister Marchant over Egmond. In het Egmond-nummer van het Tijd schrift „Bouwen" schrijft oud-Minister Marchant een artikel over de Benedictij nen van Egmond, welk artikel is getiteld: „Inkeer en herstel". „Bet verheugt mij, aldus schrijft mr. Marchant, dat mij hier de gelegenheid wordt geopend om terug te komen op het aandeel, dat ik op 4 September 1934 als Minister van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen mocht nemen in de opening van de tentoonstelling „de Abdij van Eg- mand", gehouden in het Gemeentelijk Mu seum te 's-Gravenhage. Bij die gelegenheid heb ik een redevoering uitgesproken, die met haar nasleep beroering heeft gewekt. Het kan zijn nut hebben, dat zij hier worde gereconstrueerd. „Bij de lectuur van de historische gege vens, ons geboden door hen, die voor de abdij van Egmond de belangstelling hebben gewekt, toen zij na de belang rijke ontdekkingen van prof. Holwerda aan den herbouw de hand gingen leggen, heb ben wij alweer, treffend ervaren, dat er niets nieuws is onder de zon. Zij hebben geschreven, dat de abdij een kerkfort was, een symbool van de strijdenden kerk. Karei de Eenvoudige, de Frankische koning, schonk het bij giftbrief van 15 Juni aan den grondvester van onze Staat, den stadhouder Dirk I. Het zou een christelijk bolwerk zijn tegen de invallen van heidensche Noorman nen en West-Friezen. „Zeshonderd jaren la ter scheen men 't gevaar, van heidensche barbaren dreigende, voorgoed overwonnen te achten. De Christenen meenden, dat het christendom wat onderlinge vernietiging wel kon lijden. In 1574 werd het kerkfort tegen de heidensche barbaren gebouwd, vernield, en aan zijn inkomsten werd 'n andere bestemming gegeven. „Thans is het weer zoo geloopen, dat de behoefte aan kerkforten, tegen het ge vaar van heidenen dreigende, weer is gaan nijpen. Nieuwe stormen zijn tegen het Christendom opgestoken. De taal van de Noormannen en West-Friezen is door ande ren overgenomen. Het is zaak, dat de Chris tenen uit de gevolgen der onderlinge ver nietiging leering trekking. „De abdij van Egmond voert in haar wa pen een omgehouwen boom, die frissche loten schiet, met het devies: hij zal op nieuw in kracht verrijzen. „Wij zien hier voor ons een kringloop, die leerrijk is in onze dagen. Adalbertus kwam en beschaafde de Nederlanders. Hij deed haat verkeeren in liefde. Maar wat hij in Goddelijke inspiratie had opgebouwd, werd weer door Nederlanders vernield. Al leen de bron bleef haar heldere water ge ven. „Hier is gebouwd en gezaaid. Hier is liefde en wijsheid gekweekt. Hier is ver nield en hier zal straks weer worden op gebouwd: succisa viresut. „Dit is de geest, die ons moet bezielen. Wij zien het thans in, allen tezamen: wie één waren als christenen, hadden niet, om verschil van meening, opgelaaid tot haat, moeten dooden en branden en ver nietigen. Zij hadden het hoogste doel, door allen in samenwerking te dienen, niet moe ten verliezen uit het oog. „Hadden moeten" zijn vreeselijke woor den. Maar het besluit, waartoe zij dwin gen, is inkeer en herstel. „Moge de tentoonstelling, die ik hier ge opend verklaar, en al wat zal opbloeien uit het hier ondernomen initiatief, mate rieel en geestelijk, doen herwinnen, wat miskend was en neergeslagen". De strekking van deze woorden is dui delijk. Ik heb, toen men meende, in de Tweede Kam ere hierover debat te moeten voeren, gezegd: „Tegen dien godsdienst strijd, die nu door den heer Kersten bij in terruptie wordt onderstreept, ben ik in mijn redevoering opgekomen en de leering, daaruit getrokken ook alweer in mijn toespraak was deze: het heidendom na dert Nederland op een angstwekkende wij ze; of wij er in zullen slagen het buiten ons erf te houden, is onzeker; zeke# is al leen, dat wij er in zullen ondergaan, als de eendracht onder hen, die een onder gang dientengevolge zeker achten, niet wordt hersteld, de eendracht onder de Christenen onderling, die elkaar thans ver scheuren". Sommigen bleken van meening, dat bij een dergelijke gelegenheid een minister niets behoort te zeggen. Hij moet zich tot frasen bepalen en alles vermijden, waar over verschil van meening heerscht. Ik deel die meening niet. Wie, vooral in een tijd als wij thans beleven, deel heeft in de leiding van ons volk, verzaakt zijn plicht, als hij over deze dingen zwijgt, omdat niet ieder zijn meening deelt. Ik heb voorzichtig gesproken. Ik héb niet gezegd, wat sommigen 'beweerden, dat het alleen protestanten waren, die zich in die tijd te buiten gingen, en dat uitsluitend katholieken waren de lijdende partij. Ik heb alleen gezegd, dat de Benedictijnen van Adalbertus alleen goed hadden gedaan, geen kwaad. Van dit oordeel bleek ook de Zwijger te zijn, die heeft aangemaand om hen te sparen. Hij kende zijn Pappenhei mers. Maar „de lagere instanties" gingen desondanks hun gang. Ook hier is niets nieuws ander de zon. Bezwaar konden tegen mijn redevoering alleen zij hébben, die uit papenhaat een Minister verboden willen zien, de waarheid te zeggen; die een foutieve' „historische vi sie" willen handhaven; die vóór alles vast houden aan de historisch onjuiste stelling, dat het Nederlandsche volk is een protes- tantsche natie, dat wil zeggen een anti katholieke natie, dat wil zeggen, een natie, waarin protestanten nummer één zijn, en katholieken een gevaar. Daartegen was juist mijn waarschuwing gericht, omdat deze ij veraars een gescheiden en twistend volk stellen tegenover de ontzettende aan vallen op het christendom zelf; omdat zij aldus elke weerstand breken. Ik meen te mogen zeggen, dat ik de strijd, hierover door anderen in de Tweede Ka mer ontketend, heb gewonnen. De ridders van „de protestantsche natie" hebben het afgelegd. Dat ik toen reeds op weg was om katholiek te worden, kan niets veran deren aan de kracht der argumenten. Men argumenteert trouwens zonderling. Een schrijver noemt mij een huichelaar, omdat ik, in wezen katholiek zijnde, mij voordeed als protestant; en hij verwijt mij tegelijk, dat ik roomsche redevoeringen hield, waaruit veeleer zou volgen, dat ik mij had voorgedaan als katholiek. Hij be toogt, dat men wel zeer bekrompen moet zijn om katholiek te wezen, en vermeldt als merkwaardigheid dat in dezen tijd zoo veel intellectueelen overgaan naar de Ka tholieke Kerk. Zoo constateert een ander, dat wie op zijn ouden dag katholiek wordt, aan hersen- verweeking moet lijden. Dit schijnt dus een epidemie te zijn, die woedt onder de in tellectueelen. Dat men zelf uit onwetendheid in dwa ling kan verkeeren, schijnt bij niemand op te komen. Men bouwe aan de abdij lustig voort! Nederland heeft dit bolwerk weer hoog noodig. De Noormannen zijn weer in aan tocht. En als men ons volk waarschuwend voorhoudt: „er komen 31 cellen voor de pa ters Benedictijnen", dam is ons antwoord: 31 salons hebben deze paters niet noodig; zij komen niet voor zichzelf, maar voor anderen; en zij, en niet de protestanten van na de kerkhervorming, vinden hun histo rische legitimatie in de woorden: „Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 1