S. O. S. MAANDAG 17 JUNI 1935 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. - PAG. 12 door V. L. Vanweddingen. De laatste gil van een fabriekssireine golft uit in de stille. Uit breede poorten stroomen de verhitte, afgematte lichamen op straat. Mannen.vrouwen. Over dat alles glijdt, in fel contrast met het razend tempo van levende en doode dingen, het wazig gordijn van stervend licht. Heb je nog lang werk, Gaston? Minstens nog een paar uren, monsieur Brunier. Die schets moet uitgewerkt war den Dan kunnen de bankwerkers morgen vroeg beginnen en morgen-avond kunnen de stukken ineen gepast worden en bijge werkt. Er is haast bij. Ja, ja. De heeren hebben altijd haast, als het gaat om vernielingswerktuigen. Het is een belangrijke en eervolle order, Gas ton. Enwat ze ermee aanvangen, wel, dat is tenslotte hun eigen zaak, nietwaar? De jonge man boog zich dieper over de schets en gaf geen antwoord. Het betrof hier een gewichtige buitenlandsche order voor het leveren, binnen een minimum van tijd, van een bepaald aantal supra-mitrail leurs en het was den directeur Georges Brunier, slechts na veel moeite gelukt dien order bij zijn fabriek geplaatst te krijgen. Gaston Morand, die als jong ingenieur, dank zijn speciale gaven, zich naar boven had weten te werken, was de rechterhand van Georges Brunier. Hij was de ontwerper, de leider, de vervolmaker van het heele bedrijf, dat praktisch bijna geheel in zijn handen berustte. Hij was het oog, dat alles overzag, wikte en woog; hij was de hart slag, die het geheel in beweging zette en in beweging hield. lederen dag werkte hij over en zelden of nooit toonde Georges Brunier daar eeni- ge belangstelling vqov. A propos, Gaston, heb ik niet gehoord, dat je huishoudster ziek' was? Griep, denk ik. Ik héb haar een paar dagen naar huis gestuurd. Naar huis? En jij? O, ik zal mijzelf wel een paar dagen behelpen. Ik heb weinig behoeften. Anders kun je gerust een paar dagen bij mij komen logeeren? Dank u, mijnheer Brunier. Ik zal geen gebruik maken van uw vriendelijk aanbod. Ik heb thuis nog heel wat te doen als ik hier afgewerkt hen! Stiekemerd. Enfin, doe wat je ver kiest. De deur staat open voor je en Ju liette, mijn huishoudster, zou er geen be zwaar tegen hebben voor één persoon meer te dekken. Weet je wat, Gaston, we hebben allebei eenja, hoe zou ik het zeggen? We mankeeren allebei wat. Zal ik je zeg gen, wat? Jij en ik: we moesten allerbed ge trouwd zijn, kerel! Almachtig, meneer, daar heb ik nog geen tijd voor. Nog niet? Nog niet? Dushe. hmnog niet, zegt .hij, haha, die is kos telijk. Wat een geheimzinnige kereL Maar meneer de directeur. Ja, ja, ik heb je in de gaten, maar daar praten we een anderen keer nog wel eens over. Ik zie wel, dat je op heete kolen staat can te werken en ik je alleen lastig val. Tot ziens. Maar.... hede groeten aan Mile Ghislainehahakijk hem eens een kleur krijgenhahahabon- soir.bonstoir George Morand kleurde inderdaad. Hij fronste alsof de laatste woorden van Bru nier hem hinderden, maar het snelle ver dwijnen van den directeur, na dit laatste schot, liet Morand den tijd niet voor een vinnig antwoord. De jonge man had de laatste weken inderdaad den blik laten val len op Mile Ghislaine Chervaux, de eenige dochter van een industrieel uit de omge ving en het hinderde hem zeer, dat de ge voelens, die hij meende verborgen te hou den iin zijn hart, niet ontgaan waren aan de scherpe blikken van directeur Brunier. Hij ging op dit moment echter niet dieper in op den aard of de oorzaken der belang stelling van Brunier en verdiepte zich m zijn werk. Avond. In het kleine park rondom de villa,, Lu- cette", kraakte de kiezel onder den zwanen, snellen stap van een haastigen man. Geen licht. Geen ander geluid dan de stap van dien man. Een sleutel knarst in het slot van de ach terdeur. Ze schuift open. Een man treedt binnen, sluit de deur weer dicht. Het licht van een zaklantaarn flitst op, zoekt. De stappen van den man volgen de baan van het licht. Naar boven. De werkkamer van Gaston Morand. Voor de geroete, zware brandkast knielt een man. Zijn vingers glijden als liefkoo- zend over de koperen knoppen, de oogen zoeken over de bladzijde van een notitie boekje. De lippen openen tot een grijns. De koperen knoppen klikken, de hand trekt, het ijzeren gevaarte geeft mee en opent zich. De hand schiet zenuwachtig naar binnen, klemt zich om een blauwe map, die uitpuilt van witte papieren. Het gevaarte sluit zich. De koperen knoppen klikken voor de tweede maal. Wéér volgen de stappen van den man de smalle baan van het licht. Naar beneden. Geen licht. Geen ander geluid dan het zware, snellere stappen ditmaal van den man over den kiezel van dien kleinen weg. Het roffelen van een motor, kort daarop. Stilte.... Vijf jaar later. Monsieur George Brunier leunde achter over in zijn gemakkei ij ken bureaustoel en zijn vingers speelden eenigszins zenuwach tig met de enveloppe van den brief, dien hij zoonet had ontvangen en die slechts een paar regeltjes bevatte. Deze enveloppe droeg een buitenlandschen stempel en ze gel. En telkens als Brunier dit zegel be keek, kwam er een grimmige vastberaden trek om zijn mondhoeken. Hij wierp de enveloppe op zijn sohrijf- tatel, toen een jonge blazende vrouw het vertrek binnentrad en het drie-jarig meis je de hand van haar moedér losliet en op hem toestormde. Papa, papa.ik ben klaar. En wat zie je er fijn uit! U gaat toch mee, papa? Nee, kindje, Papa heeft het veel te druk om mee te gaan. Och, u hebt het alitijd veel te druk. U hebt ook nooit tijd om eens mee te gaan. Heusch, het gaat niet kindje. Het gaat heusch niet. Morgen' zeker en vast, Heusch? Heel heusch! De kleine Alice was tevreden en trippel de de kamer rond. Brunier keek zijn vrouw aan en fronste, toen hij de kringen zag om haar oogen. Wat is er Ghislaine? Nog altijd die onrust? Waarom toch? Je weet het, Georges. Ik ben bang! Jij? Kom, kom. Dat is de eerste maal dat ik dat hoor. Toch is het zoo. Dat schrijven heeft een beteekerüs. Kon ik maar begrijpen, wat die beteekenis is! Dat is het juist. Je ziet nu zelf wel in, dat je je bezorgd maakt terwille van een hersenschim. Och vrouwtje, honderden mannen van mijn stand krijgen allicht ano nieme brieven van dat soort.Alice, wat héb je daar? Niets, papa, moet u dat nog hebben? Is dat een brief? Mevrouw Bruniers oogen vielen op het blad, dat de kleine in de hand hield en ze verbleekte. Man Dieu, Georgesheb je weer zooiets gekregen? Geef hier, Alice? De stem klonk norsch, bevelend. Het kind reikte schuchter het velletje aan, dat Brunier ineenfrommelde en in de papier mand gooide. Het kind drong zich tegen de japon van haar moeder aan. Ja, een tweede brief. Vermoedelijk komen er wel meer. Haha, als ik maar wist.och nee, ik wil er ndet eens twee minuten mee bezig zijn. Nonsens. De een of andere abnormale kerel heeft het zich in zijn kop gezet me bang te maken. Bangmij, Georges Brunier, directeur en eigenaar van een der geweldigste muni tiefabrieken van het land.... haha.... misschien een van mijn ontslagen employés of arbeiders. Een poging tot chantage, wie weet. De aap zal wel uit den mouw komen. Wat stond er in dien brief, Georges? Nonsens. De woordenschat van dien kerel schijnt al heel klein te zijn. Ik ken hem al uit het hoofd: „Het verleden rust niet, voordat het zich ten volle heeft laten gelden. S. O. S." Dat is het! Ja, dat is hetzelfde. Maar het is niet de taal van een onontwikkelde. Mag zijn wat het wil. Het is in ieder geval die van een onbeschofte en ik hoop, dat hij eens persoonlijk komt opdagen en ophoudt met dart brievengezwam. Georges Wat is er Ghislaine? Als hij komt Nonsens, lieve. Dergelijke lui komen niet. Nooit. Ze verschuilen zich liever ach- teï* een velletje roze papier als achter de rokken van een vrouw. Maar waarom? Hij vraagt toch niets, hij eischt niets. Dat zou er nog aan te kort komen. Maar welke bedoeling kunnen die brieven toch hebben? Je zit weer op je stokpaardje. Ik héb je al herhaaldelijk gezegd Maar je praat het me niet uit mijn hoofd.... ik ben bang. Georges, wezenlijk bang. Je bent een vrouw en je zenuwen. Ik ben bang omdat alles is zooals het is. Het gaat ons te goed- Georges, veel te goed. Hahaha, te goed. Dank zij mijn per soonlijk talent en initiatief is mijn zaak uitgegroeid tot een van de machtigste des lands, en dat binnen een tijdsbestek van vijf jaren, ik heb je kunnen veroveren en we hébben beiden deze lieveling hier geen crisis kan ons raken en je 'bent bangbang, jij, Ghislaine, ben je bang voor het geluk? Misschien. Het is alles zoo vreemd. Ik heb nooit de onrust gekend, die ik nu ken. Maar dat is je eigen schuld, Ghislaine. Toen je nog Mile. Chervaux was, had je natuurlijk niet de zorgen die nu als echt genoot van een grooten industrieel op je jonge schouders rusten. Ik begrijp je ten slotte toch wel. Je bent mijn vrouw en jong. Je beseft het misschien niet ten volle, maar je voelt het toch intuïtief, dat je sa men met mij voor een grootsche taak staat, een taak, die we samen hebben te volbren gen en het erfdeel vormt van onze lieve ling, onze kleine Alice. Misschien is t dat, inderdaad, Geor ges. Misschien ben ik tenslotte toch maar een jong, onervaren dom ding. Ik zal pro- beeren rustiger te zijn. Prachtig, daar vind ik mijn klein lief vrouwtje weer. Zoo hoor ik je graag pra ten. L'Union fait la force. Jij en ik en tus- sohen ons Alice. Dat stelt alles safe! Georges, heib je.... heb je.... Ja, wat? Heb je nooit meer géhoord van.... Gaston? Gaston? Welke Gaston/ Gaston Morand? Och dieGaston Morand! Onbeschrijfelijk minachting sprak uit den klank van Bruniers stem, toen zijn krullende lippen dien naam vormden. Het is jammer.hij had je zoo goed kunnen steunenonbegrijpelijk dat hij plotseling alles in den steek liet en spoor loos verdween. Een nietsnuttereen vaandelvluch- tige, die alles in den steek liet, om misschien een hersenschim na te jagen. Ik heb hem altijd beschouwd als een fantast maar ik hield van hem, omdat ik meende, dat er nog wel iets van hem te maken wf*>, dat er nog een kerel uit één stuk uit hem zou hebben kimmen groeien. Maar, Goddank, ik heb jou kunnen vrijwaren voor een vergissing, voor een stap, die wel de allernoodlottigste van je leven zou zijn geweest. Dat weet ik, Georges. Als hij gebleven was, zou ik hem wellicht lief hebben ge kregen. Maar ik heb er heusch geen spijt van, Ghislaine, dat hij gegaan is! De jonge vrouw glimlachte dankbaar en toch was er iets van diepen weemoed in haar oogen, een weemoed waarin zich de ongepeilde diepten van gebroken illusies schenen te weerspiegelen, illusies die zich niet in woorden vertolkten. Mamalaten we nu toch gaan Juist kleintje, lachte Brunier, dat is tenminste verstandig en tracht je mama alle booze en onprettige gedachten uit dat kleine hoofdje weg te jagen. Brunier giing weer zitten, toen vrouw en kind weg waren. De geheimzinnige enve loppe lag nog op het bureaublad. S. O. S., momplede hij. Niet eens met eigen hand geschreven. Laat eens kij ken. De laatste brief kwam van de Azoren. En deze? Kijk, deze komt uit Liverpool. Al een heele stap naderS. O. S hahaik voel me volkomen veilig. Ik hoef geen noodseinen uit te zenden of op te vangen. Drommels, als die kerel zich in nood bevindt, dan moet hij zien, dat hij er uit raakt. Ik ben eruit, ikdie stomme lingdie naïeve hals die dacht, dat ik de man niet was, om van mijn kansen ge bruik te maken..1 hij wist er niets beters op te vinden dan spoorloos te verdwijnen, te verzinken in het niet, waarin hij thuis hoorde. Hij behoorde tot de bende der half- slacbtigen die nooit het toppunt bereiken. Ghislaine en hij.verbeeld je.zoo'n. Zou ditzou datmaar neen, het is nonsens! Morand was er nooit de man naar om zulke streken uit te halen. En daar bijheb ik niet alle troeven in handen, nu zelfs na die vijf jaar? Er is niemand, die me een haar op mijn hoofd kan krenken. Ik ben geacht, ik word geëerbiedigd, op de handen gedragen door de mijnen. Iedereen is mijn vriend, duizenden arbeiders eten mijn brood Gestolen brood, Brunier en dat brood smaakt muf. Brunier sprong op alsof hij door een wesp was gestoken, keek rond, zag niemand. Hij liep naar de deur, keek in de gang. Er was niemand! Hij kwam terug, ging zitten, veegde over zijn klam voorhoofd. Ik zou bijna hebben kunnen zwe ren nonsens, ga ik ook al aan hallu cinaties lijden? Ik heb tóch geen woord gezegd. Alleen maar gedachtge dacht. kom, ik moet, ik mag niet den ken. Het verstoort de orde van mijn zenu wen en ik moet stalen zenuwen hebben. Het verleden is dood, al vijf jaar en ik héb niet anders gedaan dan mijn kansen gebrui ken. De kansen om het toppunt te berei ken. Iemand klopte aan de deur van de werk kamer BinnenAh, ben je het Jacques? Een vreemdeling vraagt mijnheer Brunier te spreken. Hoe heet hij? Friedrich Heinze. Een Duitscher? Vermoedelijk, mijnheer. Heeft hij gezegd wat hij wil? Neen, monsieur. Ik heb er naar ge vraagd, maar hij verklaarde dit alleen met u te kunnen bespreken. Goed. Laat hem binnen. Maar Jacques.blijf binnen het bereik van de bel en kom op het eerste teeken. Misschien zal ik je noodig hebben. Begrepen, mijnheer. Mijnheer Brunier maakte een balletje van de enveloppe en keek eerst op, toen de vreemdeling al binnen was en de deur ach ter zich had gesloten. Hij keek hem recht in het gelaat, met de vollen, licht grijzen- den baard en trok de wenkbrauwen op, ter wijl zijn vingers speelden met het naam kaartje. Friedrich Heinze? Of Gaston Morand, onder vier oogen! Brunier's gelaat werd vaalbleek, zijn bevende hand greep naar den knop van de bel, doch de hand van den vreemde was hem al voor. Laat u dat, monsieur Brunier, laat u dat. Dat S. O. S. kan u niet baten Gaston Moran lachte spottend, Brunier ging zitten en wees zijn bezoeker een stoel. Neen, ik blijf liever staan. Ik heb ge leerd de menschen te wantrouwen, mon sieur le directeur des Usines Brunier. Wat wenscht u?kwam het schor. Mais, Monsieur Brunier, men zou wer kelijk denken, dat mijn bezoek u verrast! Ik heb u toch gewaarschuwd.tot twee maal toe! Een aruo.anonieme briefeen paar regels. Was dat niet voldoende voor zoo'n in telligent iemand als monsieur Brunier? Voor zoo'n eminente persoonlijkheid als de zijne, iemand, die vijf jaren den groei zij ner fabrieken met reuzesprangen heeft la ten vooruitgaan? Die geacht en geëerd wordt, wiens naam een klank heeft tot in de verste uithoeken van het buitenland! U verbaast me, monsieur le directeur, wer kelijk! Weer ging de hand van den directeur naar de bel. Mais, voyons, monsieur le direc teurnog een paar minuten. Ik weet, dat uw tijd kostbaar is. Nog even samen praten. Wat denkt u te doen? Wat ikwat ik.... Ja, wat denkt u te doen? Ik zou dat graag uit uw mond vernemen. Niets. Niets? Niet eens iets? Dat is weinig, verbazend weinig. Ik weiger dat te geloo- ven. Wat zou u wenschen dat ik doen zou? Dat vraag ik u. U hebt mijn S. O. S. niet begrepen. Dat S. O .S. gold u, mon sieur Brunier. U en u alleen. De stem van Morand had een dreigenden klank gekregen, maar hij praatte niet lui der dan noodig was, om door den ander te worden begrepen. Misschien was het juist de gr00te dreiging van het gevaar, dat Bru nier zijn koelbloedigheid en kalmte terug- gal. Waarom is u, na die vijf jaar weer opgedoken, monsieur Morand? Uit welke poelen is u. Poelen? Inderdaad! Ik ben opgedoken uit de poelen van het verleden waarop u, vijf jaar lang, hebt rondgezwalkt in de ge stolen boot van een ander, waarin u vijf jaar lang hebt gebeerd op het gestolen geluk van een ander, waarin u vijf jaar lang hebt gevegeteerd in de gestolen welvaart van een ander. U kunt een punt zetten achter dat tijdstip van vijf jaar, Bru nier, en het zal niet noodig zijn een nieuwe bladzijde om te slaan. Wilt u me dooden? U? Och kom, monsieur Brunier, een man als u doodt men immers niet. Waarom zou ik u dooden? Ik heb immers vijf jaar lang geleefd in die poelen, waarop u zoo vriendelijk waart te doelen. Maar wat wilt u dan? Dat zal ik u zeggen, voordat ik ten aanval ga. Die aanval heb ik vijf lange ja ren voorbereid met al de energie die in mij was, met al het vernuft waarover ik be schikte. En dien aanval ga ik nu openen. Openen, hoort u, Brunier, niet voltrekken. Eerst maar: openen. Laten we even nog teruggaan tot vijf jaar geleden. Het is de moeite waard. Ik weiger nog langer naar uw krank zinnig. Ja, krankzinnig kan iemand erbij wor den, dat geef ik toe. U bent het ndet ge worden. Ik evenmin. Wij zijn beiden oer sterke naturen, die zich niet gemakkelijk gewonnen geven. Dat maakt den strijd de moeite waard. Er was een tijd, Brunier, dat ik uw rechterhand was. Dat ik werkte, in het geheim, aan een ontwerp van een spe- cialen mitrailleur, die een ommekeer in t wezen der gevechtsvliegtuigen zou bewerk stelligen. Dat ontwerp was schematisch klaar, maar het patent was niet aange vraagd. Nog niet. Dat had tijd. Ik had dat ontwerp liggen in een blauwe map in mijn brandkast waarvan de slotcombinatie in mijn geelbruin notitieboekje stond tusschen andere formules. Er was een avond waar op de man, dien ik het meest vertrouwde, bizondere belangstelling voor me aan den dag legde, nauwkeurig vorschte naar mijn bezigheden dien avond, naar de omstan digheid, dat mijn huishoudster ziek was en afwezig, die zelfs zoo ver ging mij zijn eigen kamers gastvrij aan te bieden. Dien- zelfden avond verdwenen mijn documen ten uit mijn kluis. Maar, mijn beste Morand, ik verzeker udat Alles scheen te zijn zooals het hoor de. Er was slechts een kink in den kabel; voor de kluis vond ik een vulpenhouder, die mij niet toebehoorde. Deze hier, mon sieur Brunier. Ik maak van de gelegenheid dankbaar gebruik, om u uw eigendom terug te geven. Gaston Morand boog spottend en depo neerde den vulpenhouder cup het blad van het schrijfbureau. Brunier zag doodsbleek, maar zei geen woord. U ziet, monsieur, dat ik het bewijsstuk uit mijn handen geef. Trouwens, u hebt volkomen gelijk. Dat bewijsstuk kan ik gemakkelijk gestolen hebben of, bij vergis sing, meegenomen. Natuurlijk. Ik probeer dan ook tegenover niemand te bewijzen, dat u mijn documenten hebt gestolen en gebruikt om u zelf ten mijnen koste te ver rijken, omhoog te kruipen langs de schou ders van een ander, waar u zélf niet bij machte was dat op eigen krachten te doen; ik probeer niet eens te bewijzen, dat u van de gelegenheid gebruik maakte, om mezelf te belasteren in de oogen van het meisje, dat me het liefste ter wereld was, me dat meisje af te nemen en het zelf te huwen. Ik probeer tegenover niemand te bewijzen, dat u de grootste schurk bent, die in Frankrijk rondloopt buiten het bereik van iedere wet, neen, monsieur le directeur des Usines Brunier, ik wil alleen maar, dat er klaarheid zij tusschen ons beiden, dat u volkomen beseft, dat ik alles weet en inzie, en dat u beseft, dat ik niet de man ben, die zich straffeloos dat alles heeft laten ontne- Maar wat wilt u? Dat is krankzin nig! Ik loochen volstrekt Dat was inderdaad krankzinnig van u te verwachten, dait iemand als Gaston Morand rich dat zou hebben laten welge vallen. De diefstal van mijn documenten was te herstellen, Brunier, maar de diefstal van mijn geluk: ik vraag u nogmaals, wat denkt u te doen? Maar.wat.wat. Niets. Niets! U denkt niets te doen! Ik hoor het S. O. S. rommelen in uw ziel, mon sieur Brunier. En er is niets of niemand die u daarvoor kan redden. Niets of nie mand! Binnen enkele minuten keert uw vrouw terug. Ik héb ze daarnet, toen ze wegging, voor het eerst teruggezien na die vijf jaren. Ze heeft me niet herkend. Hoe zou ze ook? Maar ze zal me herkennen, Brunier, als ze straks binnenkomt. Ze zal naar me luisteren Ze zal u niet gelooven, riep Brunier triomfantelijk. Bent u daar zoo zeker van? Zoo abso luut zeker? Durft u die proef te nemen, Brunier? Schoft, ik. Halt, Bruinier. Ik ben niet gekomen om gewelddaden te plegen. Maar ik wil dat Ghislaine me herkent en naar me luis tert. En weet u wat er dan zal gebeuren, Brunier? Ik zal het u zeggen: ze zal me beleedigen, me uitschelden, naar u toevlie gen om bescherming te zoeken, me het huis laten uitjagen door een van uw talrijke la keien, ja dat zal ze doen. Maar.daar diep in haar binnenste, daar diep in haar ziel van jonge vrouw, zal de kiem liggen te groeien van den twijfel, van den angst voor de mogelijkheid, een kiem die zal groeien en groeien en uitbotten tot zéker heid, vroeg of laat. Dat zal het begin zijn, Brunier, van uw verloren-rijn. Als je dat. Dat is mijn eerste aanval, Brunier. Ik heb u toch gewaarschuwd, dat ik kwam om den aanval te openen. Alleen maar te ope nen. Hébt u niet een dochtertje? Het doch tertje van Ghislaine Chervaux? U riet: ik ken zelfs nog haar meisjesnaam. U hebt dat kind wel lief? En Gislaine, zeker? Na tuurlijk. Ik heb ook eens iets gekend, dat ik h e e 1 lief had en verbor gen hield in de diepste diepten van mijn hoopvol hart. En men stal het mij, Brunier. Men-stal-het-mij. MorandMoraind! Kalmte, monsieur le directeur, daar hoor ik den stap van uw vrouw. Bruinier zonk verpletterd in zijn stoeL Morand bleef voor het bureau staan, zoo dat zijn gelaat in de schaduw bleef. De deur ging open. Ghislaine, wier gelaat een stralende gezonde kleur had ,trad binnen, doch de kleine Alice schoot haar voorbij en liep juichend op haar vader toe. Papa, we zijn al terugOh pardoh.... mama, is dat een vriend van papa? Ghislaine stond als verstard bij de deur en keek naar den vreemdeling, naar haar kind, naar haar man, die schuw ineenge doken achter zijn bureau zat en ieder ©ogenblik den verpletterenden slag scheen af te wachten. De vreemdeling bukte zich naar het kind toe en fluisterde het kleine meisje iets in het oor, waarop Alice begon te lachen en haar stralend kindergezichtje naar de moeder toewendde. Mamanmonsieur me demande queiquechose! Wat dan, lieveling? II dit: demande a maman: si elle est heureuse Mais oui! Oui, monsieur. U hebt het gehoord. Mag ik nu blijven? En de vreemdeling trok den rand van den hoed dieper over zijn oogen, bukte rich, tilde de kleine op en kuste haar op beide wangen. Toen zette hij haar zachtjes neer, keek naar den man voor hem, boog zich voorover en fluisterde: U hebt gewonnen. Vaarwel. Met snellen forschen stap, liep hij Ghis laine met afgewend gelaat voorbij en trok de deur achter zich dioht. Ghislaine storm de onmiddellijk op haar man toe. Georges, Georges, Wie was dat? Wat wilde die man? En Brunier lachte zenuwachtig, zijn schouders schokten, hij drukte vrouw en kind tegen zich aan en keek naar die deur alsof hij bang was, dat ze zich ieder oogen- blik weer kon openen. Kalm, Ghislaine, kalm, het was de man van het S. O. S. Hij.... wat wilde hij? Hij kan ons to bh geen kwaad willen? Héb je gezien hoe hij de kleine kuste? Neen, het is een vriend uit mijn jeugd bij wien ik, tegen wil en dank, in de schuld was geraakt. Ik was het heelemaal verge ten, maar het is me gelukt hem te overtui gen, dat we best tot een overeenkomst kun nen geraken. Ik zal hem dezer dagen nog eens opzoeken en doen wat ik kan om mijn onrecht te herstellen. Hij is tenslotte een goede kerel. Beter misschien dan ik zelf. Domme man, lachte Ghislaine. Maar doe dat. Doe wat je kunt voor hem. Hij lijkt het me waardig. Wat ben ik blij, dat dat nare S. O. S. nu van de baan is. Wat zal ik vannacht rustig slapen. Kom Alice, dat ik je verkleed. Nacht. De oude villa van Gaston Morand. Licht in de kamer, knappend vuur in den haard. Voor den haard staat een man wiens schouders zijn gekromd, wiens trekken spreken van veel leed, veel ellende. Wiens oogen vochtig zijn en staren onafgebroken naar het portret in zijn handen. Ghislainepetit Ghislaine.... Je bent gelukkig, dat is de hoofdzaak. Al het overige is van geen beteeken is. Van geen beteekenis Het portret glijdt uit de vingers in de vlammen, die opslaan en het verteeren. Buiten giert de wind en dwarrelen vlok ken. De eerste sneeuw. En de man bij het vuur rilt, alsof die koude witte vlokken vallen, een voor een, op de versche wanden van rijn afgebeulde hart. Nieuwe Eeuw".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 12