S. O. S.
MAANDAG 17 JUNI 1935
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 12
door V. L. Vanweddingen.
De laatste gil van een fabriekssireine golft
uit in de stille.
Uit breede poorten stroomen de verhitte,
afgematte lichamen op straat.
Mannen.vrouwen.
Over dat alles glijdt, in fel contrast met
het razend tempo van levende en doode
dingen, het wazig gordijn van stervend
licht.
Heb je nog lang werk, Gaston?
Minstens nog een paar uren, monsieur
Brunier. Die schets moet uitgewerkt war
den Dan kunnen de bankwerkers morgen
vroeg beginnen en morgen-avond kunnen
de stukken ineen gepast worden en bijge
werkt. Er is haast bij.
Ja, ja. De heeren hebben altijd haast,
als het gaat om vernielingswerktuigen. Het
is een belangrijke en eervolle order, Gas
ton. Enwat ze ermee aanvangen, wel,
dat is tenslotte hun eigen zaak, nietwaar?
De jonge man boog zich dieper over de
schets en gaf geen antwoord. Het betrof
hier een gewichtige buitenlandsche order
voor het leveren, binnen een minimum van
tijd, van een bepaald aantal supra-mitrail
leurs en het was den directeur Georges
Brunier, slechts na veel moeite gelukt dien
order bij zijn fabriek geplaatst te krijgen.
Gaston Morand, die als jong ingenieur,
dank zijn speciale gaven, zich naar boven
had weten te werken, was de rechterhand
van Georges Brunier. Hij was de ontwerper,
de leider, de vervolmaker van het heele
bedrijf, dat praktisch bijna geheel in zijn
handen berustte. Hij was het oog, dat alles
overzag, wikte en woog; hij was de hart
slag, die het geheel in beweging zette en
in beweging hield.
lederen dag werkte hij over en zelden
of nooit toonde Georges Brunier daar eeni-
ge belangstelling vqov.
A propos, Gaston, heb ik niet gehoord,
dat je huishoudster ziek' was?
Griep, denk ik. Ik héb haar een paar
dagen naar huis gestuurd.
Naar huis? En jij?
O, ik zal mijzelf wel een paar dagen
behelpen. Ik heb weinig behoeften.
Anders kun je gerust een paar dagen
bij mij komen logeeren?
Dank u, mijnheer Brunier. Ik zal geen
gebruik maken van uw vriendelijk aanbod.
Ik heb thuis nog heel wat te doen als ik
hier afgewerkt hen!
Stiekemerd. Enfin, doe wat je ver
kiest. De deur staat open voor je en Ju
liette, mijn huishoudster, zou er geen be
zwaar tegen hebben voor één persoon meer
te dekken. Weet je wat, Gaston, we hebben
allebei eenja, hoe zou ik het zeggen?
We mankeeren allebei wat. Zal ik je zeg
gen, wat? Jij en ik: we moesten allerbed ge
trouwd zijn, kerel!
Almachtig, meneer, daar heb ik nog
geen tijd voor.
Nog niet? Nog niet? Dushe.
hmnog niet, zegt .hij, haha, die is kos
telijk. Wat een geheimzinnige kereL
Maar meneer de directeur.
Ja, ja, ik heb je in de gaten, maar daar
praten we een anderen keer nog wel eens
over. Ik zie wel, dat je op heete kolen staat
can te werken en ik je alleen lastig val. Tot
ziens. Maar.... hede groeten aan
Mile Ghislainehahakijk hem eens
een kleur krijgenhahahabon-
soir.bonstoir
George Morand kleurde inderdaad. Hij
fronste alsof de laatste woorden van Bru
nier hem hinderden, maar het snelle ver
dwijnen van den directeur, na dit laatste
schot, liet Morand den tijd niet voor een
vinnig antwoord. De jonge man had de
laatste weken inderdaad den blik laten val
len op Mile Ghislaine Chervaux, de eenige
dochter van een industrieel uit de omge
ving en het hinderde hem zeer, dat de ge
voelens, die hij meende verborgen te hou
den iin zijn hart, niet ontgaan waren aan
de scherpe blikken van directeur Brunier.
Hij ging op dit moment echter niet dieper
in op den aard of de oorzaken der belang
stelling van Brunier en verdiepte zich m
zijn werk.
Avond.
In het kleine park rondom de villa,, Lu-
cette", kraakte de kiezel onder den zwanen,
snellen stap van een haastigen man.
Geen licht. Geen ander geluid dan de
stap van dien man.
Een sleutel knarst in het slot van de ach
terdeur. Ze schuift open. Een man treedt
binnen, sluit de deur weer dicht. Het licht
van een zaklantaarn flitst op, zoekt. De
stappen van den man volgen de baan van
het licht.
Naar boven.
De werkkamer van Gaston Morand.
Voor de geroete, zware brandkast knielt
een man. Zijn vingers glijden als liefkoo-
zend over de koperen knoppen, de oogen
zoeken over de bladzijde van een notitie
boekje. De lippen openen tot een grijns.
De koperen knoppen klikken, de hand
trekt, het ijzeren gevaarte geeft mee en
opent zich. De hand schiet zenuwachtig
naar binnen, klemt zich om een blauwe
map, die uitpuilt van witte papieren. Het
gevaarte sluit zich. De koperen knoppen
klikken voor de tweede maal.
Wéér volgen de stappen van den man de
smalle baan van het licht.
Naar beneden.
Geen licht. Geen ander geluid dan het
zware, snellere stappen ditmaal van den
man over den kiezel van dien kleinen weg.
Het roffelen van een motor, kort daarop.
Stilte....
Vijf jaar later.
Monsieur George Brunier leunde achter
over in zijn gemakkei ij ken bureaustoel en
zijn vingers speelden eenigszins zenuwach
tig met de enveloppe van den brief, dien hij
zoonet had ontvangen en die slechts een
paar regeltjes bevatte. Deze enveloppe
droeg een buitenlandschen stempel en ze
gel. En telkens als Brunier dit zegel be
keek, kwam er een grimmige vastberaden
trek om zijn mondhoeken.
Hij wierp de enveloppe op zijn sohrijf-
tatel, toen een jonge blazende vrouw het
vertrek binnentrad en het drie-jarig meis
je de hand van haar moedér losliet en op
hem toestormde.
Papa, papa.ik ben klaar.
En wat zie je er fijn uit!
U gaat toch mee, papa?
Nee, kindje, Papa heeft het veel te
druk om mee te gaan.
Och, u hebt het alitijd veel te druk.
U hebt ook nooit tijd om eens mee te gaan.
Heusch, het gaat niet kindje. Het gaat
heusch niet. Morgen' zeker en vast,
Heusch?
Heel heusch!
De kleine Alice was tevreden en trippel
de de kamer rond. Brunier keek zijn vrouw
aan en fronste, toen hij de kringen zag om
haar oogen.
Wat is er Ghislaine? Nog altijd die
onrust? Waarom toch?
Je weet het, Georges. Ik ben bang!
Jij? Kom, kom. Dat is de eerste maal
dat ik dat hoor.
Toch is het zoo. Dat schrijven heeft
een beteekerüs. Kon ik maar begrijpen, wat
die beteekenis is!
Dat is het juist. Je ziet nu zelf wel in,
dat je je bezorgd maakt terwille van een
hersenschim. Och vrouwtje, honderden
mannen van mijn stand krijgen allicht ano
nieme brieven van dat soort.Alice, wat
héb je daar?
Niets, papa, moet u dat nog hebben?
Is dat een brief?
Mevrouw Bruniers oogen vielen op het
blad, dat de kleine in de hand hield en ze
verbleekte.
Man Dieu, Georgesheb je weer
zooiets gekregen?
Geef hier, Alice?
De stem klonk norsch, bevelend. Het
kind reikte schuchter het velletje aan, dat
Brunier ineenfrommelde en in de papier
mand gooide. Het kind drong zich tegen de
japon van haar moeder aan.
Ja, een tweede brief. Vermoedelijk
komen er wel meer. Haha, als ik maar
wist.och nee, ik wil er ndet eens twee
minuten mee bezig zijn. Nonsens. De een
of andere abnormale kerel heeft het zich
in zijn kop gezet me bang te maken.
Bangmij, Georges Brunier, directeur
en eigenaar van een der geweldigste muni
tiefabrieken van het land.... haha....
misschien een van mijn ontslagen employés
of arbeiders. Een poging tot chantage, wie
weet. De aap zal wel uit den mouw komen.
Wat stond er in dien brief, Georges?
Nonsens. De woordenschat van dien
kerel schijnt al heel klein te zijn. Ik ken
hem al uit het hoofd: „Het verleden rust
niet, voordat het zich ten volle heeft laten
gelden. S. O. S." Dat is het!
Ja, dat is hetzelfde. Maar het is niet
de taal van een onontwikkelde.
Mag zijn wat het wil. Het is in ieder
geval die van een onbeschofte en ik hoop,
dat hij eens persoonlijk komt opdagen en
ophoudt met dart brievengezwam.
Georges
Wat is er Ghislaine?
Als hij komt
Nonsens, lieve. Dergelijke lui komen
niet. Nooit. Ze verschuilen zich liever ach-
teï* een velletje roze papier als achter de
rokken van een vrouw.
Maar waarom? Hij vraagt toch niets,
hij eischt niets.
Dat zou er nog aan te kort komen.
Maar welke bedoeling kunnen die
brieven toch hebben?
Je zit weer op je stokpaardje. Ik héb
je al herhaaldelijk gezegd
Maar je praat het me niet uit mijn
hoofd.... ik ben bang. Georges, wezenlijk
bang.
Je bent een vrouw en je zenuwen.
Ik ben bang omdat alles is zooals het
is. Het gaat ons te goed- Georges, veel te
goed.
Hahaha, te goed. Dank zij mijn per
soonlijk talent en initiatief is mijn zaak
uitgegroeid tot een van de machtigste des
lands, en dat binnen een tijdsbestek van
vijf jaren, ik heb je kunnen veroveren en
we hébben beiden deze lieveling hier
geen crisis kan ons raken en je 'bent
bangbang, jij, Ghislaine, ben je bang
voor het geluk?
Misschien. Het is alles zoo vreemd. Ik
heb nooit de onrust gekend, die ik nu ken.
Maar dat is je eigen schuld, Ghislaine.
Toen je nog Mile. Chervaux was, had je
natuurlijk niet de zorgen die nu als echt
genoot van een grooten industrieel op je
jonge schouders rusten. Ik begrijp je ten
slotte toch wel. Je bent mijn vrouw en
jong. Je beseft het misschien niet ten volle,
maar je voelt het toch intuïtief, dat je sa
men met mij voor een grootsche taak staat,
een taak, die we samen hebben te volbren
gen en het erfdeel vormt van onze lieve
ling, onze kleine Alice.
Misschien is t dat, inderdaad, Geor
ges. Misschien ben ik tenslotte toch maar
een jong, onervaren dom ding. Ik zal pro-
beeren rustiger te zijn.
Prachtig, daar vind ik mijn klein lief
vrouwtje weer. Zoo hoor ik je graag pra
ten. L'Union fait la force. Jij en ik en tus-
sohen ons Alice. Dat stelt alles safe!
Georges, heib je.... heb je....
Ja, wat?
Heb je nooit meer géhoord van....
Gaston?
Gaston? Welke Gaston/
Gaston Morand?
Och dieGaston Morand!
Onbeschrijfelijk minachting sprak uit
den klank van Bruniers stem, toen zijn
krullende lippen dien naam vormden.
Het is jammer.hij had je zoo goed
kunnen steunenonbegrijpelijk dat hij
plotseling alles in den steek liet en spoor
loos verdween.
Een nietsnuttereen vaandelvluch-
tige, die alles in den steek liet, om misschien
een hersenschim na te jagen. Ik heb hem
altijd beschouwd als een fantast maar ik
hield van hem, omdat ik meende, dat er nog
wel iets van hem te maken wf*>, dat er nog
een kerel uit één stuk uit hem zou hebben
kimmen groeien. Maar, Goddank, ik heb jou
kunnen vrijwaren voor een vergissing, voor
een stap, die wel de allernoodlottigste van
je leven zou zijn geweest.
Dat weet ik, Georges. Als hij gebleven
was, zou ik hem wellicht lief hebben ge
kregen.
Maar ik heb er heusch geen spijt van,
Ghislaine, dat hij gegaan is!
De jonge vrouw glimlachte dankbaar en
toch was er iets van diepen weemoed in
haar oogen, een weemoed waarin zich de
ongepeilde diepten van gebroken illusies
schenen te weerspiegelen, illusies die zich
niet in woorden vertolkten.
Mamalaten we nu toch gaan
Juist kleintje, lachte Brunier, dat is
tenminste verstandig en tracht je mama
alle booze en onprettige gedachten uit dat
kleine hoofdje weg te jagen.
Brunier giing weer zitten, toen vrouw en
kind weg waren. De geheimzinnige enve
loppe lag nog op het bureaublad.
S. O. S., momplede hij. Niet eens
met eigen hand geschreven. Laat eens kij
ken. De laatste brief kwam van de Azoren.
En deze? Kijk, deze komt uit Liverpool.
Al een heele stap naderS. O. S
hahaik voel me volkomen veilig. Ik
hoef geen noodseinen uit te zenden of op
te vangen. Drommels, als die kerel zich in
nood bevindt, dan moet hij zien, dat hij er
uit raakt. Ik ben eruit, ikdie stomme
lingdie naïeve hals die dacht, dat ik
de man niet was, om van mijn kansen ge
bruik te maken..1 hij wist er niets beters
op te vinden dan spoorloos te verdwijnen,
te verzinken in het niet, waarin hij thuis
hoorde. Hij behoorde tot de bende der half-
slacbtigen die nooit het toppunt bereiken.
Ghislaine en hij.verbeeld je.zoo'n.
Zou ditzou datmaar neen, het is
nonsens! Morand was er nooit de man naar
om zulke streken uit te halen. En daar
bijheb ik niet alle troeven in handen,
nu zelfs na die vijf jaar? Er is niemand, die
me een haar op mijn hoofd kan krenken.
Ik ben geacht, ik word geëerbiedigd, op de
handen gedragen door de mijnen. Iedereen
is mijn vriend, duizenden arbeiders eten
mijn brood
Gestolen brood, Brunier en dat brood
smaakt muf.
Brunier sprong op alsof hij door een wesp
was gestoken, keek rond, zag niemand. Hij
liep naar de deur, keek in de gang. Er was
niemand! Hij kwam terug, ging zitten,
veegde over zijn klam voorhoofd.
Ik zou bijna hebben kunnen zwe
ren nonsens, ga ik ook al aan hallu
cinaties lijden? Ik heb tóch geen woord
gezegd. Alleen maar gedachtge
dacht. kom, ik moet, ik mag niet den
ken. Het verstoort de orde van mijn zenu
wen en ik moet stalen zenuwen hebben.
Het verleden is dood, al vijf jaar en ik héb
niet anders gedaan dan mijn kansen gebrui
ken. De kansen om het toppunt te berei
ken.
Iemand klopte aan de deur van de werk
kamer
BinnenAh, ben je het Jacques?
Een vreemdeling vraagt mijnheer
Brunier te spreken.
Hoe heet hij?
Friedrich Heinze.
Een Duitscher?
Vermoedelijk, mijnheer.
Heeft hij gezegd wat hij wil?
Neen, monsieur. Ik heb er naar ge
vraagd, maar hij verklaarde dit alleen met
u te kunnen bespreken.
Goed. Laat hem binnen. Maar
Jacques.blijf binnen het bereik van de
bel en kom op het eerste teeken. Misschien
zal ik je noodig hebben.
Begrepen, mijnheer.
Mijnheer Brunier maakte een balletje
van de enveloppe en keek eerst op, toen de
vreemdeling al binnen was en de deur ach
ter zich had gesloten. Hij keek hem recht
in het gelaat, met de vollen, licht grijzen-
den baard en trok de wenkbrauwen op, ter
wijl zijn vingers speelden met het naam
kaartje.
Friedrich Heinze?
Of Gaston Morand, onder vier oogen!
Brunier's gelaat werd vaalbleek, zijn
bevende hand greep naar den knop van de
bel, doch de hand van den vreemde was
hem al voor.
Laat u dat, monsieur Brunier, laat u
dat. Dat S. O. S. kan u niet baten
Gaston Moran lachte spottend, Brunier
ging zitten en wees zijn bezoeker een stoel.
Neen, ik blijf liever staan. Ik heb ge
leerd de menschen te wantrouwen, mon
sieur le directeur des Usines Brunier.
Wat wenscht u?kwam het schor.
Mais, Monsieur Brunier, men zou wer
kelijk denken, dat mijn bezoek u verrast!
Ik heb u toch gewaarschuwd.tot twee
maal toe!
Een aruo.anonieme briefeen
paar regels.
Was dat niet voldoende voor zoo'n in
telligent iemand als monsieur Brunier?
Voor zoo'n eminente persoonlijkheid als de
zijne, iemand, die vijf jaren den groei zij
ner fabrieken met reuzesprangen heeft la
ten vooruitgaan? Die geacht en geëerd
wordt, wiens naam een klank heeft tot in
de verste uithoeken van het buitenland!
U verbaast me, monsieur le directeur, wer
kelijk!
Weer ging de hand van den directeur
naar de bel.
Mais, voyons, monsieur le direc
teurnog een paar minuten. Ik weet, dat
uw tijd kostbaar is. Nog even samen praten.
Wat denkt u te doen?
Wat ikwat ik....
Ja, wat denkt u te doen? Ik zou dat
graag uit uw mond vernemen.
Niets.
Niets? Niet eens iets? Dat is weinig,
verbazend weinig. Ik weiger dat te geloo-
ven.
Wat zou u wenschen dat ik doen zou?
Dat vraag ik u. U hebt mijn S. O. S.
niet begrepen. Dat S. O .S. gold u, mon
sieur Brunier. U en u alleen.
De stem van Morand had een dreigenden
klank gekregen, maar hij praatte niet lui
der dan noodig was, om door den ander te
worden begrepen. Misschien was het juist
de gr00te dreiging van het gevaar, dat Bru
nier zijn koelbloedigheid en kalmte terug-
gal.
Waarom is u, na die vijf jaar weer
opgedoken, monsieur Morand? Uit welke
poelen is u.
Poelen? Inderdaad! Ik ben opgedoken
uit de poelen van het verleden waarop u,
vijf jaar lang, hebt rondgezwalkt in de ge
stolen boot van een ander, waarin u vijf
jaar lang hebt gebeerd op het gestolen
geluk van een ander, waarin u vijf jaar
lang hebt gevegeteerd in de gestolen
welvaart van een ander. U kunt een punt
zetten achter dat tijdstip van vijf jaar, Bru
nier, en het zal niet noodig zijn een nieuwe
bladzijde om te slaan.
Wilt u me dooden?
U? Och kom, monsieur Brunier, een
man als u doodt men immers niet. Waarom
zou ik u dooden? Ik heb immers vijf jaar
lang geleefd in die poelen, waarop u zoo
vriendelijk waart te doelen.
Maar wat wilt u dan?
Dat zal ik u zeggen, voordat ik ten
aanval ga. Die aanval heb ik vijf lange ja
ren voorbereid met al de energie die in mij
was, met al het vernuft waarover ik be
schikte. En dien aanval ga ik nu openen.
Openen, hoort u, Brunier, niet voltrekken.
Eerst maar: openen. Laten we even nog
teruggaan tot vijf jaar geleden. Het is de
moeite waard.
Ik weiger nog langer naar uw krank
zinnig.
Ja, krankzinnig kan iemand erbij wor
den, dat geef ik toe. U bent het ndet ge
worden. Ik evenmin. Wij zijn beiden oer
sterke naturen, die zich niet gemakkelijk
gewonnen geven. Dat maakt den strijd de
moeite waard. Er was een tijd, Brunier, dat
ik uw rechterhand was. Dat ik werkte, in
het geheim, aan een ontwerp van een spe-
cialen mitrailleur, die een ommekeer in t
wezen der gevechtsvliegtuigen zou bewerk
stelligen. Dat ontwerp was schematisch
klaar, maar het patent was niet aange
vraagd. Nog niet. Dat had tijd. Ik had dat
ontwerp liggen in een blauwe map in mijn
brandkast waarvan de slotcombinatie in
mijn geelbruin notitieboekje stond tusschen
andere formules. Er was een avond waar
op de man, dien ik het meest vertrouwde,
bizondere belangstelling voor me aan den
dag legde, nauwkeurig vorschte naar mijn
bezigheden dien avond, naar de omstan
digheid, dat mijn huishoudster ziek was en
afwezig, die zelfs zoo ver ging mij zijn
eigen kamers gastvrij aan te bieden. Dien-
zelfden avond verdwenen mijn documen
ten uit mijn kluis.
Maar, mijn beste Morand, ik verzeker
udat
Alles scheen te zijn zooals het hoor
de. Er was slechts een kink in den kabel;
voor de kluis vond ik een vulpenhouder,
die mij niet toebehoorde. Deze hier, mon
sieur Brunier. Ik maak van de gelegenheid
dankbaar gebruik, om u uw eigendom terug
te geven.
Gaston Morand boog spottend en depo
neerde den vulpenhouder cup het blad van
het schrijfbureau. Brunier zag doodsbleek,
maar zei geen woord.
U ziet, monsieur, dat ik het bewijsstuk
uit mijn handen geef. Trouwens, u hebt
volkomen gelijk. Dat bewijsstuk kan ik
gemakkelijk gestolen hebben of, bij vergis
sing, meegenomen. Natuurlijk. Ik probeer
dan ook tegenover niemand te bewijzen,
dat u mijn documenten hebt gestolen en
gebruikt om u zelf ten mijnen koste te ver
rijken, omhoog te kruipen langs de schou
ders van een ander, waar u zélf niet bij
machte was dat op eigen krachten te doen;
ik probeer niet eens te bewijzen, dat u van
de gelegenheid gebruik maakte, om mezelf
te belasteren in de oogen van het meisje,
dat me het liefste ter wereld was, me dat
meisje af te nemen en het zelf te huwen. Ik
probeer tegenover niemand te bewijzen,
dat u de grootste schurk bent, die in
Frankrijk rondloopt buiten het bereik van
iedere wet, neen, monsieur le directeur des
Usines Brunier, ik wil alleen maar, dat er
klaarheid zij tusschen ons beiden, dat u
volkomen beseft, dat ik alles weet en inzie,
en dat u beseft, dat ik niet de man ben, die
zich straffeloos dat alles heeft laten ontne-
Maar wat wilt u? Dat is krankzin
nig! Ik loochen volstrekt
Dat was inderdaad krankzinnig van u
te verwachten, dait iemand als Gaston
Morand rich dat zou hebben laten welge
vallen. De diefstal van mijn documenten
was te herstellen, Brunier, maar de diefstal
van mijn geluk: ik vraag u nogmaals, wat
denkt u te doen?
Maar.wat.wat.
Niets. Niets! U denkt niets te doen! Ik
hoor het S. O. S. rommelen in uw ziel, mon
sieur Brunier. En er is niets of niemand
die u daarvoor kan redden. Niets of nie
mand! Binnen enkele minuten keert uw
vrouw terug. Ik héb ze daarnet, toen ze
wegging, voor het eerst teruggezien na die
vijf jaren. Ze heeft me niet herkend. Hoe
zou ze ook? Maar ze zal me herkennen,
Brunier, als ze straks binnenkomt. Ze zal
naar me luisteren
Ze zal u niet gelooven, riep Brunier
triomfantelijk.
Bent u daar zoo zeker van? Zoo abso
luut zeker? Durft u die proef te nemen,
Brunier?
Schoft, ik.
Halt, Bruinier. Ik ben niet gekomen
om gewelddaden te plegen. Maar ik wil
dat Ghislaine me herkent en naar me luis
tert. En weet u wat er dan zal gebeuren,
Brunier? Ik zal het u zeggen: ze zal me
beleedigen, me uitschelden, naar u toevlie
gen om bescherming te zoeken, me het huis
laten uitjagen door een van uw talrijke la
keien, ja dat zal ze doen. Maar.daar
diep in haar binnenste, daar diep in haar
ziel van jonge vrouw, zal de kiem liggen
te groeien van den twijfel, van den angst
voor de mogelijkheid, een kiem die zal
groeien en groeien en uitbotten tot zéker
heid, vroeg of laat. Dat zal het begin zijn,
Brunier, van uw verloren-rijn.
Als je dat.
Dat is mijn eerste aanval, Brunier. Ik
heb u toch gewaarschuwd, dat ik kwam om
den aanval te openen. Alleen maar te ope
nen. Hébt u niet een dochtertje? Het doch
tertje van Ghislaine Chervaux? U riet: ik
ken zelfs nog haar meisjesnaam. U hebt
dat kind wel lief? En Gislaine, zeker? Na
tuurlijk. Ik heb ook eens iets gekend, dat
ik h e e 1 lief had en verbor gen hield in de
diepste diepten van mijn hoopvol hart. En
men stal het mij, Brunier. Men-stal-het-mij.
MorandMoraind!
Kalmte, monsieur le directeur, daar
hoor ik den stap van uw vrouw.
Bruinier zonk verpletterd in zijn stoeL
Morand bleef voor het bureau staan, zoo
dat zijn gelaat in de schaduw bleef. De
deur ging open. Ghislaine, wier gelaat een
stralende gezonde kleur had ,trad binnen,
doch de kleine Alice schoot haar voorbij
en liep juichend op haar vader toe.
Papa, we zijn al terugOh
pardoh.... mama, is dat een vriend van
papa?
Ghislaine stond als verstard bij de deur
en keek naar den vreemdeling, naar haar
kind, naar haar man, die schuw ineenge
doken achter zijn bureau zat en ieder
©ogenblik den verpletterenden slag scheen
af te wachten. De vreemdeling bukte zich
naar het kind toe en fluisterde het kleine
meisje iets in het oor, waarop Alice begon
te lachen en haar stralend kindergezichtje
naar de moeder toewendde.
Mamanmonsieur me demande
queiquechose!
Wat dan, lieveling?
II dit: demande a maman: si elle est
heureuse
Mais oui!
Oui, monsieur. U hebt het gehoord.
Mag ik nu blijven?
En de vreemdeling trok den rand van
den hoed dieper over zijn oogen, bukte rich,
tilde de kleine op en kuste haar op beide
wangen. Toen zette hij haar zachtjes neer,
keek naar den man voor hem, boog zich
voorover en fluisterde:
U hebt gewonnen. Vaarwel.
Met snellen forschen stap, liep hij Ghis
laine met afgewend gelaat voorbij en trok
de deur achter zich dioht. Ghislaine storm
de onmiddellijk op haar man toe.
Georges, Georges, Wie was dat? Wat
wilde die man?
En Brunier lachte zenuwachtig, zijn
schouders schokten, hij drukte vrouw en
kind tegen zich aan en keek naar die deur
alsof hij bang was, dat ze zich ieder oogen-
blik weer kon openen.
Kalm, Ghislaine, kalm, het was de man
van het S. O. S.
Hij.... wat wilde hij? Hij kan ons
to bh geen kwaad willen? Héb je gezien hoe
hij de kleine kuste?
Neen, het is een vriend uit mijn jeugd
bij wien ik, tegen wil en dank, in de schuld
was geraakt. Ik was het heelemaal verge
ten, maar het is me gelukt hem te overtui
gen, dat we best tot een overeenkomst kun
nen geraken. Ik zal hem dezer dagen nog
eens opzoeken en doen wat ik kan om mijn
onrecht te herstellen. Hij is tenslotte een
goede kerel. Beter misschien dan ik zelf.
Domme man, lachte Ghislaine. Maar
doe dat. Doe wat je kunt voor hem. Hij
lijkt het me waardig. Wat ben ik blij, dat
dat nare S. O. S. nu van de baan is. Wat
zal ik vannacht rustig slapen. Kom Alice,
dat ik je verkleed.
Nacht.
De oude villa van Gaston Morand.
Licht in de kamer, knappend vuur in den
haard.
Voor den haard staat een man wiens
schouders zijn gekromd, wiens trekken
spreken van veel leed, veel ellende. Wiens
oogen vochtig zijn en staren onafgebroken
naar het portret in zijn handen.
Ghislainepetit Ghislaine.... Je
bent gelukkig, dat is de hoofdzaak.
Al het overige is van geen beteeken is.
Van geen beteekenis
Het portret glijdt uit de vingers in de
vlammen, die opslaan en het verteeren.
Buiten giert de wind en dwarrelen vlok
ken.
De eerste sneeuw. En de man bij het
vuur rilt, alsof die koude witte vlokken
vallen, een voor een, op de versche wanden
van rijn afgebeulde hart.
Nieuwe Eeuw".