VRIJDAG 14 JUNI 1935 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. - PAG. 15 KEVELAER door Oom Wim. m. Alzoo werd besloten te zullen sparen. Maar eenige maanden later gebeurde iets heel bijzonders. Kort na Paschen het jaar daarop in 1642 dus had vrouw Mechtildus een won derbare verschijning. Wat was gebeurd? Op zekeren nacht wordt opeens de ka mer, waar deze brave vrouw sliep hel ver licht; ze schrikt wakker en ziet duidelijk en wel in dien lichtglans een kleine kapel en in die kapel ziet ze een schilderijtje van de moeder Gods, welk schilderijtje ze on middellijk herkende, als te zijn het beeldje dat haar was aangeboden door twee solda ten uit Hessen. Deze soldaten waren in be zit van twee zulke schilderijtjes. Ze zei den, dat ze deze speciaal uit Luxemburg hadden meegebracht, om ze aan hun kapi tein te geven, die in Kempen in de gevan genis zat. Kunstwaarde hadden ze niet, al waren het dan ook goedgeslaagde reproducties van het toen reeds beroemde Luxemburger genadebeeld van Maria. Nu vrouw Mech tildus in dien lichtglans, waarin haar ka mertje baadde, dat beeld zag, vond zij het erg jammed, dat de dat schilderijtje van den soldaat niet gekocht had. Uit zuinig heid had ze dit destijds nagelaten daar ieder centje opzij gelegd werd om het plan te kunnen uitvoeren, dat ze met haar man had afgesproken. Wat te doen? Zij zal dadelijk, aE haar man thuis komt, hem alles vertellen, mis schien weet hij het wel; misschien kan hij voor haar in Kempen nog een der twee schilderijtjes zien matig te worden. Den volgenden morgen komt haar man thuis en nauwelijks heeft ie den voet over den drempel of Mechtildus treedt hem lachend en met iets triomfantelijks in haar blik tegemoet en zegt: „verbeeld je man, daar is mij vannacht iets wonderbaarlijks overkomen. Opeens zie ik de slaapkamer hel verlicht en in dien lichtglans zie ik een klein kapelletje en daarin zie ik zoo dui delijk alsof ik jou voor me heb het schilderijtje zooals mij laatst door dien sol daat uit Hessen werd aangeboden. En toen weg was alles: weg lichtglans; weg kapel; weg schilderijtje. Heb ik gedroomd? Of wat is dat? Wat drinkt jou daarvan?! Heinrich denkt na en zegt dan met iets plechtigs in stem en gebaar: vrouw, ik zie daar iets hoogers in; jij kunt niet gedroomd hebben, net zoomin als toen ik die stem hoorde. Mij dunkt, wij moesten naar Kem pen gaan: zoo ver is dat niet. Ik weet de weg. Misschien kan ik een van de twee schilderijtjes opsporen en dan zullen we afwachten, of ons nog andere teekens gege ven worden." „Neen, zei vrouw Mechtildus" het is be ter dat ik ga; ik heb het visioen gezien; ik heb het schilderijtje gezien; ik kan me niet vergissen in de echtheid van het plaat je, dat in dien lichtglans te zien was. Ik ga." En ze ging en na veel moeite vond ze in het kleine bekende plaatsje, dat we reeds Kempen hoorde noemen, het schil derijtje. Overgelukkig toog ze naar huis terug, waar haar man haar vol ongeduld wachtte. In kleuren en geeuren werd nu alles verteld en hoe meer ze het afbeeldsel bekeken, hoe mooier ze het vonden en hoe meer ze tot de overtuiging kwamen, dat van dit schilderijtje een wonderkracht zou uitgaan. De twee brave zielen kwamen overeen om zoo spoedig mogelijk met den bouw van het kapelletje te beginnen en het schilderijtje ter vereering de plaats te ge ven, waar Mechtildis in dien nacht het had zien hangen. En zoo begon het werk aan de kapel, die in vorm precies zou afgewerkt worden, zooals ze Mechtildus in haar visioen gezien had. (Wordt vervolgd). Nn ik mezelf hier zoo tusschen de pinguïns in 't Poolgebied zie staan, geloof ik toch dat ik ver- dwaald ben. Waar ergens zou de weg naar Zuid-Afrika zün? (Bouillabaisse^ WIE ZIJN JARIG? Van 15 tot en met 21 Juni 15 Juni: Anton Dévilé, Hoogi. Kerkst. 4. 16 Juni: Mathieu Bronsgeest, Koninginne- laan 7. 16 Juni: Walter Stol, Rijndijkstr. 38. 17 Juni: Freddy Kok, Vrouwensteeg 6. 17 Juni: Josephine Vuurbouter, Galgewa ter 50. 17 Juni: Stientje van Amsterdam, de Wet straat 26. 18 Juni: Bernard de Wilde, Atjehstr. 29a. 19 Juni: Theo v. d. Zon, Loolaan 56, Voor burg. 19 Juni: Marietje Salman, Langegracht. 19 Juni: Frans Beers, Koudekerk. 19 Juni: Nico Blom, Langebrug. 20 Juni: Sjaan van Barneveld, Leliestr. 2. 20 Juni: Bep de Gunst, Prinsestr. 73. 20 Juni: Joh. van Oudheusden, Koningin- nelaan 47. 21 Juni: Jan van Kesteren, Zoeterw. wsg 98 21 Juni: Annie de Jong, Ruiterstr. 21. 21 Juni: Corrie Vreeswijk, Stompwijksche weg C 92. 21 Juni: Maria Guljé, Slingerlandtweg 8, Leiden. Ik feliciteer de jarigen: Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Ik bedoel na men van schoolgaande kinderen. Oom Wim. Zielenijver door Willy Vermin. In een dorpje van Bretagne leefde een pastoor, die op sterven lag. En hij zou niet lang meer leven. Opeens kwam er een kapelaan zeggen, dat een van zijn paro chianen op sterven lag, net als hij. De pas toor stuurde er een van zijn kapelaans heen. Toen hij bij de zieke kwam moest deze weer onverrichter zake huiswaarts keeren. De kapalaan kwam weer bij den pastoor en vertelde alles. De pastoor zei: ik smeek u ga weer naar de zieke terug en zeg dat hij mij beloofd had dat hij zich voor zijn sterven zou bekeeren De kape laan ging weer naar de stervende toe. De kapelaan herinnerde de zieke dat hij voor zijn sterven z'n eigen zou bekeeren, de zie ke zei, ik heb het niet aan u beloofd maar aan de pastoor De kapelaan kon weer on verrichter zake huiswaarts keeren. De kapelaan kwam weer bij de pastoor. De pastoor hief z'n handen ten hemel, en het leek of hij een ingeving kreeg. Hij zei, haal een draagbaar met een matras er op. De pastoor zelf ging in dekens gewikkeld, op de baar liggen. Nu ging het over de straat, in de ijskoude nacht. Toen ze het huis binnen kwamen, riep de man: „Wat komt ge hier doen?" „U redden!" riep de pastoor. De beide stervenden werden nu alleen gelaten. Toen men terugkwam schreiden beide stervenden. De pastoor zei: „Vaarwel mijn vriend, mogen wij hier bo ven elkander wederzien." Het ging weer over de straat. Toen men thuis kwam wou de kapelaan de oude pastoor van de draag baar afhalen, maar de pastoor was dood. Een ongeluk zit soms in n kleinhoekje door Jan Nieuwenhoven. Piet was pas jarig geweest; hij had veel fijne cadeaux gehad, maar het fijnste vond is, was z'n pistool. Als je daar een stokje in deed en je haalde de haan over, schoot 't stokje er uit. Nou dat vond ie leuk! Hij had nog 'n broer die soldaat was, die had ook een geweer, hij hing het als ge woonte aan 'n spijker in de achterkamer. Piet vond dit geweer veel fijner dan de zijne, maar z'n broer had gezegd dat hij er nóóit aan mocht komen want dat was ge vaarlijk. Eens zei Piet tegen z'n busje: „Mies ga je mee oorlogje spelen, ik ben Duitschland en jij Frankrijk, we gaan in de achterka mer, daar hebben we de ruimte. Piet haalde z'n pistool uit de kast, zocht dat stokjes op en ging weer naar Mies „Mies", zei hij, „nu heb ik voor jou geen wapen. Wat nu?" Ineens schoot 'm iets te binnen. Als hij twee dunne plankjes had dan maakte ie 'n sabel. Piet timmerde wat, nu had ie 'n sabel. Hup! daar gaat ie. Piet schoot en Mies sloeg met 'r sabel. Opeens zei Mies: „Piet geef mij nu eens js pistool". „Nee hoor", zei Piet, „dat gaat niet.". „Maar weet je wat, ik neem Dirk z'n geweer, dan mag jij die van mij." Piet klom op 'n stoel en pakte het geweer van den muur, daar ging ie weer. Piet nam het ge weer tegen z'n schouder, mikte, trok de haan over, ineens'n knal, 'n gil en Mies stortte neer. Pa en moe kwamen binnensnellen. „Wat is er gebeurd riep moe. Maar Piet kon niet spreken, hij huilde er erbarmelijk op los. Vader liet gauw de dok ter komen. Er is geen gevaar, zai hij, 't had erger kunnen zijn. 's Avonds baden pa en moe en Piet heel vurig voor zus. Maar zus is beter geworden, en Piet kon.t nooit meer aan 't geweer van z'n broer. MOEDERS VERJAARDAG. Wanneer een van de ouders jarig is, dan is het altijd groot feest in huis. Nog lang voor die darg er is, spreken de ikinderen er onder elkaar al over wat voor cadeautje ze dien dag vader of moeder zul len geven. Niemand van de familie die dien dag ontbreekt, tenzij dat ze door ziekte verhin derd zijn te komen. En wanneer die schoo- ne dag is aangebroken en wij alle onze fe licitatie aan moeder hebben gebracht, o wat gevoel ik mij dan toch gelukkig dat ik door God gezegend ben dat ik beide mijn ouders nog heb; terwijl er zoo vele zijn op nog jeugdige leeftijd die dat geluk al der ven moeten. Wanneer wij dan ook op die dag met moeder de H. Mis bijwonen en allen die kunnen ter H. Communie gaan dan vragen wij aan God dat Hij onze moeder nog lang moge sparen tot eer en glorie van God, tot heil en welzijn van haar arme ziel; tot steun en troost van mijn dierbare vader; en tot opvoeding en besturing van ons hare kinderen. En als het dan avond geworden is en va der zijn dagtaak heeft volbracht en met moeder en al zijn negen kinderen en acht kleinkinderen om de tafel geschaard zitten dan is er ook wel een ernstig oogenblik; want als vader dan zijn oog laat rondwaren dan zie ik wel eens dat vader dan wel eens en tersluiks een traan wegpinkt. En als wij dan vader daarop attent ma ken dan is ook zijn antwoord wat ben ik door God gezegend dat ik moeder heb mo gen behouden toen zij voor twee jaar tien weken lang aan het ziekbed heeft gekluis terd gelegen, en dagen daarvan met den dood heeft geworsteld; ja zelfs bloedtrans fusie heeft moeten ondergaan. Dit alles bij elkaar genomen kinderen, moeten wij dan God niet danken voor de genade aan ons bewezen. En als het feest dan des avonds is afge- loopen en wij alle voor de beeltenis van het H. Hart van Jezus liggen neergeknield om ons avondgebed te doen, dan bidden wij eerst nog een dankgebed aan God voor de genade dat wij haar zoo lang bij ons mogen hebben, en vragen wij dat Zij nog lang bij ons mogen blijven en dan gaan wij rustig naar bed in het volle vertrouwen dat God ons gebed verhooren zal. DE PAS VAN DRIE door Nelly Huyts. Wat ik julli nu ga vertellen, speelt zich af in een deftig, oud huis. Als we in een van de kamers binnenwandelen, zien we al da delijk de stijve, rechte stoelen, met roode pluche bekleed en aan de zittingen lange franjes. Er staat ook een groote vierkante tafel, ingelegd met 7 verschillende mozaiek figuren. Op de hooge, vierkante schoorsteen staan twee fijne beeldjes van Saksisch por- celein. Over deze 2 beeldjes wil ik jullie nu iets vertellen. 't Zijn een herder en een herderinnetje. Ze staan samen op een voetstuk en kijken droomend de kamer in. Het herdertje heeft een lange herdersfluit nn zijn hand. Des avonds als alles stil is in het oude huis en de groote klok zijn twaalf zware slagen door de stilte van dit nachtelijk uur doet galmen, komt er beweging in de twee op de schoorsteen. Het herdertje brengt zijn hand met de fluit naar zijn mond en blaast een heel zacht en fijn wijsje. Het herderinnetje echter stapt vlug en elegant van het voet stuk, strijkt haar rokje van rose kant glad, trekt een krul van het haar over haar voor hoofd, steekt haar kleine voetje vooruit en begint te dansen, precies op de maat van de fluit. Terwijl de herder op de fluit blaast, danst het meisje de groote schoorsteen maar op en neer. Ze danst de pas van drie. De maan kijkt zoo nu en dan ondeugend de kamer binnen, zoodat de herder en het herderin netje fantastisch verlicht zijn, en lacht dan maar eens. Steeds danst het meisje door, en als ze voorbij de herder komt, buigt ze sierlijk, lacht eens en gaat weer door. Geen oogenblikje staat ze stil. Het lijkt wel of ze nooit moe wordt. Maar als de maan echter voor de derde keer van achter de wolken te voorschijn komt, zwijgt ineens de fluit, het meisje kijkt even naar de herder, staat stil, stijkt haar rokje weer glad, huppelt weer voorbij de herder naar het voetstuk terug. De herder laat de hand met de fluit weer zakken en samen staan ze weer op hun voetstuk, zoo stil als nog nooit te voren. En als de maan weer naar binnen kijkt, be merkt hij niets bijzonders en verdwijnt weer teleurgesteld achter de wolken. Een perskaart voor de Zesdaag- sche, ik ben reporter van onze schoolkrant. CLachondn WnM). WAT IS VEEL EN WAT IS WEINIG? door Diederik. Wat is veel en wat is weinig Niemand dit die zeggen kan; Als men dénkt heel rijk te wezen, Is er nog een rijk're man. Wat is veel en wat is weinig In dit leven hier op aard'. 't Antwoord zal U schuldig blijven, Hij, die is een gierigaard. Wat is veel en wat is weinig Het zij goed of dan wel kwaad; Er is steeds bij goed of kwaad doen, Dat nog wel te wenschen laat! Wat is veel en wat is weinig Gaat een Suikertante dood, Is er weinig: „het is rustig!" Is er veel: „de ruzie groot!" Wat is veel en wat is weinig Is men zwaar of is men licht, Heeft men zorgen of wel vreugde En hoe denkt men over plicht? Wat is veel en wat is weinig Hoe men draait of hoe men keer, Kent men veel of kent men weinig, Nooit heeft men te veel geleerd! Het vergeten touwtje. Toen in 1739 te Berlijn tot den oorlog was besloten, en alle onderhandelingen reeds waren afgesloten, deed het keizerlijk Hof nog één poging, om den vrede in stand te houden. Men zond ni. den baron von Thugut naar het Pruisische leger, om de zaak mondeling te behandelen. Frederik ontving den Oostenrijkschen gezant heel koel en zeide, dat de zaak reeds door Graaf von Finkenstein was afgehandeld. Thugut liet rich echter niet zoo snel afschepen, maar rolde de papieren uit, die hij had meegebracht en legde alle bijzonderheden omtrent den toestand van het land aan Frederik voor. Toen hij echter bemerkte, dat zijn toehoorder maar met een half oor luisterde, pakte hij mismoedig zijn papie ren weer bij elkaar en ging met langzame schreden de kamer uit. Bij de deur geko men, hoorde hij echter den koning achter zich aankomen. Hij Keerde zich snel om, in de vaste hoop, dat Fhederik van gedach ten was veranderd. Daar stond de konink lijke held voor hem, met hert, touwtje in de hand, dat von Thugut op de tafel had laten liggen. Glimlachend zei de* vorst: „Hier mijnheer von Thugut! Ik begeer het goed van een ander niet.M Wat wijsgeeren zeggen van onze hand. Aritoteles noemde de menschelijke hand het „werktuig van alle werktuigen". Cicero, was een onvermoeid bewonderaar van den kunstigen bouw der handen en noemde ze „de werkers van alle kunsten." „Met de hand, zegt Montaigne, bewilligt en weigert men, ontvangt en geeft men verwelkomt men en neemt afscheid, dreigt en smeekt men, vraagt en antwoordt men, beleedigt en prijst, veroordeelt en ontslaat, gehoorzaamt en beveelt men. Er zijn veel personen, wier handen men in vrede en wier voeten men in den oorlog moet waar nemen. Plato, als na hem Franklin, die er zijn beroemden brief over schreef, ergerde zich altijd over de voorkeur, die de rechter hand boven de linker geniet en meende, daar men met beide oogen ziet, met beide ooren hoort, met beide beenen een weg bewandelt, dat ook beide handen alle werk moesten leeren doen. Paaxlen. Voor paarlen worden zeer hooge prijzen besteed, afgemeten naar het gewicht en de waarde, naarmate zij zijn geregen aan een snoer of gezet in een of ander metaal, in ring of hanger. Het mooist tot hun recht komen de paar len als collier in drie of meer snoeren of als halsband in drie of meer korte snoeren, die evenwijdig geregen zijn. Zulk een snoer verhoogt de blankheid van den hals door de heerlijke kleur van de meestal ronde paarlen. De peervormige worden gebruikt als hanger of in dasspelden. Rondom de be roemde paarlsnoeren hebben zich geschiede nissen en avonturen afgespeeld, waarmee we heele kolommen zouden kunnen vullen. Verschillende familiefortuinen zijn be legd in dergelijke snoeren. Veelal worden dan niet de echte snoeren gedragen, doch •namaaksnoeren, die alleen kenners van de echte weten te onderscheiden. De echte worden dan bewaard in de safe van de een of andere groote bank. De Perigrina is een der beroemdste pa rels, die 34 karaats weegt en toebehoorde aan Philips den Tweede. Die parel was 14000 ducaten waard. Later zijn er prijzen van 80.000 ducaten en 350.000 francs voor betaald. De grootste is nog altijd de Sefi, eigendom van den Sjah van Perrië, die ge schat werd op 1.4&3.G0A fmn. WALEWEIN Een verhaal uit den Riddertijd door Ant Olde Kalter. XC. De overigen volgden zijn voorbeeld, zeg gende: „Heil dit edele paar!" Met de wijn kwam de scherts. Eindelijk stond Wonder op en sprak tot eenige dienaren: „Gaat en haalt mij het schaakbord, opdat ik het ridder Walewein overhandige!" Zij gingen en keerden weer met het fraaie bord, waarvan wij reeds vroeger een beschrijving gaven. De Koning trad nu met het bord op Wa lewein toe en bood het hem aan onder de woorden: „Ontvang dan heden, heer ridder, uit mijn handen het schaakspel en voer het naar uwen Koning. Dat dan hiermede uwe opdrachten zijn vervuld en gij met uwe lieve bruid voortaan in geluk en vrede moogt leven. Aldus wenschen mijn ridders en ik." Nu wendde hij zich tot Isabele en ver volgde: „Ik hoop, edele jonkvrouw, dat gij uwen gemaal ten allen tijde zult bijstaan. Dat gij hem, als de ridderplicht hem roept, hem niet zult tegenhouden, doch hem met liefde naar rijn strijdros moogt geleiden. Dit wenschen al mijn ridders." „Ik dank u, heer Koning, voor uwe op rechte woorden en wensch vurig, dat ze in vervulling zullen gaan", antwoordde de jonkvrouw. Indien zij niet gesluierd was geweest, zou men haar hebben zien blozen. Toen de gasten eenige uren naar hun slaapplaatsen werden gebracht, was Wale wein zeer blijde gestemd: immers, zijn ge luk was nu nabij. Toen zy den volgenden morgen ontwaak ten, waren de wolken afgedreven en blikte de zon vriendelijk op de aarde neer. Ter stond werd het gezamelijk vroegmaal ge bruikt, wijl het gezelschap met spoed den tocht wilde vervolgen, ten einde den vol genden dag tegen den avond Koning Ar thurs burcht te bereiken. Verheugd had Walewein met zijn bruid de zaal verlaten. Niet minder in zulk een stemming was Adelbrecht. Immers, nu zou spoedig het uur aanbreken dat zij door het dorpje rijden zouden waar de lieve Agdilla woonde, met welk meisje hij zulke gezellige uren had doorgebracht. In de Lagdis-abdij werd de avondklok geluid; het bevel voor de monniken om zich naar de kapel te begeven. Bij het hoo- ren van het rinkelend geluid verlieten de kloosterlingen hun cellen en schreden al len zwijgend naar het bidvertrek, dat ge deelte van het klooster hetwelk tijdens Waleweins heenreis naar Wonder door de kracht der natuur was vernield. De kapel was echter door de ijverige handen der monniken en leekebroeders weer geheel hersteld. De monniken knielden neer op de lage banken en begonnen zacht hun rozenkrans te bidden. Naast den versierden outer stonden de beelden van de Maagd Maria en Sint Jo seph. Boven het altaar hing een groot kruisbeeld. Na het avondgebed keerden ze naar den refter terug en bespraken hun aangelegen heden, totdat zij daarin plotseling werden gestoord door een luid hoorngeschal. Onmiddellijk sprong de abt op en liep naar het raam. „Heilige Maria", riep hij een oogenblik later uit, „een talrijk gezelschap staat voor de poort, waarönder ook vrouwen. Hoogst waarschijnlijk wenschen zij onderdak. Wat staat ons te doen?" Clemens was in tusschen ook naderbij ge komen en zeide nu: „Daar de ruiters in gezelschap reizen van vi'ouwen, komen zij wellicht niet met kwade bedoelingen. Wel, vader, laat een der broeders vragen wat zij wenschen, of misschien is zulks reeds geschied." Dit laatste bleek waar te zijn, want een weinig later trad een leekebroeder op den prior toe, zeggende: „Een ridder, die zich Walewein noemt, wacht met zijn bruid en gevolg voor de poort en vraagt den nacht hier te mogen doorbrengen. Hij zegt u te kennen, vader". Hoor jij eens Roos je. Er lagen vanmid dag 5 reepen choco la in de kast en nu nog twee. Hoe ver klaar je dat? Mama is wat te vroeg komen kijken. (Vendémiaire)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15