S)eÊ€icbcHe(Soii/fca/nt (ON)VERBINDENDVERKLARING VAN ONDERNEMERSOVEREENKOMSTEN 26ste Jaargang VRIJDAG 24 MEI 1935 No. 81Z4 DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling: Voor Leiden 19 cent per week 2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week 2.60 per kwartaal Franco per post 2.95 per kwartaal Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent. Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 I GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT; Gewone Advertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeelingen wordt het dubbele van het tarief berekend. TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be- betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verhuur, koop en verkoop: f 0.50 D i nummer bestaat uit vier bladen. Niet gedaald Sedert Juni 1933 zijn voor zeer velen de inkomsten verminderd, loonen ver laagd, enz. Daartegenover staat echter niet een verlaging van de kosten voor levensonder houd. Althans niet voor de arbeidersgezinnen. Deze kosten zijn niet gedaald. De cijfers vertoonen het onderstaand beeld: Maart Juni Sept. Dec. 1933 78.1 77.8 79.0 80.7 1934 80.1 79.2 79.3 78.6 1935 77.4 In de periode van bijna twee jaar, van af de mislukking van de Economische en Monetaire Wereldconferentie (Juni 1933), waarin het economisch leven van ons land voortdurend door nieuwe schokken werd getroffen, de waarde van de uitvoer sterk daalde en.de werkloosheid aanzienlijk toe nam, zijn de kosten van levensonderhoud nog niet met één procent zijn gedaald. Dit werpt een schel licht op den toe stand, waarin de arbeidersgezinnen verkee- ren, wierinkomsten in velé gevallen met véél meer dan één procent zijn gedaald! En dit illustreert ook onze overtuiging, dat 't een ernstige gewetensvraag is, of on der déze omstandigheden nog wel een „aanpassing" in verlaagde loonen k a n en mag worden gezocht of zulks redelijk en zedelijk verantwoord is. Bekeeringsmotieven Er is nu onder de vrijzinnig-democraten toch één man van gezag gevonden, die blijkbaar met iet wat minder verwonde ring kennis genomen heeft van het bericht, dat mr. Marchant is overgegaan naar de Katholieke Kerk. Het is de vrijz.-dem. prof. Josephus Jit- ta, die in de groene „Amsterdammer" on der meer het volgende schrijft: „Het treft mij, hoe weinig men schijnt te beseffen, dat het feit, dat een vrijzinnig-democraat katholiek wordt, niet beteekent een principieelen om mekeer in alle opzichten van zijn in zichten op staatkundig gebied. Het zou mij meer verbaasd hebben te verne men, dat de heer Marchant socialist, nationaal-socalist of vrij heidsbonder zou zijn géworden, dan dat hij Roomsch-Katholiek werd Roomsch-Katholieken en vrijzinnig democraten hebben gemeen, dat zij te genover al te ver doorgevoerd indivi dualisme stellen een meer organische opvatting van staat en maatschappij. Daaruit vloeit een zekere verwantschap voort in de denkbeelden op sociaal en economisch gebied. De denkbeelden van vele Roomsch-Katholieken en vrij zinnig-democraten ten aanzien van het sociale vraagstuk vertoonen een groo- te mate van overeenstemming. Ten aanzien van de bemoeiing van de over heid met het economisch leven de materie, die men in den laatsten tijd met het woord „ordening" pleegt sa men te vatten staan beide partijen op het standpunt, dat de overheid in deze materie niet geheel afzijdig kan blijven, al gaan veelal de katholieken in dit opzicht verder dan de vrijzinnig democraten. Ik heb acht jaren lang met den heer Marchant voor dezelfde partij deel uit gemaakt van den gemeenteraad van Den Haag. Op grond van die ervaring verbaast het mij niet in hooge mate, dat de heer Marchant katholiek is ge worden." Met alle sympathie kan men van deze waardige beschouwing kennis nemen, zon der het volgende te vergeten, merkt de „Utrechtsche Courant" zeer terecht op: Een verandering van godsdienstige over tuiging spruit voort uit andere en diepere roerselen dan een overeenkomst van maat schappelijke inzichten. Minister Steenber g.h e kan tevre den zijn met de uitslag van de behande ling van zijn ontwerp aangaande de on dernemersovereenkomsten: met 31 tegen 8 stemmen aanvaardde de Kamer het. Even voor de stemming bleek, dat de heer Pol- lema de c.-h. fractie Woensdag toch niet in haar geheel vertegenwoordigde. De heer de Savornin-Lohman verklaarde n.l. na mens eenige leden, dat zij voor zouden stemmen, al viel het hem nog zoo zwaar, hun stem t% bepalen. Immers, de bezwaren van den heer Pollema wogen ook voor hen zwaar. Tenslotte echter had de overweging, dat hier gevraagd werd om een machtiging, die de Regeering blijkbaar noodig had bij de bestrijding van de crisis, het meeste ge wicht in de schaal gelegd en had men be sloten voor te stemmen. De liberalen stem den natuurlijk unaniem tegen. Bij de verdediging van zijn ontwerp leg de minister Steenberghe bijzonder den na druk op de matige toepassing die het ont werp in de practijk zou vinden. Het ont werp stemt geheel overeen met de Regee- ringspolitiek inzooverre het een aanpas sing is aan de gewijzigde structureele ver houdingen in het bedrijfsleven. Dit brengt heelemaal niet met zich, dat het crisiswet geving moet zijn. Tegen het voorstel om ieder geval afzonderlijk wettelijk, d.w.z. bij een wet, te regelen bestaan verschillen de bezwaren. Vooreerst zou een beslissing zeer lang duren en vervolgens zou er een publiciteit zijn, die ongewenscht kan wor den, vooral bij internationale kwesties. Om deze redenen is de regeling bij Algemeene Maatregel van Bestuur beter. Dat ontwer pen als deze noodzakelijk zijn blijkt ook wel uit het'feit, dat de Engelsche Regeering een soortgelijk ontwerp heeft ingediend, dat echter nog iets verder gaat, n.l. reor ganisatie-schema's wil opleggen. De „stu die-reis" van den heer van den Bergh (lib.) naar Engeland waar deze gehoord had, dat alles goed zou gaan, als men de werk gevers maar hun gang liet gaan moet dus wel in het teeken van de jubileumfees ten gestaan hebben. Het redmiddel van den heer Wibaut, de socialisatie, kan spr. na tuurlijk niet aanvaarden; dit ontwerp staat niet in 't teeken van den klassenstrijd, maar in dat van de christelijke solidariteit. Het is gebaseerd op de ethische en practische idealen van de werkgevers. Bestonden deze niet, dan was een goede werking van de wet uitgesloten. De regeering weet niet tot wat de toe stand van heden zich zal ontwikkelen, maar zij weet zeer wel welke gevolgen deze 1 wet zal hebben. Het is geen strijd tegen de onvermijdelijke menschelijke onvolmaakt- j heid, dus een nuttelooze strijd, die hier ge- voerd wordt, zooals de heer Pollema meent in zijn religieus fatalisme, maar het gaat hier er om, dat de Regeering doet wat zij kan de groote onheilen af te wenden, dus om eenvoudige plichtsvervulling. Spr. gunt den heer Pollema es. de roem van het na geslacht voor het instandhouden van de herinnering aan wat eens werkelijkheid was, zelf heeft hij liever de roem van onze nakomelingen voor wat wij gedaan heb ben tot hun geluk. Aantal gegradueerden In deel IX van de „Volkstelling 31 Dec. 1930", uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek, worden uitvoerige ge gevens geboden over het aantal gegradu eerden, studierichting, geslacht, leeftijds klassen en dergelijke. In totaal telde ons land op de volkstel lingsdatum 23507 academisch gegradueer den. Het aantal bezitters van een Neder- landsche graad bedroeg 22245, dat van een buitenlandsche 1262 (5 pet. van het totaal). Uit de gegevens betreffende de verdee ling naar de studierichtingen blijkt, dat ons land telde: 2296 godgeleerden, 5231 rechts geleerden, 5799 geneeskundigen, 781 tand artsen, 1968 wis- en natuurkundigen, 1727 personen, die in de letteren en wijsbegeer te zijn afgestudeerd, 284 in de handelswe tenschappen afgestudeerden, 392 veeartse nij kundigen, 4691 technische en 281 land bouwkundige ingenieurs. Het blijkt dus, dat onder de gegradueer den de medici de grootste plaats innemen, namelijk 25 pet. van het totaal, daarna vol gen de juristen met 22 pet. van het totaal en in de derde plaats de technici met 20 pet. van het totaal. Onder de 23507 gegradueerden zijn er 1849 vrouwelijke afgestudeerden, dat is 8 pet. van het totaal. Zij zijn in de verschil lende studierichtingen in zeer ongelijke mate vertegenwoordigd. Van de gegradu eerden in de letteren en wijsbegeerte vor men zij 25 pet. van die in de wis- en na tuurkunde 19.5 pet. en van die in de tand heelkunde 18 pet. Onder de juristen be vinden zich 8 pet. vrouwelijke afgestudeer den en onder de medici 5 pet. Ziet men af van het kleine aantal afgestudeerden in de vereenigde faculteiten der wiskunde en letteren, waaronder zich relatief veel vrou wen bevinden (14 pet.), dan vindt men ver der nergens meer maar wel minder dan 2 pet. vrouwen. Per 100.000 mannen komen derhalve 549 gegradueerde mannen, per 100.000 vrou wen 46 gegradueerde vrouwen en per 100.000 der bevolking 296 gegradueerden in totaal. Ons volk telt één gegradueerde op elke 338 inwoners. Ambtsaanvaarding prof. dr. J P. B de Josselin de Jong Rede over: De Maleische Archi pel als Ethnologisch studieveld Hedenmiddag heeft prof. dr. J. P. B. de Josselin de Jong, benoemd tot gewoon hoogleeraar in de volkenkunde van Neder- landsch-Indië in verband met de algemeene volkenkunde aan de rijksuniversiteit al hier zijn ambt aanvaard met het uitspre ken van een inaugureele oratie over: „De Maleische Archipel als ethnologisch studie veld". Aan deze rede ontleenen wij het vol gende: Een goed gefundeerde indeeling der menschheid naar beschavingstypen kan de moderne etihnologie evenmin geven als die van een eeuw geleden. Het karakteriseeren van een cultuurtype is nog altijd een even hachelijke onderneming als het beschrijven van een „ras". Het individueel, dus veran derlijk, inzicht van den onderzoeker, om niet te zeggen zün persoonlijke voorkeur, treedt hierbij in de plaats van een objec tieve beoordeeling naar vaste, scherp om schreven kenmerken. Het ethnologisch on derzoek concentreert zich tegenwoordig dan ook meer en meer op de culturen der afzon derlijke volken en volkjes en verder op „ethnologische studievelden", gebieden met een bevolking, wier beschaving voldoende homogeen en eigensoortig blijkt te zijn om in haar geheel een afzonderlijk ethnolo- i gisch studie-object te vormen en tevens ge- I noeg plaatselijke schakeeringen schijnt te vertoonen om een intern-vergelijkend on- j derzoek vruchtbaar te doen zijn. Zulk een i ethnologisch studieveld is ook de Malei sche Archipel. Ten onrechte wordt dikwijls verkondigd, dat de bevolking van Neder- j landsch-Indië in geen enkel opzicht een eenheid vormt. Spreker wil de aandacht I vragen voor enkele verschijnselen, die de beteekenis van den Maleischen Archipel als ethnologisch studieveld duidelijk in het licht stellen, en tevens iets van de eenheid zullen doen zien, die de verscheidenheid des te belangwekkender maakt. In den laatsten tijd is er nieuw licht ge worpen op een oud-Indonesisch socio-fami- liaal organisatie-type, dat vooral in de Groote Oost zeer verbreid is, maar ook in het Westen van den Archipel nog voor komt. De structueele kern is een clansys teem, waarin de clans de schakels vormen van een gesloten keten van huwelijksrela ties: elke clan geeft vrouwen aan een be paalde andere clan en ontvangt vrouwen van een bepaalde derde clan. Zoo vormt dus ook elke clan de middengroep van een connubiale trits die, van het standpunt van de clan beschouwd, een samenleving in het klein vbrmt. De connubiale betrekking maakt deel uit van een regelmatig half- ceremonieel, hali-economisch ruilverkeer, waarbij de middenclan aan haar eene part ner behalve vrouwen geregeld zoogenaamde „vrouwelijke" goederen levert en van die partner „mannelijke" goederen en mannen ontvangt, terwijl zij met haar andere part ner in tegengesteld ruilverkeer staat. De vrouwen-ontvangende clan is altijd min of meer ondergeschikt aan haar vrouwen-leve rende partner-clan. Dit tritsen-systeem wordt doorsneden door een andere groe peering, een verdeeling in twee exogame phratries, en bovendien was het clan-sys-* teem vroeger dubbel-unilineaal (d.w.z. er waren eigenlijk twee clangroepeeringen, een patrilineale en een matrilineale, die el kaar dus doorsneden). Dit dualistische drie- groepenstelsel hangt blijkens de mythen ten nauwste samen met een wereldbeschou wing, waarin het mythische weldoener-be drieger-paar de dualistisch geordende to taliteit van den kosmos vertegenwoordigt, zooals in de sociale ordening de beide phraties, terwijl het oer- en opperwezen als afzonderlijke mythische figuur de alles omvattende eenheid representeert. Als tweede verschijnselencomplex be handelt spreker de reactie der oud-inheèm- sche cultuur op de machtige beschavings invloeden van Hindoeïsme en Islam. Gedu rende den bloeitijd van het Midden-Javaan- sche Rijk, in de 8e en 9e eeuw, is het Voor- Indische element volstrekt overheerschend; maar tijdens de grootste politieke machts ontplooiing van het Hindoe-Javanisme in het rijk Madjapahit ziet het zich terugge drongen door de onweerstaanbaar opdrin gende macht van het inheamsche. Dit „java- niseeringsproces" zooals Krom het genoemd heeft, is door de onderzoekingen van Ras- sers betreffende drama en tooneel op Java veel duidelijker geworden. Rassers slaagde er in, de mythe te reconstrueeren, die heel de oudere Javaansche tooneelliteratuur en tooneeltechniek beheerscht, om het even of de stof Voor-Indisch of Javaansch is. Deze mythe, die ge geboorte, het opgroeien, de initiatie en het huwelijk van het vergod delijkte stamouderpaar beschrijft, wordt nu niet alleen v e r h a a ld door de tooneel- literatuur, maar ritueel gedrama tiseerd door het tooneel spel. De my thische stof, die, mèt het schimmenspel, door de Hindoe-kolonisten was meege bracht, werd vervormd naar het vaste schema van deze Javaansche mythe; de helden en heldinnen uit het Voor-Indische Mahabharata werden tot medespelers in het Javaansche drama, tot verschijningsvor men van het Javaansche stamouderpaar. De oude ceremonie, die in het Javaansche wajang-spel voortleeft, is de initiatie der novieten in een primitief mannenhuisri tueel, en het uitgespannen doek duidt eigen lijk den wand aan, waarachter dit voor on- ingewijden en vooral voor vrouwen streng geheime ritueel werd uitgevoerd. Vandaar dat volgens oud Javaansch gebruik de mannelijke toeschouwers achter het scherm zitten, waar zjj de acteerende pop pen zelf gadeslaan, terwijl de vrouwen, die vóór het scherm moeten blijven enkel de schimmen te zien krijgen. Terwijl men aanvankelijk uitsluitend Voor-Indische stof vertoont, verschijnt later, naast het Voor- Indische, een meer Javaansch repertoire (de wajang gedog); dan is het ook, dat in den bouwstijl en de „wajangachtige" orna mentiek der Oost-Javaansche tempels ook op dit gebied de javaniseering aan den dag treedt. Die javaniseering is dus eigenlijk een verjonging. Onder den stimuleerenden invloed der hooger ontwikkelde, maar in wezen nauw verwante Hindoesche bescha ving, heeft oud Javaansch cultuurbezit nieuwe vormen aangenomen, zonder even wel van zich zelf te vervreemden; en toen de Hindoesche inspiratie had uitgewerkt, herleefden ook de oudere vormen weer: de Javaansche cultuur was rijker geworden, maar in wezen zich zelf gelijk gebleven. Op het Hindoeïsme is de Islam gevolgd. De Moslimsche invloed, waarover wij dank zij het werk van Snouck Hurgonje uitste kend zijn ingelicht, wijkt in alle opzichten sterk af van dien van het Hindoeïsme en VOORNAAMSTE NIEUWS BUITENLAND. Vergeefsche bemiddelingspogingen in het Italiaansch-Abessynisch conflict. (2de blad). Een ontmoeting tusschen Laval en Hit- Ier wordt voorbereid. (2de blad). De bonus-wet in de V. S. verworpen. BI8MEÏ5LAND. Zeer binnenkort zouden minimumprij zen voor slaolie worden vastgesteld. (2de blad). Gisteren is te 's-Gravenhage het stoffe lijk overschot van mr. I. van Schevichaven den schrijver Ivans, ter aarde besteld. (2de blad). LEIOEH. Ambtsaanvaarding van prof. dr. J. P. B. Josselin de Jong. (1ste blad). SPORT EN WEDSTRIJDEN. C. Klein wint het damkampioenschap an Leiden en Omstreken. (4de blad). het karakteristieke der inbeemsche bescha ving wordt op deze wijze van verschillende zijden belicht. Van een nauwe verwant schap, in wezen tusschen de Mohamme- daansche leer en de Indonesische of Hindoe- Indonesische cultuur kan men bezwaarlijk spreken. De aanrakingspunten, die men kan aanwijzen liggen op het gebied van het ri tueel en. het van de strenge leer afwijken de volksgeloof. Wat de Indonesische be volking in den Islam gegrepen heeft vooral waren het toch wel de grootsche as piraties, het weergalooze zelfvertrouwen, het onwrikbare geloof in eigen roeping de zer gemeenschap van gelijkgezinden, die geen rassen of grenzen kent. Maar vooral heeft de Islam zijn succes in den Maleischen Archipel te danken aan zijn verdraagzaam heid jegens oud-inheemsch leven. Zelfs de „heilige oorlogen", waarbij trouwens in hoofdzaak ras- en stamgenooten elkaar be streden, beoogden noch bereikten ver loochening van eigen cultuur. Intusschen blijkt de inheemsche cultuur een actieve factor van beteekenis te zijn in de ontwik keling van den Indonesischen Islam. Zelfs op het gebied van het familieleven, waarop de Islam geen ander gezag naast zich duldt, heeft niet alleen oud-Indonesisch gebruik zich weten te handihaven, maar zijn uit het conflict tusschen iniheemsche opvattingen en de Mohammedaansche wet soms nieuwe In- donesisch-Moslimsche gebruiken ontstaan. Ook de 'in de laatste 25 jaar opgekomen vrouwenbeweging wortelt diep in de in heemsche cultuur, die zich blijft verzetten, lijdelijk en actief, tegen datgene in den Islam, waarmee zij zich niet verzoenen kan. En in ruimer verband bezien, is die bewe ging een uitvloeisel van een groeiende be langstelling in wat de leidende geesten in den modernen Islam bezig houdt. Meer dan welke andere cultureele invloeden ook heeft de Islam zijn Indonesischen belijders het besef bijgebracht deel uit te maken van een internationale cultuurgemeenschap op i het niveau der moderne wereldbeschaving. De besproken verschijnselen zijn niet al leen uit een cultuur-wetschappelijk oog- I punt onze aandacht waard, maar tevens om- dat zij tot conclusies nopen, die voor het bestuur, voor zending en missie, kortom voor allen, die in de Nederlandsch-Indische gemeenschap een leidende functie beklee- den, van eminent belang zijn. Den ethno- loog sterken zij in het geloof aan den zin van zijn streven, aan het bestaansrecht en de waarde van zijn wetenschap. Spr. besloot hierna zijn rede met de ge bruikelijke toepraken Leidsche Arbeidsbeurs. Op den 23en Mei waren 3746 (v. j. 3019) werkzoekenden ingeschreven. De eerste-luitenant G. J. van Buuren van het 4e regiment infanterie is overgeplaatst bij het regiment grenadiers. Bij den secretaris van den Kring van Ver- eenigingen voor Eerste Hulp bij Ongeluk ken is bericht ontvangen, dat H. K. H. Prin ses Juliana een zilveren medaille beschik baar heeft gesteld voor de op 25 Mei a.s. te houden wedstrijden-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 1