DE A.S. LEIDSCHE LUSTRUMFEESTEN NIEUWE K.L.M.-DIENST AMSTERDAM-BRUSSEL GEOPEND. ZATERDAG 18 MEI 19JS DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD. - PAG. 6 De historische ondergrond van het op te voeren Landjuweel Vijf maal per dag op en neer. Men kan een slechter gastvrouwe treffen dan de K.L.M., die het den Nederlandischen persvertegenwoordigers bij de opening van j de speciale wereldtentoonstellingsdienst op Brussel weer eens bijzonder aangenaam heeft willen maken en haar moeite met succes zag bekroond. Deze nieuwe dienst van de K.L.M. is zoo verbluffend, dat hij met meer dan gewone nadrukkelijkheid mag worden gememoreerd. Men kan gedu rende den tijd, dat de wereldtentoonstel ling wordt gehouden en dat is tot Oc tober vijf maal per dag van Amster damSchiphol via Rotterdam-Waalhaven naar Brussel in den luttelen tijd van zegge en schrijven één uur. Twee dezer diensten geven aansluiting op Parijs en drie corres pondeer en op het binnenlandsch luchtver keer. Voeg daarbij nog den op denzelfden dag geopenden tweemaal daagschen dienst EindhovenBrussel, dan heeft men het volledige net der verbindingen tusschen de twee buurstaten voor oogen. Met een Douglas. Wij zouden des morgens in de vroegte met het eerste vliegtuig van Waalhaven star ten, hetgeen ons zou hebben gebracht in de zachtveerende kussens der fauteuils van de Douglas-machine. Maar door omstandighe den kwamen wij anderhalf uur later te recht op de eveneens zachte kussens van een Fransche Wibot. Alle respect voor deze Wibots, welke de Air France op aandringen van de K.L.M. tusschen Parijs en Amster dam in de vlucht heeft gebracht. Een Wibot van drie motoren ligt vast en stevig in het ruim, maar hij raast een beetje erg. In een Douglas is dat toch altijd prettiger. Men kan er rustig praten en men heeft geen watjes noodig tegen het doof worden. De Wibot bracht ons dan over het groene Hol land, over de weiden en de akkers, over het bruinige Brabant en het malsche Vlaam- sche land. In een half uur. naar de Belgische hoofdstad. Een half uur van Waalhaven naar Brussel. Het is ge makkelijk te begrijpen voor een mensche- lijk brein, dat gewend is te rekenen met fietspedalen of hoogstens met auto of trein. En zelfs dit half uur heeft zijn sensaties, zooals toen uit een wolkenbank vlak I vóór ons plotseling een Buiitsch vlieg tuig opdook en „rakelings" voorbijgevlogen was, vóór we ons goed rekenschap konden geven van de situatie, waarin we zouden zijn gekomen, wanneer wij nu eens vijf tig, of honderd meter meer naar links hadden gevlogen. Wat dan in dit geval? We vroegen het later aan den Fransohen piloot, die een grimas maakte, lachte en het een denkbeeldig geval noemde. Toen we hem erop opmerkzaam maakte, dat de verschijning van het Duitsche vliegtuig ook voor hem een verrassing was geweest, waar wij hem zijn collega haastig zagen aan- s too ten en opdracht gaf een telegram door te zenden, gaf hij toe, maar meende met een wijd gebaar: „Het luchtruim is groot en gewoonlijk weten we ook wel, wanneer we iemand zullen ontmoeten". den, na afloop waarvan de F. 22, komende uit Parijs, ons om 9.45 uur zou opnemen, om ons naar patria terug te brengen. De heer de Vries van de K.L.M. en eenige col lega's zouden echter met het toestel van 8.30 uur vertrekken met het oog op drin gende bezigheden en treinverbindingen in Amsterdam. Aldus werd besloten het ons, na heft vertrek van deze heeren, die hun diner slechts gedeeltelijk zouden kunnen savoueeren, nog gezellig te maken tot kwart voor tien. Om even vóór half negen verscheen inderdaad een Dou giaam ach ine, de „Kieviet", bestuurd door Sillevis en de heer de Vries vertrok met zijn gezellen. Wij schoven op aan tafel en zetten den maaltijd en den kout gemoedelijk voort Doch ndet lang! Op een gegeven moment komt een employé het restaurant binnen met de ontstellende mededeeling: „Parij- sche toestel start niet wegens weersgesteld heid". „Kievit" moet terugkeeren. Stilte van schrik en verbazing. „Ik móét weg", zegt er een. En dan komt het mo ment, dat zich in ons geheugen grift omdat wij er die prachtige, onschatbare waarde van de radio in vinden. „Nu", zegt de K.L. M.-vertegenwoordiger, „als de heeren weg moeten, zullen wij de „Kievit" laten terug komen" en hij gebaart met zijn wijsvinger „kom hier". Wij vinden het allemaal prach tig en geen van ons heeft dat nog meege maakt Zoo maar, tusschen neus en lippen, een machtig vliegtuig oommandeeren te rug te keeren! Wij zijn er stil van en zien elkaar glunderend aan. De kellners serveeren met spoed verder, want de „Kievit" heeft het seintje al ge kregen. Wij slikken, gauw-gauw. Het is wel niet netjes, maar wü beleven zooveel ge noegen in dat geval, dat we niet rustig meer kunnen blijven zitten. „Wat gebeurt er nu?" dacht ik. En nauwelijks tien minuten later schuift de glimmende Douglas voor ons. De jour nalisten stormen er op af en begroeten den heer de Vries en de collega's, met een don derend hoera. Het gezicht van den heer de Vries is er een om te fotografeeren. „Ik zat op mijn gemak het avondblad, dat Sillevis uit Amsterdam had meegebracht, te lezen, vertelt de heer de Vries, toen ik ineens de motoren hoorde afzetten. Ik denk: wat ge beurt er nu? Landen wij in Antwerpen? Maar ineens zag ik, dat het Brussel was en vond ik het nog raadselachtiger. Totdat Sillevis me de oplossing gaf!" Alleen de perschef van de K.L.M., de heer Rustman, moest tenslotte achterblij ven. Vijftien menschen nam de „Kieviet" mee en ging de lucht in, na eerst te zijn verlost van zijn ballast in het overigens In het stormachtige, rumoerige weer bracht de „Kievit" ons veilig en wel naar huis. In Parijs hagelde het, hier joeg een stevige storm door het luchtruim en goot de regen. Maar voor een Douglas be teekent dat niet veel! BINNENLAND De Lustrumcommissie van het L. S. C. schrijft ons: Als wij in de ruimte onzer vaderland fiche geschiedenis zoeken naar die dingen, die wij als werkelijk belangrijk mogen aanmerken voor de ontwikkeling onzer voorouders, dan zal ons oog weldra vallen op het gildenwezen zooals dat, in de Mid deleeuwen opkomend en gestadig uit groeiend, geworden is tot een der toon aangevende elementen in het vroegere staatsbestel. Vooral in de late Middel eeuwen vormden zij een macht in en naast het bestuur der stSd, die hen als iets be langrijks en gewichtigs aanwees. Waar op deze wijze de handwerklieden zich in gilden vereenigden, naar gelang het vak dat zij beoefenden, lag het voor de hand, dat ook voor ontspaning zich dergelijke vereenigingen begonnen te vor men, die vooral hun werk vonden op lit terair gebied. Daarnaast bestonden reeds de z.g. zot- tengilden, en uit de combinatie van deze laatste twee is het lichaam ontstaan dat de hoofdrol zal vervullen in de op handen zijnde Lustrumviering van het Lexdsch studenten Corps. Geschiedkundig gezien is deze ontwik kelingsgang niet geheel juist, schoon zij wel degelijk de verklaring geeft van de sterke overeenkomst in inrichting en be stuur tusschen de Rederijkerskamers en de Gilden. Willen wy zuiverder te werk gaan, dan moeten wij veel verder in de geschie denis teruggrijpen: reeds in de vroegere Middeleeuwen komt in onze landen (zijnde het huidige Nederland en België) het too- neel in zwang, echter op een wijze die wij ons tegenwoordig moeilijk meer kunnen indenken. De oorsprong is n.l. te vinden in de kerken, dat wil zeggen, niet alleen uitgaande van, maar ook werkelijk in, en één organisch geheel vormende met de Kerk. De destijds verslappende invloed, die zij op het volk uitoefende begon de Kerk te benauwen en uitziend naar mid delen om hernieuwde belangstelling bij het volk te wekken, vond zij deze in het tooneeL Op bijzondere dagen des jaars voerde een aantal priesters, later met hulp van burgers, voorstellingen op uit den Bij bel, vaak naast het hoofdaltaar. Lang heeft het echter niet geduurd of deze opvoerin gen werden naar de markt, die te dier tijde steeds voor de kerk was, verplaatst en sedert dien is de hooge strekking der stukken snel te niet gegaan. Het volk werd «fkeerig van dien eeuwigen ernst en van die zwaarwichtige zedepreken en teneinde hen te boeien, zag men zich genoodzaakt ter afwisseling kluchten te evrtoonen of andere luchtige stukken. Van dat oogenblik tot daar waar de Kerk haar greep op deze tooneelopvoerin- gen verloor was het een kleine stap, al bleef het soort der stukken in den vorm der Mysterie-spelen voortbestaan. Daar naast kwamen te staan de „Spelen van Zinne", voorstellende gebeurtenissen met en rond denkbeeldige en zinnebeeldige persoonlijkheden. Maar het meeste aftrek, en dit mogen wij uit het aantal der op voeringen besluiten, vonden toch de „Es battementen of Blijspelen" en de Klucht spelen", in het genre, zooals wij dat van Bredero kennen, maar van een vaak zoo grove geestigheid, dat zij in onzen tijd in het geheel geen ingang meer zouden kun nen vinden. HET ONTSTAAN DER „REDERIJKERS KAMERS". De opvoering dier stukken kwamen wel dra in handen van een bepaalde groep van burgers, die zich in het gildeverband der Rederijkerskamers vereenigden. Deze Kamers, die min of meer ernstige ontspanningsgilden uit de Middeleeuwen, namen al gauw een belangrijke plaats in in het leven onzer voorouders, omdat zij leden van vele verschillende gilden in hun midden vereenigden, en de selectie daar bij uitgeoefend, groot genoeg was om het peil der leden, c.q. dat der werkzaamhe den hoog te houden. Zoo vinden wij lie den uit alle mogelijke standen, beoefe naars van alle mogelijke ambachten bij een om zich te bekwamen in het schrijven van gedichten, in het maken en opvoeren van tooneelstukken. Vooral deze laatsten, die in het openbaar werden opgevoerd, hebben er niet weinig toe bijgedragen om de populariteit van de Rederijkers onder het volk te verhoogen. Hun groote vlucht hebben de kamers echter genomen in den tijd, dat zij onder ling nauwer verbonden begonnen te ra ken en wedstrijden hielden in de welspre kendheid en in het tooneelspel. Bij tijd en wijle noodigde dan de Kamer van een stad de Kamers der omliggende steden*uit tot een z.g. Landjuweel, uitlovende fraaie prijzen voor de besten in de te houden wedstrijden. In die voege tijden, toen het het geheele jaar rond de steden stil was en zonder vertier, was een afwisseling van dien aard steeds zeer welkom en de feestelijkheden werden zoolang mogelijk gerekt. Het Land juweel zelve was in feite de uitgeloofde hoofdprijs, bestaande uit een, meest zil veren, voorwerp of „juweel", dat aan den winnaar van den belangrijksten wedstrijd werd uitgereikt, waarmee deze dan tege lijkertijd op zich nam om binnen een ze ker aantal jaren (waar echter niet zeer streng de hand aan werd gehouden) een nieuw Landjuweel te organiseeren en daarbij zelf als gastheer op te treden. Steeds vinden wij als hoofdvraag, de opzet waar het heele programma om draait, een tooneelopvoering, waarbij de beoordeeling was gegeven aan een jury, gevormd uit leden van alle deelnemende Kamers. In den beginne is het onderwerp vrij, maar later, waarschijnlijk om de ver gelijking te vergemakkelijken, stelt de noodende Kamer een bepaalde vraag, die in den vorm van een tooneelstuk moest worden beantwoord. In sommige gevallen zien wij, dat de te stellen vraag onder censuur van den landvoogd staat, wat zijn reden in het volgende vindt: in tegen stelling met hun oorsprong uit de Katho lieke Kerk zien wij de Kamers worden tot bolwerken van den Hervormden Gods dienst, en als zoodanig werden zij vooral ten tijde van de Spaansche overheersching in onze landen door de regeering gevreesd wegens hun groote invloed op het volk, een invloed zoo groot, dat zelfs een Kardi naal Granvelle hun wenschen niet durfde negeeren, laat staan de Kamers opheffen. Het meest typeerende voorbeeld hiervan is wel de voorgeschiedenis van het Landju weel te Antwerpen in 1561: Hun verzoek kracht bijzettende door de mededeeling, dat zij in den jare 1541 in Dietz door het winnen van een Landjuweel op zich had den genomen, richtten in Februari 1561 Kamer en bestuur der stad Antwerpen zich tot Kardinaal Granvelle, hem smeekende om verlof tot het houden van een Land juweel in het komende jaar. Hoewel Gran velle inzag, dat dit een soort nationale be tooging zou kunnen worden voor het be houd van eigen b^yur, taal en zeden, durfde hij een abrupt- weigering van hun verzoek niet aan, uit vrees op die wijze het volk te. zeer te krenken en hij poogde door uitstellen van de inwilliging van het verzoek het geheele geval op den langen baan te schuiven. Niet echter was dit naar den zin der Antwerpenaren en zijn wend den zich tot de Landvoogdes Margaretha van Parma zelve, haar verzekerende dat dit Landjuweel geenerlei propaganda voor de Hervormde Godsdienst zou vormen, en tevens aan haar de keuze van het onder werp voor den grooten wedstrijd overla tend, te kiezen uit een 24-tal ingestuurde vragen. Op deze basis geen reden tot wei gering ziende, verleende Margaretha den 22sten Maart 1560 het Apostille op het verzoekschrift, op 'uitdrukkelijke voor waarde, dat er geen spot gedreven zou worden met regeerings-persoonlijkheden, noch met eenigerlei instelling van Roomsch Katholieke Kerk of Godsdienst. Gran velle hhd zich hierbij neer te leggen en het gevolg is geweest een Landjuweel grooter en grootscher dan eenige Landju weel daarvoor of daarna. Zoodanig moet de indruk geweest zijn, die het maakte, zelfs op vreemdelingen, dat Richard Clough, zaakgelastigde te Antwerpen van zekere zakenman Thomas Gresham te Lon den in een brief aan zijn meester schreef: „Ik wilde by God dat eenige onzer heeren en adellieden van Engeland dit hadden ge zien Het zou doen gelooven, dat er anderen zijn als wij, en zoo voorzien in de toekomst, want zij die dit kunnen, kunnen meer doen....", en geen tien jaar daar na brak de opstand uit tegen de Spaan sche overheersching. DE WERKWIJZE DER REDERIJKERS KAMERS. Voor wij verder ingaan op het Landju weel doen wij beter een blik te werpen in het inwendige der Rederijkerskamers om hun bestuursvorm en werkwijze te leeren kennen. Als voornaamste figuur, zij het niet altijd als wezenlijk Lelangrijkste, zien wij een eere-voorziter optreden. Prins of Keizer genaamd, en waarlijk waren deze heeren ook vaak van hoogen bloede, maar den werkelijken leider vinden wy in den Hoofdman, den algemeenen voorzitter. Daarnaast staan twee Dekens, twee Kerk meesters, een griffier en een schatbewaar der of boe tm eest er, en dan de leden; de toenmalige verdeeling in „Vastemannen" en „Gezellen" zijn voor ons wellicht het beste vergelijken met donateurs en wer kende leden, want het waren slechts de Gezellen, die gedichten vervaardigden of zich bezig hielden met het opvoeren van tooneelspelen. Meest des Zondags kwamen de leden der Kamer bijeen en werkten dan onder lei ding van den Dichtmeester der Kamer aan hun werkstukken. Deze laatste persoon meest Facteur of Marker genaamd, en dien wij in het bestuur der Kamer slechts zel den ontmoeten, is desalniettemin belang rijker dan de Hoofdman en al zijn hel pers, want deze, als dichter van beroep vaak voor groote sommen door een be paalde Kamer gekocht, had de supervisie op alle pennevruchten der leden, en zijn taak was het ook om de door de Kamer op te voeren stukken te schrijven. Als zoodanig moest hij van alle markten thuis zijn, en Mysteriespelen noch kluchten mochten eenig bezwaar voor hem opleve ren, zoodat wij hem, niet zonder reden, als de belangrijkste figuur uit een Kamer of Maatschappij, zooals men destijds placht te zeggen, mogen aanmerken. Ner gens is te vinden of het in deze vakken ook mogelijk was om Meester te worden, zooals in de andere gilden: Meester-sme- den, Meester-timmerlieden en dergelijke, maar gezien het uitgesproken ontspan- ningskarakter der Rederijkerskamers lykt dit zeer onwaarschijnlijk. Een andere belangrijke functie, die echter slechts van tijdelijken aard was, bekleedden zij, die aangewezen waren om als afgezanten de vreemde Kamers te be zoeken en uit te noodigen voor een ko mend Landjuweel. Met pracht en praal reisden zij door het land, en met niet minder luister ontvingen de verschillende Kamers hen, vaak een gastmaal te hun ner eere aanrichtende, waarbij over en weer redevoeringen werden gehouden en de gasten de uitnoodiging hunner Kamer overbrachte, alles in dichtvorm, zooals dat bij bijeenkomsten van Rederijkers ge bruik was. Zoo trokken zij rond langs de verschillende Kamers, die voor de uit noodiging in aanmerking kwamen, want lang niet alle Maatschappijen stonden op denzelfden trap; een scherpe verdeeling in „Vrye" en „Onvrye" Kamers kenmerkte dit verschil en voor het overgaan van de lagere groep naar de hoogere was verlof daartoe van twee zijden noodig: In de eerste plaats van het bestuur der stad, dat zich door het erkennen van een Ka mer als Vrije Kamer tot eenige, vaak niet geringe, geldelijke bijstand verplichtte, en vervolgens was erkenning noodig door de Hoofdkamer van het betrokken gewest. De Onvrije Kamers hadden veel minder privilegiën dan de Vrye, en dat trad vooral op den voorgrond bij de deelneming aan Landjuweelen. Wel hadden zij n.l. het recht tot deelneming, maar zulks buiten mededinging. Toch zien wij hen vaak bij dergelijke gelegenheden optreden, wellicht in de hoop om wegens hun prestaties snel ler als Vrye Kamers erkend te worden. Of deze reden juist is, is niet bekend, al is zij wel voor de hand liggend. Als een bezwaar er tegen zou kunnen gelden, dat sommige Kamers in het geheel niet op erkenning gesteld waren, wegens de hooge, daaraan verbonden, kosten. FEESTSTEMMING ROND HET LANDJUWEEL. Maar keeren wy terug tot het Land juweel in het algemeen: Dagen, soms we ken achtereen kon zoo'n Landjuweel duren, en heel de stad leefde op in een ongekende feeststemming. Vol pracht en praal trokken de genoo- digde Kamers de stad binnen en met hen kwam een sleep van marskramers en ker misklanten, kwakzalvers en waarzeggers. De vreugde bij het inhalen der gasten was groot en de poorters versierden him wo ningen ter eere der vreemden. Beschouwen wij nader het oogenblik waarop uit alle windstreken de Maat schappijen hun intrede doen: De roep van het komende Landjuweel heeft de stad gevuld met vreemden, met neringdoenden en met feestgangers. De leden der ont vangende Kamer hebben zich in him fraaiste gewaden opgesteld op de markt om de gasten, die aan hun uitnoodiging gehoor hadden gegeven en die gekomen waren uit plaatsen die, voor dien tyd, vaak ver af gelegen waren, welkom te heeten. Voorafgegaan door herauten, wapendra gers, vaandeldragers en bedienden komen de Kamers, ieder met haar Eere-voorzitter of Prins en haar Hoofdman, ieder met een afdeeling gewapende gildebroeders en een groep gezellen de stadspoorten binnen. Waar vaak prijzen werden uitgeloofd voor den schoonsten intocht, had ieder het zijne gedaan om zijn stoet zoo groot mo gelijken luister bij te zetten Men bracht wel praalwagens mede, voorstellende het embleem van de betreffende Kamer, of een episode uit het stuk, dat zij zouden opvoeren als het oogenblik der wedstrij den daar was, maar vaak ook waren het de, in den stoet meegevoerde, zotten die het succes van den intocht bepaalden. Als dan op de markt de begroeting heeft plaats gevonden met de ontvan gende Kamer, met Schout en Schepenen en aldus het Landjuweel begonnen is, trek ken de Kamers gezamenlijk de stad door om de versierde straten te aanschouwen, maar zeker niet minder om gezien te wor den en de gunst van het volk te ver werven De dagen daarop werden de wedstrijden gehouden, in dolle vreugde of in groote plechtigheid, al naar den aard der opge voerde stukken, maar des avonds werd er stevig gegeten, gedronken en feestgevierd. De Rederijkerskamers in den vorm zoo als die hierboven weergegeven zijn, heb ben een hardnekkig leven gehad; ver in de 17de eeuw vinden wij hen nog terug, zij het gewijzigd naar de tijdsomstandig heden en zelfs de 18de en de 19de eeuw hebben nog overblijfselen van deze, eens zoo glorierijke, instellingen gekend. Niet zonder reden is het Leidsch Stu dentencorps er met graagte toe overge gaan om dit onderwerp voor een Lustrum viering te aanvaarden, waar het bij haar voorlag om de stad Leiden en hare bur gerij zooveel mogelijk in de viering te betrekken. En werkelijk, er zullen maar weinige gegevens voor een Lustrumviering zijn, die een zoo harmonisch geheel vormen met de, bij dergelijke gelegenheden, lang zamerhand in zwang geraakte gebruiken als het versieren der stad, de zoo geliefde Maskerade en het Lunapark. Is dan het doel een wederopvoering van een Land juweel, dan brengt dit met zich mede een feestelijkheid, die oorspronkelijk van de burgerij zelf uitging en als zoodanig ge heel binnen de wallen der stad Leiden moet plaats vinden, waar het in dezen de Leidsche Kamer zal zijn die van heind en verre haar gasten genood heeft tot een Landjuweel Zoo zal een feest ontstaan, waarbij in de eerste plaats de Leidsche bevolking vreugde en voordeel zal vinden. KOOPT BIJ HEN, DIE IN UW DAGBLAD ADVERTEEREN Gast van de „Sabena". Een bus vam de Belgische luchtvaart maatschappij „Sabena" bracht ons in tien minuten naar het tentoonstellingsterrein, zonder ons te brengen door het tij droo ven- de drukke gedeelte van de Belgische hoofd stad. Het regende hier in Brussel al even erg als in het vaderland, met het gevolg, dat de straten van het tentoonstellingster rein het aanzien hadden van een zoo juist drooggelegden Hollandschen polder. Dat is geen aangename herinnering bij het ver blijf van een heelen dag op de immense tentoonstelling. De zon zal het geheele ge val hopelijk spoedig afdoend drogen, zóó afdoende naar alle waarschijnlijkheid, dat de moddervlakten zullen veranderen in een woestijn, hetgeen teveel van de goede en noodige droogte zal zijn. Wij hadden intusschen te doen met den gelen modder, die hardnekkig aan schoe- nen en broekspijpen kleefde, waardoor de journalisten elkaar al spoedig voor grond werkers gingen slijten. Na een kort bezoek aan het Nederlandsch paviljoen, over welks inrichting en uitvoering het niet on ze taak is uitvoerig te schrijven, werd het gezelschap aan een welverzorgde lunch in restaurant Canterbury genoodigd, na afloop waarvan de persmannen individueel hun aandacht aan de expositie konden wijden. Een vertegenwoordiger van de „Sabena" nam een aantal Nederlandsohe collega's voor zijn rekening en leidde hen op char mante wijze rond over verschillende pavil joens, waarbij de tijd uiteraard te beperkt was, om het geheel in oogenschouw te ne men. Genoeg zij het in dit verband op te mer ken, dat de tentoonstelling een bezoek ten volle waard is, al was het alleen maar om Oud-Brussel, dat op waarlijk pittoreske en smaakvolle wijze is gebouwd. Vanzelf sprekend hebben de estaminets in Oud- Brussel de overhand, maar daarom juist is het attractief voor eiken tentoonstellingbe zoeker. Het overhaaste diner. Tot slot van den dag werd op het Brus- selsahe vliegveld Haren een diner aangebo MINISTER MARCHANT'S OVERGANG. Een verklaring van Minister Oud. Naar aanleiding van de door de „Maas bode" gegeven, ook door ons gepubliceer de, voorstelling van den gang van zaken in verband met den overgang van minis ter Marchant tot de Katholieke Kerk, heeft minister Oud de „Telegraaf" gemach tigd tot het publiceeren van de volgende verklaring zijnerzijds: „In den ministerraad van 7 Mei heeft de heer Marchant medegedeeld, dat hij tot het R. K. geloof was overgegaan. Deze mededeeling kwam volkomen onverwacht, noch dr. Colijn, noch mij was daarvan iets bekend. Er is toen geen beslissing geno men. Na rijp beraad heb ik den volgenden morgen, dus op 8 Mei, schriftelijk aan dr. Colijn medegedeeld, dat ik geen lid van het kabinet zou kunnen blijven, wanneer mr. Marchant daarvan deel zou blijven uitmaken. Van dit schrijven zond ik ge lijktijdig een afschrift aan mr. Marchant. Daarop heeft minister Marchant aan mi nister Colijn geschreven en is door laatst genoemde op den brief van mr. Marchant geantwoord". VERGADERING DER ST. RADBOUD- STICHTING. Te Breda onder voorzitterschap van Mgr. Hopmans. De St. Radboudstichting heeft onder lei ding van Z.H.Exc. Mgr. P. A W. Hop mans, bisschop van Breda, vergaderd. In tegenstelling met de traditie had de ver gadering met te Utrecht plaats, daar de aartsbisschop Z.H.Exc. Mgr. J. Jansen door ziekte verhinderd is, maar te Breda, waar de oudste Bisschop van het doorluchtig episcopaat resideert. De vergadering werd door 28 personen bijgewoond, onder wie ook H.H. H.H. Excellenties Mgr. A. F. Die pen, Bisschop van 's-Hertogenbosch, Mgr. J. Aengenent, Bisschop van Haarlem en Mgr. dr. Jos. Lemmens, bisschop van Roermond. „Volkskr."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 6