DE A.S. LEIDSCHE
LUSTRUMFEESTEN
NIEUWE K.L.M.-DIENST
AMSTERDAM-BRUSSEL GEOPEND.
ZATERDAG 18 MEI 19JS
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD. - PAG. 6
De historische ondergrond
van het op te voeren Landjuweel
Vijf maal per dag op en neer.
Men kan een slechter gastvrouwe treffen
dan de K.L.M., die het den Nederlandischen
persvertegenwoordigers bij de opening van
j de speciale wereldtentoonstellingsdienst op
Brussel weer eens bijzonder aangenaam
heeft willen maken en haar moeite met
succes zag bekroond. Deze nieuwe dienst
van de K.L.M. is zoo verbluffend, dat hij
met meer dan gewone nadrukkelijkheid
mag worden gememoreerd. Men kan gedu
rende den tijd, dat de wereldtentoonstel
ling wordt gehouden en dat is tot Oc
tober vijf maal per dag van Amster
damSchiphol via Rotterdam-Waalhaven
naar Brussel in den luttelen tijd van zegge
en schrijven één uur. Twee dezer diensten
geven aansluiting op Parijs en drie corres
pondeer en op het binnenlandsch luchtver
keer. Voeg daarbij nog den op denzelfden
dag geopenden tweemaal daagschen dienst
EindhovenBrussel, dan heeft men het
volledige net der verbindingen tusschen de
twee buurstaten voor oogen.
Met een Douglas.
Wij zouden des morgens in de vroegte met
het eerste vliegtuig van Waalhaven star
ten, hetgeen ons zou hebben gebracht in de
zachtveerende kussens der fauteuils van de
Douglas-machine. Maar door omstandighe
den kwamen wij anderhalf uur later te
recht op de eveneens zachte kussens van
een Fransche Wibot. Alle respect voor deze
Wibots, welke de Air France op aandringen
van de K.L.M. tusschen Parijs en Amster
dam in de vlucht heeft gebracht. Een Wibot
van drie motoren ligt vast en stevig in het
ruim, maar hij raast een beetje erg. In een
Douglas is dat toch altijd prettiger. Men
kan er rustig praten en men heeft geen
watjes noodig tegen het doof worden. De
Wibot bracht ons dan over het groene Hol
land, over de weiden en de akkers, over het
bruinige Brabant en het malsche Vlaam-
sche land.
In een half uur.
naar de Belgische hoofdstad. Een half uur
van Waalhaven naar Brussel. Het is ge
makkelijk te begrijpen voor een mensche-
lijk brein, dat gewend is te rekenen met
fietspedalen of hoogstens met auto of trein.
En zelfs dit half uur heeft zijn sensaties,
zooals toen uit een wolkenbank vlak I
vóór ons plotseling een Buiitsch vlieg
tuig opdook en
„rakelings" voorbijgevlogen
was, vóór we ons goed rekenschap konden
geven van de situatie, waarin we zouden
zijn gekomen, wanneer wij nu eens vijf
tig, of honderd meter meer naar links
hadden gevlogen. Wat dan in dit geval?
We vroegen het later aan den Fransohen
piloot, die een grimas maakte, lachte en
het een denkbeeldig geval noemde. Toen
we hem erop opmerkzaam maakte, dat de
verschijning van het Duitsche vliegtuig ook
voor hem een verrassing was geweest, waar
wij hem zijn collega haastig zagen aan-
s too ten en opdracht gaf een telegram door
te zenden, gaf hij toe, maar meende met
een wijd gebaar: „Het luchtruim is groot en
gewoonlijk weten we ook wel, wanneer we
iemand zullen ontmoeten".
den, na afloop waarvan de F. 22, komende
uit Parijs, ons om 9.45 uur zou opnemen,
om ons naar patria terug te brengen. De
heer de Vries van de K.L.M. en eenige col
lega's zouden echter met het toestel van
8.30 uur vertrekken met het oog op drin
gende bezigheden en treinverbindingen in
Amsterdam. Aldus werd besloten het ons,
na heft vertrek van deze heeren, die hun
diner slechts gedeeltelijk zouden kunnen
savoueeren, nog gezellig te maken tot
kwart voor tien. Om even vóór half negen
verscheen inderdaad een Dou giaam ach ine,
de „Kieviet", bestuurd door Sillevis en de
heer de Vries vertrok met zijn gezellen.
Wij schoven op aan tafel en zetten den
maaltijd en den kout gemoedelijk voort
Doch ndet lang! Op een gegeven moment
komt een employé het restaurant binnen
met de ontstellende mededeeling: „Parij-
sche toestel start niet wegens weersgesteld
heid".
„Kievit" moet terugkeeren.
Stilte van schrik en verbazing. „Ik móét
weg", zegt er een. En dan komt het mo
ment, dat zich in ons geheugen grift omdat
wij er die prachtige, onschatbare waarde
van de radio in vinden. „Nu", zegt de K.L.
M.-vertegenwoordiger, „als de heeren weg
moeten, zullen wij de „Kievit" laten terug
komen" en hij gebaart met zijn wijsvinger
„kom hier". Wij vinden het allemaal prach
tig en geen van ons heeft dat nog meege
maakt Zoo maar, tusschen neus en lippen,
een machtig vliegtuig oommandeeren te
rug te keeren! Wij zijn er stil van en zien
elkaar glunderend aan.
De kellners serveeren met spoed verder,
want de „Kievit" heeft het seintje al ge
kregen. Wij slikken, gauw-gauw. Het is wel
niet netjes, maar wü beleven zooveel ge
noegen in dat geval, dat we niet rustig
meer kunnen blijven zitten.
„Wat gebeurt er nu?" dacht ik.
En nauwelijks tien minuten later schuift
de glimmende Douglas voor ons. De jour
nalisten stormen er op af en begroeten den
heer de Vries en de collega's, met een don
derend hoera. Het gezicht van den heer de
Vries is er een om te fotografeeren. „Ik zat
op mijn gemak het avondblad, dat Sillevis
uit Amsterdam had meegebracht, te lezen,
vertelt de heer de Vries, toen ik ineens de
motoren hoorde afzetten. Ik denk: wat ge
beurt er nu? Landen wij in Antwerpen?
Maar ineens zag ik, dat het Brussel was en
vond ik het nog raadselachtiger. Totdat
Sillevis me de oplossing gaf!"
Alleen de perschef van de K.L.M., de
heer Rustman, moest tenslotte achterblij
ven. Vijftien menschen nam de „Kieviet"
mee en ging de lucht in, na eerst te zijn
verlost van zijn ballast in het overigens
In het stormachtige, rumoerige weer
bracht de „Kievit" ons veilig en wel naar
huis. In Parijs hagelde het, hier joeg een
stevige storm door het luchtruim en goot
de regen. Maar voor een Douglas be teekent
dat niet veel!
BINNENLAND
De Lustrumcommissie van het L. S. C.
schrijft ons:
Als wij in de ruimte onzer vaderland
fiche geschiedenis zoeken naar die dingen,
die wij als werkelijk belangrijk mogen
aanmerken voor de ontwikkeling onzer
voorouders, dan zal ons oog weldra vallen
op het gildenwezen zooals dat, in de Mid
deleeuwen opkomend en gestadig uit
groeiend, geworden is tot een der toon
aangevende elementen in het vroegere
staatsbestel. Vooral in de late Middel
eeuwen vormden zij een macht in en naast
het bestuur der stSd, die hen als iets be
langrijks en gewichtigs aanwees.
Waar op deze wijze de handwerklieden
zich in gilden vereenigden, naar gelang
het vak dat zij beoefenden, lag het voor
de hand, dat ook voor ontspaning zich
dergelijke vereenigingen begonnen te vor
men, die vooral hun werk vonden op lit
terair gebied.
Daarnaast bestonden reeds de z.g. zot-
tengilden, en uit de combinatie van deze
laatste twee is het lichaam ontstaan dat
de hoofdrol zal vervullen in de op handen
zijnde Lustrumviering van het Lexdsch
studenten Corps.
Geschiedkundig gezien is deze ontwik
kelingsgang niet geheel juist, schoon zij
wel degelijk de verklaring geeft van de
sterke overeenkomst in inrichting en be
stuur tusschen de Rederijkerskamers en de
Gilden. Willen wy zuiverder te werk gaan,
dan moeten wij veel verder in de geschie
denis teruggrijpen: reeds in de vroegere
Middeleeuwen komt in onze landen (zijnde
het huidige Nederland en België) het too-
neel in zwang, echter op een wijze die wij
ons tegenwoordig moeilijk meer kunnen
indenken. De oorsprong is n.l. te vinden
in de kerken, dat wil zeggen, niet alleen
uitgaande van, maar ook werkelijk in, en
één organisch geheel vormende met de
Kerk. De destijds verslappende invloed,
die zij op het volk uitoefende begon de
Kerk te benauwen en uitziend naar mid
delen om hernieuwde belangstelling bij
het volk te wekken, vond zij deze in het
tooneeL Op bijzondere dagen des jaars
voerde een aantal priesters, later met hulp
van burgers, voorstellingen op uit den Bij
bel, vaak naast het hoofdaltaar. Lang heeft
het echter niet geduurd of deze opvoerin
gen werden naar de markt, die te dier
tijde steeds voor de kerk was, verplaatst
en sedert dien is de hooge strekking der
stukken snel te niet gegaan. Het volk werd
«fkeerig van dien eeuwigen ernst en van
die zwaarwichtige zedepreken en teneinde
hen te boeien, zag men zich genoodzaakt
ter afwisseling kluchten te evrtoonen of
andere luchtige stukken.
Van dat oogenblik tot daar waar de
Kerk haar greep op deze tooneelopvoerin-
gen verloor was het een kleine stap, al
bleef het soort der stukken in den vorm
der Mysterie-spelen voortbestaan. Daar
naast kwamen te staan de „Spelen van
Zinne", voorstellende gebeurtenissen met
en rond denkbeeldige en zinnebeeldige
persoonlijkheden. Maar het meeste aftrek,
en dit mogen wij uit het aantal der op
voeringen besluiten, vonden toch de „Es
battementen of Blijspelen" en de Klucht
spelen", in het genre, zooals wij dat van
Bredero kennen, maar van een vaak zoo
grove geestigheid, dat zij in onzen tijd in
het geheel geen ingang meer zouden kun
nen vinden.
HET ONTSTAAN DER „REDERIJKERS
KAMERS".
De opvoering dier stukken kwamen wel
dra in handen van een bepaalde groep
van burgers, die zich in het gildeverband
der Rederijkerskamers vereenigden.
Deze Kamers, die min of meer ernstige
ontspanningsgilden uit de Middeleeuwen,
namen al gauw een belangrijke plaats in
in het leven onzer voorouders, omdat zij
leden van vele verschillende gilden in hun
midden vereenigden, en de selectie daar
bij uitgeoefend, groot genoeg was om het
peil der leden, c.q. dat der werkzaamhe
den hoog te houden. Zoo vinden wij lie
den uit alle mogelijke standen, beoefe
naars van alle mogelijke ambachten bij
een om zich te bekwamen in het schrijven
van gedichten, in het maken en opvoeren
van tooneelstukken. Vooral deze laatsten,
die in het openbaar werden opgevoerd,
hebben er niet weinig toe bijgedragen om
de populariteit van de Rederijkers onder
het volk te verhoogen.
Hun groote vlucht hebben de kamers
echter genomen in den tijd, dat zij onder
ling nauwer verbonden begonnen te ra
ken en wedstrijden hielden in de welspre
kendheid en in het tooneelspel. Bij tijd en
wijle noodigde dan de Kamer van een
stad de Kamers der omliggende steden*uit
tot een z.g. Landjuweel, uitlovende fraaie
prijzen voor de besten in de te houden
wedstrijden.
In die voege tijden, toen het het geheele
jaar rond de steden stil was en zonder
vertier, was een afwisseling van dien aard
steeds zeer welkom en de feestelijkheden
werden zoolang mogelijk gerekt. Het Land
juweel zelve was in feite de uitgeloofde
hoofdprijs, bestaande uit een, meest zil
veren, voorwerp of „juweel", dat aan den
winnaar van den belangrijksten wedstrijd
werd uitgereikt, waarmee deze dan tege
lijkertijd op zich nam om binnen een ze
ker aantal jaren (waar echter niet zeer
streng de hand aan werd gehouden) een
nieuw Landjuweel te organiseeren en
daarbij zelf als gastheer op te treden.
Steeds vinden wij als hoofdvraag, de
opzet waar het heele programma om
draait, een tooneelopvoering, waarbij de
beoordeeling was gegeven aan een jury,
gevormd uit leden van alle deelnemende
Kamers. In den beginne is het onderwerp
vrij, maar later, waarschijnlijk om de ver
gelijking te vergemakkelijken, stelt de
noodende Kamer een bepaalde vraag, die
in den vorm van een tooneelstuk moest
worden beantwoord. In sommige gevallen
zien wij, dat de te stellen vraag onder
censuur van den landvoogd staat, wat zijn
reden in het volgende vindt: in tegen
stelling met hun oorsprong uit de Katho
lieke Kerk zien wij de Kamers worden
tot bolwerken van den Hervormden Gods
dienst, en als zoodanig werden zij vooral
ten tijde van de Spaansche overheersching
in onze landen door de regeering gevreesd
wegens hun groote invloed op het volk,
een invloed zoo groot, dat zelfs een Kardi
naal Granvelle hun wenschen niet durfde
negeeren, laat staan de Kamers opheffen.
Het meest typeerende voorbeeld hiervan is
wel de voorgeschiedenis van het Landju
weel te Antwerpen in 1561: Hun verzoek
kracht bijzettende door de mededeeling,
dat zij in den jare 1541 in Dietz door het
winnen van een Landjuweel op zich had
den genomen, richtten in Februari 1561
Kamer en bestuur der stad Antwerpen zich
tot Kardinaal Granvelle, hem smeekende
om verlof tot het houden van een Land
juweel in het komende jaar. Hoewel Gran
velle inzag, dat dit een soort nationale be
tooging zou kunnen worden voor het be
houd van eigen b^yur, taal en zeden,
durfde hij een abrupt- weigering van hun
verzoek niet aan, uit vrees op die wijze
het volk te. zeer te krenken en hij poogde
door uitstellen van de inwilliging van het
verzoek het geheele geval op den langen
baan te schuiven. Niet echter was dit naar
den zin der Antwerpenaren en zijn wend
den zich tot de Landvoogdes Margaretha
van Parma zelve, haar verzekerende dat
dit Landjuweel geenerlei propaganda voor
de Hervormde Godsdienst zou vormen, en
tevens aan haar de keuze van het onder
werp voor den grooten wedstrijd overla
tend, te kiezen uit een 24-tal ingestuurde
vragen. Op deze basis geen reden tot wei
gering ziende, verleende Margaretha den
22sten Maart 1560 het Apostille op het
verzoekschrift, op 'uitdrukkelijke voor
waarde, dat er geen spot gedreven zou
worden met regeerings-persoonlijkheden,
noch met eenigerlei instelling van Roomsch
Katholieke Kerk of Godsdienst. Gran
velle hhd zich hierbij neer te leggen en
het gevolg is geweest een Landjuweel
grooter en grootscher dan eenige Landju
weel daarvoor of daarna. Zoodanig moet
de indruk geweest zijn, die het maakte,
zelfs op vreemdelingen, dat Richard
Clough, zaakgelastigde te Antwerpen van
zekere zakenman Thomas Gresham te Lon
den in een brief aan zijn meester schreef:
„Ik wilde by God dat eenige onzer heeren
en adellieden van Engeland dit hadden ge
zien Het zou doen gelooven, dat er
anderen zijn als wij, en zoo voorzien in de
toekomst, want zij die dit kunnen, kunnen
meer doen....", en geen tien jaar daar
na brak de opstand uit tegen de Spaan
sche overheersching.
DE WERKWIJZE DER REDERIJKERS
KAMERS.
Voor wij verder ingaan op het Landju
weel doen wij beter een blik te werpen in
het inwendige der Rederijkerskamers om
hun bestuursvorm en werkwijze te leeren
kennen. Als voornaamste figuur, zij het
niet altijd als wezenlijk Lelangrijkste, zien
wij een eere-voorziter optreden. Prins of
Keizer genaamd, en waarlijk waren deze
heeren ook vaak van hoogen bloede, maar
den werkelijken leider vinden wy in den
Hoofdman, den algemeenen voorzitter.
Daarnaast staan twee Dekens, twee Kerk
meesters, een griffier en een schatbewaar
der of boe tm eest er, en dan de leden; de
toenmalige verdeeling in „Vastemannen"
en „Gezellen" zijn voor ons wellicht het
beste vergelijken met donateurs en wer
kende leden, want het waren slechts de
Gezellen, die gedichten vervaardigden of
zich bezig hielden met het opvoeren van
tooneelspelen.
Meest des Zondags kwamen de leden der
Kamer bijeen en werkten dan onder lei
ding van den Dichtmeester der Kamer aan
hun werkstukken. Deze laatste persoon
meest Facteur of Marker genaamd, en dien
wij in het bestuur der Kamer slechts zel
den ontmoeten, is desalniettemin belang
rijker dan de Hoofdman en al zijn hel
pers, want deze, als dichter van beroep
vaak voor groote sommen door een be
paalde Kamer gekocht, had de supervisie
op alle pennevruchten der leden, en zijn
taak was het ook om de door de Kamer
op te voeren stukken te schrijven. Als
zoodanig moest hij van alle markten thuis
zijn, en Mysteriespelen noch kluchten
mochten eenig bezwaar voor hem opleve
ren, zoodat wij hem, niet zonder reden,
als de belangrijkste figuur uit een Kamer
of Maatschappij, zooals men destijds
placht te zeggen, mogen aanmerken. Ner
gens is te vinden of het in deze vakken
ook mogelijk was om Meester te worden,
zooals in de andere gilden: Meester-sme-
den, Meester-timmerlieden en dergelijke,
maar gezien het uitgesproken ontspan-
ningskarakter der Rederijkerskamers lykt
dit zeer onwaarschijnlijk.
Een andere belangrijke functie, die
echter slechts van tijdelijken aard was,
bekleedden zij, die aangewezen waren om
als afgezanten de vreemde Kamers te be
zoeken en uit te noodigen voor een ko
mend Landjuweel. Met pracht en praal
reisden zij door het land, en met niet
minder luister ontvingen de verschillende
Kamers hen, vaak een gastmaal te hun
ner eere aanrichtende, waarbij over en
weer redevoeringen werden gehouden en
de gasten de uitnoodiging hunner Kamer
overbrachte, alles in dichtvorm, zooals
dat bij bijeenkomsten van Rederijkers ge
bruik was. Zoo trokken zij rond langs de
verschillende Kamers, die voor de uit
noodiging in aanmerking kwamen, want
lang niet alle Maatschappijen stonden op
denzelfden trap; een scherpe verdeeling
in „Vrye" en „Onvrye" Kamers kenmerkte
dit verschil en voor het overgaan van de
lagere groep naar de hoogere was verlof
daartoe van twee zijden noodig: In de
eerste plaats van het bestuur der stad,
dat zich door het erkennen van een Ka
mer als Vrije Kamer tot eenige, vaak niet
geringe, geldelijke bijstand verplichtte, en
vervolgens was erkenning noodig door de
Hoofdkamer van het betrokken gewest.
De Onvrije Kamers hadden veel minder
privilegiën dan de Vrye, en dat trad
vooral op den voorgrond bij de deelneming
aan Landjuweelen. Wel hadden zij n.l. het
recht tot deelneming, maar zulks buiten
mededinging. Toch zien wij hen vaak bij
dergelijke gelegenheden optreden, wellicht
in de hoop om wegens hun prestaties snel
ler als Vrye Kamers erkend te worden.
Of deze reden juist is, is niet bekend, al
is zij wel voor de hand liggend. Als een
bezwaar er tegen zou kunnen gelden, dat
sommige Kamers in het geheel niet op
erkenning gesteld waren, wegens de hooge,
daaraan verbonden, kosten.
FEESTSTEMMING ROND HET
LANDJUWEEL.
Maar keeren wy terug tot het Land
juweel in het algemeen: Dagen, soms we
ken achtereen kon zoo'n Landjuweel
duren, en heel de stad leefde op in een
ongekende feeststemming.
Vol pracht en praal trokken de genoo-
digde Kamers de stad binnen en met hen
kwam een sleep van marskramers en ker
misklanten, kwakzalvers en waarzeggers.
De vreugde bij het inhalen der gasten was
groot en de poorters versierden him wo
ningen ter eere der vreemden.
Beschouwen wij nader het oogenblik
waarop uit alle windstreken de Maat
schappijen hun intrede doen: De roep van
het komende Landjuweel heeft de stad
gevuld met vreemden, met neringdoenden
en met feestgangers. De leden der ont
vangende Kamer hebben zich in him
fraaiste gewaden opgesteld op de markt
om de gasten, die aan hun uitnoodiging
gehoor hadden gegeven en die gekomen
waren uit plaatsen die, voor dien tyd,
vaak ver af gelegen waren, welkom te
heeten.
Voorafgegaan door herauten, wapendra
gers, vaandeldragers en bedienden komen
de Kamers, ieder met haar Eere-voorzitter
of Prins en haar Hoofdman, ieder met een
afdeeling gewapende gildebroeders en een
groep gezellen de stadspoorten binnen.
Waar vaak prijzen werden uitgeloofd voor
den schoonsten intocht, had ieder het
zijne gedaan om zijn stoet zoo groot mo
gelijken luister bij te zetten Men bracht
wel praalwagens mede, voorstellende het
embleem van de betreffende Kamer, of
een episode uit het stuk, dat zij zouden
opvoeren als het oogenblik der wedstrij
den daar was, maar vaak ook waren het
de, in den stoet meegevoerde, zotten die
het succes van den intocht bepaalden.
Als dan op de markt de begroeting
heeft plaats gevonden met de ontvan
gende Kamer, met Schout en Schepenen
en aldus het Landjuweel begonnen is, trek
ken de Kamers gezamenlijk de stad door
om de versierde straten te aanschouwen,
maar zeker niet minder om gezien te wor
den en de gunst van het volk te ver
werven
De dagen daarop werden de wedstrijden
gehouden, in dolle vreugde of in groote
plechtigheid, al naar den aard der opge
voerde stukken, maar des avonds werd er
stevig gegeten, gedronken en feestgevierd.
De Rederijkerskamers in den vorm zoo
als die hierboven weergegeven zijn, heb
ben een hardnekkig leven gehad; ver in
de 17de eeuw vinden wij hen nog terug,
zij het gewijzigd naar de tijdsomstandig
heden en zelfs de 18de en de 19de eeuw
hebben nog overblijfselen van deze, eens
zoo glorierijke, instellingen gekend.
Niet zonder reden is het Leidsch Stu
dentencorps er met graagte toe overge
gaan om dit onderwerp voor een Lustrum
viering te aanvaarden, waar het bij haar
voorlag om de stad Leiden en hare bur
gerij zooveel mogelijk in de viering te
betrekken.
En werkelijk, er zullen maar weinige
gegevens voor een Lustrumviering zijn,
die een zoo harmonisch geheel vormen
met de, bij dergelijke gelegenheden, lang
zamerhand in zwang geraakte gebruiken
als het versieren der stad, de zoo geliefde
Maskerade en het Lunapark. Is dan het
doel een wederopvoering van een Land
juweel, dan brengt dit met zich mede een
feestelijkheid, die oorspronkelijk van de
burgerij zelf uitging en als zoodanig ge
heel binnen de wallen der stad Leiden
moet plaats vinden, waar het in dezen
de Leidsche Kamer zal zijn die van heind
en verre haar gasten genood heeft tot
een Landjuweel
Zoo zal een feest ontstaan, waarbij in
de eerste plaats de Leidsche bevolking
vreugde en voordeel zal vinden.
KOOPT BIJ HEN,
DIE IN UW DAGBLAD
ADVERTEEREN
Gast van de „Sabena".
Een bus vam de Belgische luchtvaart
maatschappij „Sabena" bracht ons in tien
minuten naar het tentoonstellingsterrein,
zonder ons te brengen door het tij droo ven-
de drukke gedeelte van de Belgische hoofd
stad. Het regende hier in Brussel al even
erg als in het vaderland, met het gevolg,
dat de straten van het tentoonstellingster
rein het aanzien hadden van een zoo juist
drooggelegden Hollandschen polder. Dat is
geen aangename herinnering bij het ver
blijf van een heelen dag op de immense
tentoonstelling. De zon zal het geheele ge
val hopelijk spoedig afdoend drogen, zóó
afdoende naar alle waarschijnlijkheid, dat
de moddervlakten zullen veranderen in een
woestijn, hetgeen teveel van de goede en
noodige droogte zal zijn.
Wij hadden intusschen te doen met den
gelen modder, die hardnekkig aan schoe-
nen en broekspijpen kleefde, waardoor de
journalisten elkaar al spoedig voor grond
werkers gingen slijten. Na een kort bezoek
aan het Nederlandsch paviljoen, over
welks inrichting en uitvoering het niet on
ze taak is uitvoerig te schrijven, werd het
gezelschap aan een welverzorgde lunch in
restaurant Canterbury genoodigd, na afloop
waarvan de persmannen individueel hun
aandacht aan de expositie konden wijden.
Een vertegenwoordiger van de „Sabena"
nam een aantal Nederlandsohe collega's
voor zijn rekening en leidde hen op char
mante wijze rond over verschillende pavil
joens, waarbij de tijd uiteraard te beperkt
was, om het geheel in oogenschouw te ne
men.
Genoeg zij het in dit verband op te mer
ken, dat de tentoonstelling een bezoek
ten volle waard is, al was het alleen maar
om Oud-Brussel, dat op waarlijk pittoreske
en smaakvolle wijze is gebouwd. Vanzelf
sprekend hebben de estaminets in Oud-
Brussel de overhand, maar daarom juist is
het attractief voor eiken tentoonstellingbe
zoeker.
Het overhaaste diner.
Tot slot van den dag werd op het Brus-
selsahe vliegveld Haren een diner aangebo
MINISTER MARCHANT'S OVERGANG.
Een verklaring van Minister Oud.
Naar aanleiding van de door de „Maas
bode" gegeven, ook door ons gepubliceer
de, voorstelling van den gang van zaken
in verband met den overgang van minis
ter Marchant tot de Katholieke Kerk,
heeft minister Oud de „Telegraaf" gemach
tigd tot het publiceeren van de volgende
verklaring zijnerzijds:
„In den ministerraad van 7 Mei heeft de
heer Marchant medegedeeld, dat hij tot
het R. K. geloof was overgegaan. Deze
mededeeling kwam volkomen onverwacht,
noch dr. Colijn, noch mij was daarvan iets
bekend. Er is toen geen beslissing geno
men.
Na rijp beraad heb ik den volgenden
morgen, dus op 8 Mei, schriftelijk aan dr.
Colijn medegedeeld, dat ik geen lid van
het kabinet zou kunnen blijven, wanneer
mr. Marchant daarvan deel zou blijven
uitmaken. Van dit schrijven zond ik ge
lijktijdig een afschrift aan mr. Marchant.
Daarop heeft minister Marchant aan mi
nister Colijn geschreven en is door laatst
genoemde op den brief van mr. Marchant
geantwoord".
VERGADERING DER ST. RADBOUD-
STICHTING.
Te Breda onder voorzitterschap van
Mgr. Hopmans.
De St. Radboudstichting heeft onder lei
ding van Z.H.Exc. Mgr. P. A W. Hop
mans, bisschop van Breda, vergaderd. In
tegenstelling met de traditie had de ver
gadering met te Utrecht plaats, daar de
aartsbisschop Z.H.Exc. Mgr. J. Jansen door
ziekte verhinderd is, maar te Breda, waar
de oudste Bisschop van het doorluchtig
episcopaat resideert. De vergadering werd
door 28 personen bijgewoond, onder wie
ook H.H. H.H. Excellenties Mgr. A. F. Die
pen, Bisschop van 's-Hertogenbosch, Mgr.
J. Aengenent, Bisschop van Haarlem
en Mgr. dr. Jos. Lemmens, bisschop van
Roermond.
„Volkskr."