VRIJDAG 3 MEI 1935 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. - PAG. 15 CORRESPONDENTIE. Too sje v. d. Salm, Z.'woude, Wanneer jij dat versje gemaakt had Toosje, dan kwam ik eens morgen met jou kennis maken en had ik je een plaatsje gegeven aan onze redactioneele tafel. Ik heb dat versje ook eens gelezen en omdat er wel eens meer jongetjes zijn, die zoo doen, zal ik toch dit versje laten plaatsen. Toosje zal dit versje eens voordragen. SCHOOLZ1EK. ingestuurd door Toosje v. d. Salm. „Moeder", riep Jantje, „O wee, ik ben ziek, Mijn hoofd en mijn borst doen mij zeer; Ik durf zoo heusch niet naar school toe te gaan, O, moeder, daar is het al weer". „Nu blijf dan meer thuis, mijn jongetje lief!" Sprak moeder, en.. Jantje was blij; Nu hoefde hij niet te lezen op school En was de geheele dag vrij! Een half uurtje later en weg was de pijn; Ons ventje sprong vlug uit zijn bed, Zocht knikkers en tollen en was hij alleen, Hij had toch verbazend veel pret. Doch daar kwam zijn vader en zei: „Wel mijn Jan, „Wat zie je erg ziekljjk en bleek." „Toe gauw weer in bed, niet eten vandaag „Want dan raak je heelmaal van streek." De andere morgen stond Jantje vroeg op, En kleedde heel haastig zich aan; ,,'k Ben heelemaal beter, vadertjelief, En kan nu naar school wel weer gaan?" Dag Toosje! Groeten aan vader en moe der! M e j. G. C. V. t e W. Dank u wel voor uw vriendelijk schrijven. Die versjes z ij n mooi! U zult wel de namen der auteurs er bij geven, is wel? Veel kunt u gebruiken uit de gedichten van onzen „Troubadour". Succes! Met hand, groet en dank. Suze van Zijp, Hoorn. Weder- keerig „Zalig Paschen"! Ik hoor dat alles naar wensch gaat, gelukkig voor jou Suze! Hoe ik je bijdragen vind? Ik heb het reeds gezegd! Ik zal voor jou een plaats reser veeren en jou een vaste plaats inruimen. Dag Suze! Groet moeder van me! Catrien Kop. Lei de n. Wel, wel, Cathrientje! Kun jij zoo'n versje zingen? En zou je ons dat eens willen voorzingen. Komaan, wij luisteren. Daar komt ze! Hoort ze begint: EEN LEUK VERSJE gezongen door Cathrientje Kop. Kijk eens wat een grap, Stap, stap, stap; Gaat het in de kamer Wel, wel, zegt pa Daar komt broertje aan, Jongens maakt ruim baan. Nu van pa naar ons Bons, bons, bons, Op zijn blote voetjes Pas op mijn ventje zoetjes. Dat je in geen spelden trapt. Ja, die broer wordt knap. Nu van vaders knie, Een, twee, drie, Wipt het bij-de-handje Vlug in zijn ledikantje En na een zoen van moe, Sluit hij zijn oogjes toe. Hierbij zullen we het laten! Tot de vol gende week. Mag ik de vele neefjes en nichtjes be danken voor de mooie Paaschkaarten, die !k bij gelegenhend van dit groote feest mocht ontvangen. Oom Wim. PLANKENKOORTS door Suze van Zijp. „De" avond was aangebroken, waarnaar ze al weken verwachtend en in spanning hadden uitgekeken allen, zonder uitzon dering, die van 't nieuw opgerichte tooneel- stukje deel uitmaakten. Het was de eerste keer, dus 't moest slagen. „Raar", dacht Dien, die de laatste hand aan haar toilet sloeg, „op de repetities was ik nooit zoo rillerig". Metgen werd er gebeld en tegelijk hoorde ze de hooge stem van haar vriendin Nol in de gang opklinken, die betoogde, „dat ze vast en zeker te laat zouden komen, als dat „wicht" boven nog niet klaar was. „Joe", schreeuwde het persoontje, die nooit geweten had, dat ze zon'n pracht naam bezal „alleen m'n schoenen nog vast maken en dan is het klaar.". „Scluet op dan", klonk nog geen twee seconden later de stem weer beneden uit de gang op 't «natje., „We komen nog midden onder het stuk. Jouw schuld, hoor!" Tegelijkertijd kwam Dien met twee treden tegelijk uit haar heiligdom van de trap gesprongen, knikte nog even goeden dag om de huis kamerdeur, wierp voor dit gewichtig mo ment coquet geworden, nog 'n extra blik in de spiegel en sloeg de voordeur met een smak toe, zoodat de bel in de gang nog na- rinkelde. „Steek in", verzocht ze vriende lijk en stevig gearmd liepen ze door. „Ik heb 't zoo warm", pufte Nol. „Je lijkt wel niet wijs", kwam 't zeer oprecht uit Dien's mond, „ik loop te rillen juist. Kijk 'ns..", ging ze verder, zonder op het verontwaar digde gezicht van de warme juffrouw te letten, „kijk 'ns, wat ik hier heb?" Tegelij kertijd troonde ze uit haar mantelzak een groote rol. „Pepermunt voor de zeemeeu wen. Ga je gang". Zoo voor elkaar hun ze nuwachtigheid verbergend, kwamen ze aan de zaal, die hun feestelijk' toestraalde in het licht van de groote kroonlampen, die overal waren aangebracht. Het was na tuurlijk nog veel te vroeg. „Zie je wel", triompheerde Dien, we zijn een van de eer sten." Nol liep al door naar de kleedkamer. „Halloh! Jeanne"! Jullie al in tenue? Reusachtig! Wat staat dat goudgeel goed", hoorde ze haar roepen. Nieuwsgierig keek zij ook gauw om het hoekje. „Leuk, ver klaarde ze dan ook, „gut, zijn jullie ge schminkt. Dat vette rommeltje kan 'k vast op m'n aangezicht niet velen." „Toch zal 't wel moeten", kwam Jeanne, „kom hier, 't zal jullie jurken wat aftrekken. Readv!" Nu naar den kapper. „Niet zooveel rouge, mijnheer", verzocht Nol, 'k bloos al genoeg uit m'n eigen", terwijl Dien wanhopige po gingen deed, niet te knipoogen, toen de streep onder het ooglid werd getrokken. „Denk er om meisies", zei de regisseur, „langzaam en duidelijk spreken en goed op letten, als je in moet vallen. Ga je maar opstellen achter het scherm". „Hoe moet ik ook weer beginnen, 'k ben 't glad kwijt?" vroeg Nol gejaagd. In de zaal begon de jazz te spelen en achter het gordijn roeze moesde de stemmen van de belangstellende aanwezigen. Miinheer zuchtte, pakte het boekje. „Maar kind....", begon hij. ,,0 ja, 'k weet het alweer, dank u". Even later „Nol, Noll! Nóóól! Kijk 's. Zit m'n ceintuur recht!" „Welja! Stil nouw", „M'n jurk zakt toch niét af, wel?" „Zanik nou niet. Je bent de schoonheid zelve. Ik wil alles nog even nazien". Dien af, naar Jeanne, die ook al op haar liopen biitend. riet wist wat. te doen. „Tk weet niks meer. Was 't maar afgelocpen Heb ie ze gezien?" „Wie?" „Nou. 't ge meentebestuur en die andere autoriteiten?" „Nee!" .,'k Zag ze straks door 'n gaatie van 't gordijn". „Luister 'ns! Ze ooenen al. 'k Moet maken, dat 'k op m'n olaats kom. ter Haar zit al in haar stoel. Hou je taai! Daag!" Weg rende Dien, ondertusschen haar zak- doekie tot 'n bal verfrommelend. Tinteling! Het doek werd ongehaaid en met trillende beenen trad ze in haar rol van da<*hitie voor 't voetlicht, terwiil ze met 'n lichte bibbe ring in haor ctom V»»or»n: ..Mofrw. daar bin nen ze met de kwitansie van d' appetheek en als dat ze uwes geen uitstel meer ge ven..,." WIE ZIJN JARIG? Van 3 tot en met 10 Mei. 2 Mei: (de vorige week vergeten) Annie Westgeest, Valkenb. weg, V'schoten. 3 Mei: Marietje v. Mil, H. Rijndijk 163, Zoeterwoude. 3 Mei: Dirk Onderwater, Zuidbuurt C 35, Zoeterwoude. 3 Mei: Jan Nieuwenhoven, Janvossenst. 29 4 Mei: Jaantje Buil, Rijndijkstraat 21. 4 Mei: Trees van Kesteren, Wasstr. 54. 5 Mei: Jan Ruigrok, Apothekersdyk 23. 5 Mei. Marietje Bokern, Hoogewoerd 150a 5 Mei: Tonny Hardingsveld, Volmolengr. 9 5 Mei: Lou v. Bergen Henegouwen, Aal markt 12. 6 Mei: Jaantje Blikman, Houtmarkt 12. 6 Mei: Riet Vesseur, R'veen B 33. 6 Mei: Wim de Gunst, Galgewater 11a. 6 Mei: Agatha Vesseur, R'veen 6 Mei: Jantje Schouten, Hazerswoude. 8 Mei: Sjaantje de Haas, Pickéstraat 50, Noord wij kerhout 13. 8 Mei: Nellie Boers, Mirakelsteeg, Diks- poort 8. 8 Mei: Catharina Lek, Grootebrug, Lange- raar. 9 Mei: Gretha van Vegten, Alexanderst. no. 66a. 9 Mei: Cornelis Belt, Stadh. laan 18a. 9 Mei: Karei de Koning, Hugo de Groot straat 13. 9 Mei: Dik v. d. Top, Heerensingel 2a. 10 Mei: Annie Kluivers, Schoolstr 8. 10 Mei: Wim de Gunst, Lusthoflaan 25. 10 Mei: Beb Dévilé, Louise de Colignystr. 4. 10 Mei: Jacob de Jeu A 10, Oudewetering. 10 Mei:. Henk van Kampen, Gravendam- scheweg 7, Voorhout. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Dora Kniest. Raadsel I: Mijn geheel is een spreekwoord van 25 letters. 1, 2, 3, 4 is niet laag 18, 19, 20, 21 is niet weinig. 12, 23, 13, 17, 16, 11 plaats in Z. H. 2, 5, 8, 9 is niet knap. 22, 23, 9 jongensnaam. 6, 5, 10, 14 lichaamsdeel. 7, 8, 15 lichaamsdeel. 13, 24 verkorte meisjesnaam. Raadsel II: Mijn geheel is een plaats in Noord-Bra bant van 5 letters x medeklinker xxx eiland x x x x x gevraagde plaats, xxx plaats in Gelderland x klinker. Raadsdsel in: Mijn geheel is iets waar ledereen die naar Oom Wim schrijft, graag 'n antwoord onder wil krijgen van 15 letters 1, 2, 3, 4. 14, 15 meisjes naam. 7. 8, 9, 10 gewicht. 10, 11, 12 boom. 6, 13, 5, 4 hemellichaam. Raadsel TV: Mijn geheel is een stad in Duitschland van 7 letters. x medeklinker xxx eiland x x x x x stad in Frankrijk x x x x x x x gevraagde stad. x x x x x plaats in Drenthe, xxx huisdier x klinker Raadsel V: Mijn geheel is een spreekwoord van 11 letters. 1, 2 slee. 4, 5 legt een kip 7, 10, 5, 9 meisjesnaam. 3, 4, 6 slapen wy in. 8, 9, 3, 5, 10, 11 plaats in Utrecht. Raadsel VI: Met r ben ik een dier. Met h ben ik voor de boterham. Met 1 ben ik een dier Met k gebruikt men'mij iederen morgen. Raadsel VII: Mijn geheel is iets waar iedereen Vrij dag 's avonds verlangend naar uit ziet van 18 letters. 1, 5, 6 verkorte meisjesnaam. 4, 9. 15. 11 deel van een schip. 18, 22, 11 niet goedkoop. 8,13. 1 niet dichtbij. 12, 15, 16, 11 geeft toegang tot een huis. 3, 5. 6. 4 een drank. 9, 10, 11 lichaamsdeel. 1. 4. 9 meisjesnaam. 17, 5, 6, 7 deel van een schip. Raadsel VIII. Welke plaatsen staan hier uit Noord-Bra bant? Venoheid. Vegra, Dabre, Grubtiï. Xobtel, Dropgel, Mertge, Helveg, Steinrave, denseuh, Dnomhel. Raadsel IX: Mijn geheel is een plaats in Zeeland. x medeklinker, xxx viervoetig dier x x x x x gevraagde plaats, xxx kip x medeklinker Raadsel X: Welke olaatsen staan hier uit Zeeland? Esgo, Reve. Xela, Luhst, Ssuil. Burgdel- mid, Entol, Kensbres, Keseier, Burgdom. De oplossingen niet opsturen. Deze geeft Dora Kniest de volgende week zelf. Wie nog een stel weet, sture ze op. Oom Wim. OP DE ZIEKENZAAL i. door Annie van Diest. 't Is half acht in den avond. Een prettige, roezemoezige drukte heerscht op de zaal. Zuster Salesia, een vroolijke, opgewekte zuster loopt af en aan; hier wat pillen, daar weer een poeder of medicijnglaasje aanrei kend; dan weer de kussens of dekens recht- schikkend. Dit alles gaat gepaard met vroo lijke kout en tintelende lach. Ja, zuster Sa lesia kan ook zoo echt meedoen! Och, 't zijn geen ernstige zieken, die op deze zaal liggen; allen zijn er voor één of andere rustkuur en allen zijn nog zoo jong. Is 't dan wonder, dat ze graag vergeten, hier op een ziekenzaal te zijn, en dat allen graag vroolijk zijn. Behalve Zuster Salesia is er echter nog een andere, die zoo bijzonder goed de prettige stemming bij allen er in houdt. Thea, de jongste patiënte, is 't zon netje van de zaal; Thea, die zoo door haar leuke uitvallen de geheele zaal kan verma ken. Haar zilveren lach werkt zoo aanste kelijk op iedereen, dat niemand haar kan weerstaan. O ja, er zijn natuurlijk ook wel eens patiënten, die in een eenigszins neer slachtige stemming zijn; och ja, er zijn er natuurlijk wel, die zoo eens naar huls ver langen. Maar, wanneer Zuster Salesia dat bemerkt, welnu dan duurt zoo'n bui niet lang meer; door haar prettige, opwekkende woorden is die stemming al gauw vergeten; en Thea neemt maar al te graag Zuster's taak over en door één of andere geestig heid weerklinkt de vroolijkheld weer volop. Neen. 't is in deze zaal buiten de verplichte rusttijden, alles behalve rustig; Zusters en doktoren hebben er zelfs schik in; ach, de patiënten moeten niet te veel „piekeren" en een gezonde, gulle lach werkt immers beter dan de beste medicijn. De zalen der ernstige patiënten zyn ver genoeg verwij derd; zoodat ze die niet kunnen storen. Is Thea echter 't zonnetje, ook is zij de bel hamel in de zaal; nu ja, in gunstige zin, hoor. Is er iets zoek, tien tegen één dat Theo het plagend ergens verstopt heeft; want Thea hoort bij de zoogenaamde „loo- pende patiënten", die de zusters mogen hel pen, en ook niet den geheelen dag in bed behoeven te blijven. Zoo ook vanavond. Luister! Thea had met één der andere „loopende patiënten, ieder een voorzien van een glas heerlijk, frisch water uit dat fonteintje, waar 't water altijd zoo lekker ijskoud is; verder hadden ze sa men de spreien opgevouwen en verder van zulke werkjes gedaan. Zuster Salesia was ook met alles klaar; ze liet haar oog nog eens rondgaan, ja, alles was nu gebeurd. Dan maar fleschjes, doos jes en busjes sluiten, dan was alles gereed voor den nacht. Maar wat was dat? Eén der dekseltjes was verdwenen; op tafel, op den grond, stoelen of nachtkastjes, overal werd gekeken; de vluchteling was verdwe nen. O, Thea, natuurlijk! Maar Thea zei nergens van te weten. „Toe meiske", zegt Zuster, „geef me nu fluks dat dekseltie ik heb niet veel tijd meer". Maar 't meisje hield vol van geen dekseltje te weten; evenwel, haar tintelende lach kon ze ook nu niet bedingen en dat stemde tegen haar. Zuster nog steeds lachende kwam nu naar haar toe; vergeten was 't dat dekens en kussens pas recht geschikt waren; iedereen zat weer rechtop in bed. Daar wilden ze toch meer van weten! Juist zou zuster on der Thea's kussens kijken of ze het daar verstopt had. toen vanuit de aangrenzende zaal een andere Zuster kwam, met.'t ver loren schaap in haar hand. Een luid gelach daverde door de zaal. Zuster Honoria, die te weinig pillen had meegenomen, had op de groote zaal wat geleend, zooals meer gebeurde en had ze op het dekseltie meegenomen. Door de be drijvigheid. die er heerschte had Zuster Salesia dat niet bemerkt, met t vertelde gevolg. Nu vlug weer de bedden goed ge leed. waarbij Zuster Honoria maar even wilde heloen. want zoo dadelijk zou de gong de Zusters naar de kapel roepen en dan mocht niemand te laat komen, wanneer 't niet noodig was. Juist waren dan ook de Zi'stprs van de zaal toen de gong het sein gaf. Nog even werd er nagefluisterd over de koctei'i^o cran pi een zaoht en onder drukt <*e!aeh werd hier en daar nog verno men. ..O. morpen, dan zou er nog eens vroo- liik om gelachen worden!" Maar toen om half necen de „Zuster voor den nacht" op de zaal kwam, was alles in diepen rust. SCHOONHEID EN JEUGD door Gretha Haverkorn. Waar het oog Blikken moog' 't Is al kleurenpracht; Bloemke rein Gij wilt zijn Stemmingsvol en., lacht! Bloemenzee. Ik leef mee! En mijn reukorgaan Snuift uw geur Kust en keur, Dit trekt ons steeds aan. Bollenbloem Groote roem Gij zegt ons zooveel: Lentetijd Die verblijdt Kleur: blauw, rood, wit, geel. Schoon vergaat Vroeg of laat, Steeds is dat geweest; Weg uw pracht, Nu veracht, Betreurt dan het meest. Schepper geeft, Jeugd gij leeft, Benut dus uw tijd. En verricht 't Valt niet licht Uw plicht dan op tijd! WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd door Ant. Olde Kalter. LXXXV. Alras werd aan Valentjjns woorden ge volg gegeven. De bekers werden gevuld en door de vroolijke edelen onder schertsende woorden aan den mond gezet. „Waar bevindt zich de zot?" riep plotse ling een der ridders. „Haalt den nar. Bran- daen kan ons vroolijkheid bezorgen." De ridder die deze woorden sprak, was ge naamd Jan van Berden. Wij merken den lezer op dat wij met al deze ridders reeds eerder kennis maakten, eveneens met den hofnar Brandaen, zoodat wij beschrijving van kleederdrachten over bodig achten. Twee dienaren spoedden zich weg om den zot op te sporen, doch keerden onverrich ter zake terug. De nar was nergens te vin den. Ten tweeden male werden zes slaven de zaal uitgezonden, doch kwamen even eens teleurgesteld weer. „Bij den duivel", schreeuwde Jan van Berden, „de nar is gevlucht". Hij wendde zich tot de dienaren, zeggende: „Laat een groote ruiterbende terstond de wouden af zoeken. Wellicht houdt de zot zich in de nabijheid van den burcht op". De slaven gingen en deden het bevel uit voeren. Meer dan dertig gewapende krijgs lieden verlieten het kasteel om de wouden af te zoeken. Wie schetst echter de verbazing der edelen toen de nar na weinigen tijd plotse ling van onder de tafel te voorschijn sprong en luid lachend de zaal rond danste, uit roepende: „Het is wonderlijk. De nar fopt de wijzen, en doet hen geheele wapenben den de wouden inzenden. Het is vermake lijk." Terwijl Jan van Berden woedend op sprong om den zot te bestraffen, barstten zijn vrienden in een luidkeels lachen uit. Tegelijkertijd klonk vanaf den toren eeni- ge malen achtereen het geschal van den hoorn. De edelen sprongen op en zagen elkander vragend aan. „Bij mijn leven", riep een der ridders uit, „wie mag het zijn, dat hij ons op dit uur komt bezoeken. De schemering is reeds lang gevallen." „De wapenbenden zijn allen terugge keerd", sprak een ander, „dus zal het een vreemde moeten zijn. „Wel", zeide ridder Harwijn, „ik ga zien, wie het is. die den burcht nadert". Hij stond op ein verliet de zaal. „Wacht, ik vergezel U, vriend Harwijn", sprak ridder Reinout. Op de binnenplaats viel nog niets te bespeuren. Weinig oogen-. blikken later echter kwam een krijgsman op hen toe, zeggende: „De torenwachter meldt dat een talrijk gezelschao den burcht nadert. Hij herkende echter niemand. Wel zeide hij, dat er tevens vrouwen medereis den." „Bilo, wie mag dat zijn", riep Harwijn. „Het is veel zeer onwaarschijnlijk, dat het vijanden zijn", sorak Reinout, „wijl zich ook vrouwen onder hen bevinden. La ten we naar de poort gaan en afwachten" Zij liepen de binnennlaats over naar de ophaalbrug Geruimen tijd moesten de bei de ridders hier echter wachtten, voor er aan de andere zijde der hooge muren de hoorns werden geblazen. Onmiddellijk togen nu krijgslieden aan het werk om de brug neer te laten, terwijl ee"i»e anderen de slotDOort openden. Een van top tot teen geharnasd ruiter reed hen met onen vizier tegemoet. Hij sorone. zoodra hii twee edelen bemerkte, van 7'in vurig strijdros, en riep vroolijk uit: „Wel, waarde vrienden, dat is wonder lijk: hoe vaart Ge?" „Bij miin zwaard, vriend Walewein." De edelen begroetten elkander op zeer hartelijke wijze. Walewein zeide nu: „Ik heb de opdracht van uwen heer vervuld. Jonkvrouw Isa- bele bevindt zich in miin gezelschao. Wel is er «enimen tii-d sedert miin onderhoud met Amoraen verlooDen. doch ik heb As- sentüns dnchter veroverd. Laat ons het slot nu betreden, opdat ik Koning Amoraen spreke!" „Lacv. heer Walewein. Gij zult den Ko ning niet soreken" sorak ridder Reinout, ..hij behoort niet meer tot de levenden. Reeds eeniee da«en. nadat gii uwen tocht voortzette naar Koning Assentiin, is onzen zeer geliefden heer gestorven. Lacv!" „Is Amoraen gestorven?" rieo Walewein ongelooflijk uit, „maar toen ik hier voor drie maanden vertoefde gevoelde hii zich toch zeer wel. Bilo, hoe is het mogeliik! „Heeft de Koning zijn dood gevonden in den strijd?" hervatte hij een oogenblik la ter. „Neen, vriend Walewein", ontwoordde Harwijn, „drie dagen lang heeft hij krank op zijn legerstede gelegen. Geen middel mocht baten. Oo den derden dag tegen het zevende uur heeft hij deze wereld verlaten. „Hjj ruste dan in Gods vrede", hernam Walewein. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15