VRIJDAG 29 MAART 1935 DE LEIDSCHE COURANT riERDE BLAD. - PAG. 15
CORRESPONDENTIE
Dora Kniest, Oegstgeest. Jij
schijnt een buitengewone aanleg te hebben
en veel pleizier in 't maken van raadsels.
Ook de nu gestuurden laat ik plaatsen. Dag
Doortje! Groet alle huisgenooten van me!
Clazina v. d. Vlugt, Ter Aar.
Vind je dat versje zoo leuk? Uit welk boek
je is het ook weer? Wil ik het je zelf eens
laten voordragen? Daar is Clazientje en
zal jullie eens iets vertellen van
Dirk en zijn hondje.
Hoor dat kleine ding eens keffen,
Hondje wel, wat scheelt er aan.
Heeft er iemand van de buren
U wellicht wat kwaad gedaan
Kom gaat in je mandje liggen
Nog al blaffen, wat is dat!
Ha daar zie ik het,
Daar is weer een vreemde kat.
Stoute poes wil jij eens heen gaan,
Moeder houdt er ook niet van,
Dat ge hier zoo ligt te snoepen
Al de melk is Uit de kan.
En het brood dat ik vanmorgen
Nog voor Fannie heb bewaard,
Zie, daar ligt het afgeknabbeld
In het hoekje bij de haard.
Pak je weg jou kleine ondeugd,
En kom hier nu maar niet meer.
Poesje zet zich op een loopen,
En 't hondje legt zich rustig neer.
Wat zeggen jullie daarbij? „Het kind en
de Aap" moet je eens netjes van buiten lee-
ren en opzeggen den 26en April, als je jarig
bent. Dag Clazina!
Frits en Harry Janmaat, Al
phen a. d. R n. Nou jongens,
jullie kwamen niet met leege handen op
dagen? En zoo verwacht ik U allen ook
weer op den volgenden wedstrijd in Mei.
Ik zal eens zien, of i': jullie tusschen de
drom mededingers zien zal! Daag! Groet
vooral vader en moeder van me en alle
huisgenooten.
August van Zaal, Woubrugge.
- Welkom! Voor den volgenden wedstrijd
geef ik weer een nummer „teekenen", dan
kun je je hart nog eens ophalen. Je schijnt
aanleg te hebben en wat ook wat zegt lief
hebberij. Dag August! Tot den volgenden
wedstrijd, dan zien we elkaar weer, hé?
Jeane Uljée, Oud - Ad e E 95.
Hartelijk welkom in ons midden! Ook
Jootje welkom! Ik hoop jullie beiden altijd
te zien en danook eens met een prijsje
uit het strijdperk treden! Dat zou fijn zijn!
Dag jongens! De verjaardagen heb ik ge
noteerd!
Hiermee zullen we het voor vaandaag
laten.
Vrijdag ga ik verder! Ik vergeet nie
mand, Geduld!
Jullie Oom Wim.
Crisis is failliet?
door Gretha Haverkorn.
Zondag zal het er weer spannen
In het groote Stadion,
Waar een groote massa menschen
Is, als haring in een ton.
Koning Voetbal viert er hoogtij:
„HollandBelgië" wordt gespeeld;
De muziek maakt rondegangen,
Niemand, die er zich verveelt.
Fier zal Hollandsch driekleur wapp'ren,
Fier ook Belgisch rood, geel, zwart;
Daar zal ieders Volkslied klinken,
Na het fluitsignaal: „de start!"
Voetbalstrijd zal dan beginnen,
Ieder speler is paraat;
Aangevuurd daar door de zijnen
Zal hij stellen dan een daad!
Het publiek zal Zondag loeien
Net als koeien in de wei,
Het zal huilen, dansen, zingen,
Zoo gaat speeltijd om, voorbij!
Wie zal winnen, zegevieren,
Hoe zal zijn het resultaat?
Dat kan men dan Maandag lezen
Als de krant er „vol" van staat!
Aan mijn Opoe, al op jaren.
Vroeg ik toch eens wat zjj dacht
Van de „HollandBelgië-wedstrijd",
Maar zij lachte, en sprak zacht:
„Sport!, daar heb ik geen verstand van,
„Voetbalspel bekoort mij niet!"
'k Wil alleen U dit slechts zeggen:
„Crisis is dien dag failliet!?"
In de school.
Onderwijzer: „Piet, noem mij eens een
doorzichtig voorwerp?"
Piet: „Een sleutelgat, meester!"
WIE ZIJN JARIG?
Van 30 Maart tot en met 5 April.
30 Maart: Joop Berendsen, Rijndijkstr. 80.
30 Maart: Henri v. d. Vlugt, Heerenstr. 71.
30 Maart: Mientje Kuypers, R'veen.
30 Maart: Ada van Tol, Noordeinde no. 50,
Aarlanderveen.
30 Maart: Marietje van Leeuwen, 3e Poel
laan 35, Lisse.
30 Maart: Jo Beijk, 3e Poellaan 19 Lisse.
31 Maart: Reintje de Wekker, Langebr. 52a
31 Maart: Jan Vink, Noordeinde 56, A'veen
31 Maart: Bart van Capel, Noorden (Z.H.)
31 Maart: Annie de Groot, Benthuizen
Bent 229.
31 Maart: Wim van Heel, de Laat de Kan
terstraat 6a.
1 April: Gretha Hofman, Geversstraat 22,
Oegstgeest.
1 April: Kees v. d. Meer, Lindeplein 4,
Noordwijk-Binnen.
1 April: Lambert Braakman. Cobetstr. 48.
1 April: Jaap Droge, Botermarkt 24.
1 April: Alida Hekker, Dorpsstraat B 282,
Warmond.
1 April: Freek Montanus, Pieter de la
Courtstraat 53.
2 April: Gijs Klein, HaarLstr. 46a.
2 April: Corrie v. d. Kolk, Dorpsstraat,
Zoeterwoude D 80.
2 April: Tootje v. d. Voort, van Heemstra-
straat 21, Sassenheim.
3 April: Corrie van Dijk, Bergshenhoek,
Oosteindscheweg 29.
3 April: Maria Goddijn, Ambonstr. 4.
3 April: Jan van Zwieten, Ter Aar, Lan-
geraar.
3 April: Dora Kniest, Abspoelweg 5 te
Oegstgeest.
3 April: Koos Overdevest, Magdalena
Moonstraat 42.
4 April: Bep Castelein, Oude Rijn 30.
4 April: Mientje Tuyerman, Seringen-
straat 65a.
4 April: Jantje de Groot, Benthuizen.
5 April: Tommy Bailey, Kostschool Amers
foort.
5 April: George Bokern, P. Kerkgr. 1.
5 April: Bertha Bontje, Langeraar A 28.
5 April: Leen Onderwater, Zuidbuurt C35
Zoeterwoude
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
ondergebracht zien, schrijve me minstens
14 dagen vóór den verjaardag. Ik bedoel
en verwacht alleen namen van schoolgaan
de kinderen.
Oom Wim.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK.
ingestuurd door Dora Kniest waren:
Opl. I: veel, hand, den, kam, hen, licht,
werken.
Mijn geheel is: Vele handen maken licht
werk.
Opl. n.* lel, ei, lelie.
Opl. ni: v, pen, venlo, venraai, vaals,
kat en i. Mijn geheel is Venraai.
Opl. IV: Maas, Jeker, Geul, Geleen, Roer
en Niers.
Opl. V: Helena, veen; Helenaveen.
Opl. VI: zee, an, deel, Zeeland.
Opl. VII: g. mot, Gouda, Eede, en a.
Opl. VIII: alie, si, den, hut, el, oog, zon
nel, schuur, warm, ei, dam, tram, deel, aal,
helm, houweel goes. Mijn geheel is: AI is
de leugen nog zoo snel, de waarheid ach
terhaalt hem wel.
Opl. IX: s, pit, water, sittard, grave, urk
en d. Mijn geheel is Sittard.
Opl. X: Texel, Vlieland,'Urk, Marken en
Wieringen.
Opl. XI: toneelspeler, metselaar, leidek-
der.
Opl. XII: de o.
Opl. XIII: a, oma, assen, Sittard, Amster
dam, Meersen, wodan, Jan en m. Mijn ge
heel, is Amsterdam.
Opl. XIV: rie, roer, duur, ver, deur, bier,
oor, jo, giek. Mijn geheel is: „Rubriek voor
de jeugd.'.
De lieve zon!
door Lizzy v. Damme.
't Regende tegen de ruiten,
't Ging van tikketikketik.
Jan zat er naar te kijken,
Al met 'n droevige blik,
Hoe kon 't ook anders, hy zou gaan
spelen,
Al met zÜn vriendje Piet.
Maar nu 't zoo erg regende,
Ging 't natuurlijk niet.
O! kijk, daar kwam warempel.
Al weer die lieve zon.
Jan begon van pret te dansen,
Omdat hij weer buiten spelen kon.
Vlug ging hij nu naar Pietje,
En vroeg: „Zeg kom je nog?"
'fc- Heeft wel erg gegoten,
Maar nu kunnen we spelen toch!
Kom! nu, dan gaan we spelen,
Op m'n eigen kamer, Piet
En lachen met storm en regen:
Wij geven ora dit alles niet.
WIE GAAT NAAR LOURDES?
door Oom Wim.
MARIA'S VERSCHIJNINGEN AAN
BERNADETTE.
IX.
Neen, de rozelaar bloeide niet.
Aan den wensch van den pastoor der pa
rochie zou niet worden voldaan. Zijn ver
zoek lag niet in de lijn van Maria's midde
len om te komen tot Haar doel.
Was het wonder, dat de kleine Berna-
dette vreemd opkeek, dat het verzoek van
den pastoor, tot wien de onschuldige klei
ne opkeek als tot een heilige, door de
schoone Dame niet werd ingewilligd. Dat
begreep zij niet in haar kleinheid en haar
eenvoud.
Maar wat begreep zij ook van alles, wat
met haar gebeurde. Zij was een willoos
werktuig in de hand van Maria, Die nu op
bijzondere wijze de kleine toesprak: haar
leerde boetvaardigheid te beoefenen, vóór
dat zij de fontein zou doen springen uit de
rotsen; de fontein, die sedert dat verheven
oogenblik gevloeid heeft en steeds heldere,
frissche stralen gesproeid heeft; de fontein
die gelescht heeft de duizenden, die komen
zouden en drinken in vol vertrouwen ter
eere van haar, die tot ons aller heil dit
groote wonder wrochte.
En toen sprak Ze tot de kleine heilige
woorden voor haar alleen bestemd; woor
den van diepen zin, geheimen uit den he
mel en zie, daar spreekt Maria de kleine
weer andere woorden toe, woorden van zoo
verstrekende gevolgen, dat Bernadette
daar staat als een kind in een vreemde om
geving: het verzoek was ook zóó vreemd
en zonderling, dat zij meende het verkeerd
verstaan te hebben.
„Ga drinken en u wasschen aan de fon
tein en eet van het gras, dat er naast
groeit."
„De fontein? Welke fontein? Ik zie geen
spoor van een fontein", denkt de kleine
verlegen bij zich zelve en ziet rond. Zou de
Gave bedoeld zijn? En daar zal ze
heengaan, maar daar spreekt Maria weer
en zegt: „Ik heb niet gezegd van te drinken
uit de Gave, maar aan de fontein, zij is
hier." En haar hand uitstrekkende, wijst zij
de plaats aan, waar -ij haar daags te voren
op de knieën had doen kruipen.
En toen?
Bernadette gaat er met haar kleine han
den het gras scheiden, maar van water is
geen spoor te ontdekken.
Nu begrijpt de kleine er heelemaal niets
van en Maria, die lachtend de kleine na
ziet en weet wat er in '.aar omgaat, geeft
haar een nieuw teeken hoe te handelen en
zie, nu reppen zich de handen om de aarde
uit te hollen en zoo zelf een putje te schep
pen voor de bron, die daar plots vloeien
gaat en den grond rondom veranderd in
modderig slijk.
„Drink hiervan en eet van het gras" was
het tweede bevel en als boete" een mar
teling, die het hart van het kind zwaar
trof.
En toch overwon ze zich ten laatste, dronk
van dat vieze water, waschte zich en at
een greepje gras, zooals dat van haar ge
vergd was. En toen borrelde het water
met dikkere stralen op en golfde over den
rand en de geul werd een fontein van
steeds stroom end water, tot op den dag van
heden toe.
En de menschen, die het zagen, vielen
op de knieën en geloofden, dat daar een
wonder gebeurd was en dat de kleine
waarheid sprak en
Is het wonder, dat van dien dag af de
bedevaartgangers kwamen naar deze plaats
die heilig was en toen de grot des nachts
verlicht werd, bleef men daar aldoor, om
maar dicht bij de kleine te zijn, om getuige
te wezen van het wonderbaarlijke, dat met
haar gebeuren ging.
„De Heilige, de Heilige, daar is de Hei
lige", zoo werd zij reeds genoemd en velen
verdrongen elkaar om haar kleed aan te
raken, cf haar onschuldigen, hemelschen
blik op te vangen.
Maar nog altijd had Maria niet gezegd,
wie ZIJ was. Men vermoedde wel wie het
was. Zij was te schoon, om niet te zijn de
hemelsche Moeder, de Moeder des Heer en.
Zoo dacht de kleine; zoo dacht de dui
zendkoppige menigte en zoo oordeelde
zachtkens aan ook de geestelijkheid.
(Wordt vervolgd).
ons niet kennen! Geef gas Juf en
haalt hem in. (Lustige Kiste).
DE VONDELING.
door Nellie.
xn.
Ik was gebroken en totaal geknakt door
deze ontzaglijke slag. Radeloos van smart
en ellende greep ik mijn kleine Robert vast
en deed hem in een rieten korfje en ging
er mee de deur uit, niet wetend waarheen.
Totdat ik op een stil gedeelte der stad ge
komen was en daar het korfje neerzette
langs den berm van een stille beukelaan.
Nog dienzelfden dag vertrok ik naar het
buitenland om daar fortuin te maken. Na
eenige jaren zwoegande arbeid had ik deze
gevonden. Maar wat had ik nu, geld, ja
geld in overvloed maar huiselijk geluk,
waar ik zoo ontzettend naar hunkerde had i
ik niet. Ik trouwde wederom en thans
schonk God mq een aanvallig meisje. Mijn
vreugde was groot. Doch wederom overviel
mij een zware beproeving. Toen de kleine
Anita nauwelijks het woordje „Moeder"
kon spreken, werd deze van haar wegge
rukt. Ik begreep de straf van God. Geld,
geld had de hoofdrol gespeeld in mijn le
ven, geld. Mijn kleine Robert had ik hulpe
loos achtergelaten. Ik had hem naar een
opvoedingsgesticht kunnen zenden. Maar
ik ellendige in een moment van verstands
verbijstering stootte het van mij af en ver
waarloosde het arme wichtje.
Toen besloot ik terug te keeren naar mijn
vaderland en mijn geboorteplaats, doch
daar stond mij een slag te wachten, die
zwaarder was dan al de andere. Mijn goe
de lieve ouders waren gestorven en het
eenvoudige aardige klimophuisje stond
daar alleen, kil en verlaten en de dorpe
lingen verachten mij, ik, de ondankbare die
zijn ouders verstooten had.
Toen besloot ik mij terug te trekken van
al het aardsche gedoe en kocht deze bui
tenplaats met als zijn landerijen en tuinen.
(Wordt vervolgd).
(Voor de Grooten)
Uit de natuur.
VI.
DE LENTE
door Th. Righart v. Gelder.
Koude nevelen pakkten samen boven de
stervende natuur en een bleeke maan tooi
de de avondlucht, toen de winter met zijn
machtige vangarmen de landen omsluiten
kwam om paal en perk te stellen aan de
aardegroei.
Maar nu is ook alweer de maand Febr.
met zijn zon- en kleur en-armte voorbij ge
gleden en leven wij weer in de maand die
vol wonderen is, de maand waarin het
Sprookje van Leven en Eeuwigheid wer
kelijkheid wordt. Nu moet de winter de
aarde loslaten uit zijn omklemming. De na
tuur houdt haar adem niet meer in en weer
zal de ruimte zich vullen met een groei die
niet te stuiten is.
Niet alleen hier, maar overal keert steeds
I de lente weer. Reeds is zij in aantocht; van
het Zuiden naar het Noorden, van de Wes
telijke naar de Oostelijke streken volgt
haar route. Tijdens de winter in de Zuide
lijke Europeescche Schiereilanden, Grie
kenland, Spanje en Zuid-Italië, verblijft de
Lente aldaar. In Februari begint haar af
reis, want op de eerste Maart heeft zij de
grenzen van de Fransche Riviera, Florence
en de Dalmatische kust overschre
den. Over deze streken toch wordt op die
datum een denkbeeldige lijn getrokken en
bedraagt de dagtemperatuur dan 10 gr. C.
Deze z.g.n. lijn gaat in het Westen over
de Zuid-Westpunt van Engeland en Ier
land en over het vaste land door Frankrijk
via Genève en Lombardije naar de Donau.
De trek van het voorjaar is in het Wes
ten sneller dan in het Oostein tot de eerste
April, doch dan neemt de voorkeur tot het
Oosten de overhand. Dit blijkt uit het feit,
dat het op den 15en April slechts volop
lente is halverwege Ierland, in Engeland
niet verder dan Londen; daarentegen in
Midden-Europa van Lombardije naar Bo-
hemen.
Het verre Oosten moet toch echter nog
even geduld hebben, maar ook deze stre
ken krijgen hun aandeel in de lentegaven.
Op 15 Mei is de lente doorgedrongen tot
Moskou. Dit is dan een afstand van 150
mijien, terwijl de lente in Engeland tot een
afstand van 60 mijlen vorderde, dus tot de
grenzen van Schotland. Zoo trekt de lente
gestadig verder en aan allen weet de lente
wat te geven van haar wonderlijke beko
ring, met als eenigst verlengde tegenpres
tatie: haar te willen vinden in de geheim
zinnige stilte van de ontwakende natuur.
Dat kan en moet een ieder willen, want
wie heeft geen vreugde in het hart om het
nieuwe leven, dat straks groeien en
bloeien zal?
Laten wij er dan eens op uitgaan. Zwer
ven door de hooggedijkte polderlanden
langs de blinkende vaarten. Hoe eenig zul
len we genieten van de schoone landschap
pen met de rustige boerderijen, van de
WALEWEIN.
Een verhaal uit den Riddertijd
door Ant. Olde Kalter.
LX XX.
De slotkapelaan besloot Waleweins woor
den, door te zeggen: „En wellicht zult ge
U tevens op Arthurs burcht verlustigen in
de geestige gesprekken met prior Cecarius,
den eerbiedwaardigen abt der Monckt abdij
want voorwaar, hij is gewis bij de groote
feesten, waarvan Walewein sprak, tegen
woordig".
„Gij spreekt van twee feesten, heer Wa
lewein", sprak nu ridder IJdelbert, „zijt
ge wellicht genegen te zeggen ten welken
opzichte het feest benevens dat er gelegen
heid van uw huwelijk met de edele jonk
vrouw Isabele zal worden gehouden?"
„De Tafelronde van Koning Arthur, heer
IJdelbert, zal een ridder rijker worden.
Heden draagt deze laatste nog de wapenen
van een schildknaap."
Dit antwoord was duidelijk genoeg om
den ridders te doen uitroepen: „Heil Adel
brecht, den schildknaap van ridder Wale
wein! Dezen beker op het welzijn van heer
Walewein en jonkvrouw Isabele. Heil hen
allen! Heil!"
„En dezen op het welzijn van Koning
Assentijn!", riep de slotkapelaan.
En steeds luider en grooter werd de
feestvreugde. Een zevental slaven rende
gedurig af en aan. Telkenmale werden de
kelders geopend om volle kruiken bier en
wijn te halen.
Het was reeds lang na middernacht, toen
de Koning een eind maakte aan dezen
avond, door te zeggen: „Mijne heeren, de
tijd is daar, dat wij aan dit feestmaal een
eind moeten maken. Mijn dienaren zijn ge
reed om de tijdelijk verblijvende ridders
hunne slaapplaatsen te wijzen. Ik roep U
allen wel te rusten toe."
Met spijt verlieten de edelen gearmd de
zaal.
„Bij den wijnkelder der Monckt-abdijk",
riep Adelbrecht even later tot zijn heer.
„de ware feestvreugde begon juist nu pas
te komen"
De dag van Waleweins glorierijken terug
tocht was ge.naderd. Weinig uren nog en
de ridder zou met zijn schoone bruid terug-
keeren naar Koning Arthur. Jonkvrouw
Isabele was eenigszins terneergeslagen, het
afscheid van haren zeer geliefden vader
was het meisje zwaar gevallen. Weenend
was ze teruggekomen uit de slotkapel: voor
de laatste maal had ze haar moeders graf
bezocht.
Anderzijds toonde ze zich sterk en min
nelijk: beslist had Isabele geweigerd in een
draagstoel te reizen. Hartelijk nam ze af
scheid van alle bekenden, zelfs van de die
naren. Door allen werd zij bemind. Men
treurde om haar vertrek.
Volgens gebruik zou de Koning zijn doch
ter tot de burchtpoort geleiden. Het was
hem bijna ondoenlijk.
In pralende koninklijke kleederdracht
reed Assentijn op dit oogenblik omringd
door al zijn onderdanen de binnenplaats op.
Op den toren schetterden de bazuinen en
wapenhoorns. De wapens werden geheven
en van verschillende plaatsen op den.
burcht wapperde Assentijns banier.
Waleweins stoet had zich reeds voor ver
trek opgesteld en reed onder luid gejuich
der achterblijvenden de binnenplaats af.
Bij de poort stegen Walewein en de jonk
vrouw af. De Koning zou hen den zégen ge
ven. Alle geluid verstomde toen de twee
geliefden voor Assentijn nederknielden.
Nog een laatste omhelzing en de Koning
had zijne lieftallige dochter voor altijd aan
een vreemden ridder geschonken.
Assentijn verborg zijn hoofd in de han
den: toe hij weer opzag was de brug reeds
weer opgehaald. Hij spoedde zich met zijn
achtergebleven ridders naar een der torens
van het kasteel om zijn dochter na te sta
ren. Het werd hem echter niet vergund:
machteloos viel hij in de armen zijner die
naren.
De stoet reed in tusschen reeds bij de vij
vers, waarvan wij in het vorige deel dezer
geschiedenis spraken. Hij was als volgt in
gedeeld: geheel voorop reed een vrij groote
ruiterbende; hierachter volgde onmiddel
lijk Walewein en zijn bruid; jonkvrouw
Isabele; terstond achter hen reden Isabe-
le's vrouwen, zeven in getal; hierop volg
den de riddels IJdelbert, Rontmarck en
Hamiveert, die Walewein ter bescherming
vergezelden; nevens ridder IJdelbert reed
Adelbrecht; de stoet werd gesloten door
drie schildknapen en een aantal krijgslie
den.
(Wordt vervolgd).
jonge, frissche wind, van de blanke luchten
met hun wolkenstoeten!
En door de overheerschende indruk van
het schoone dat in lucht en water, planten
groei en vogelleven in kleur en klank zich
duizendvoudig uit, zullen wij zeker de
lente vinden