VRIJDAG 15 MAART 1935
UE LEIUSL'HE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 16
CORRESPONDENTIE.
Jacob en M i e n v. d. S a 1 m, Z o e te r-
w o u d e. ïk dank jullie beidjes voor
toegezonden raadsels. Ik vind het echt fijn,
dat ik zooveel medewerkers heb. Dat geeft
hoop op de toekomst! Met hand en groet!
Marietje van Wieringen, Ha-
ze r s w o u d e. Zoo Marietje, ben jij
de oudste, dus ook wijsste en dus moeders-
rechterhand. Blijf moeder maar goed hel
pen! De verjaardag heb ik genoteerd. Groet
het 10-tal van me en vooral vader en moe
der! Dag Marietje!
Sjaan v. d. Meer, Woubrugge.
Wel, wel, Sjaantje ben jij de eenige die
meedoet van de negen. Dan ben jij een flin
ke meid. En o mjes nu te toonen, dat ik
je medewerking op prijs stel, zal ik de vol
gende week als ruimte is, jouw stukje een
plaatsje geven. Er is anders veel voor. Dag
Sjaantje. Met hand en groet voor U allen!
Nelly Valentijn, Langeraar A
95, T er Aar. Wel mag je zeggen:
„het bedankje komt laat". Ik zou zeggen
veel te laat, maar omdat je belooft een
vaste klant van mijn kinderkrant te wor
den, zal ik het maar vergeten. Dat versje
is mooi en omdat het zoo mooi is en je
zegt, dat het niet eigen werk is (ik weet
trouwens, dat het zoo is) wil ik dit tot slot
van de correspondentie eens laten hooren.
Daar kómt Willy en draagt voor:
WAT HET VINKJE TJILPTE.
Een vinkje zong zijn lenteliedje,
Zoo blij van zin, zoo zoet van toon.
Zijn wijfje luisterde in 't nestje
En tjilpte: „man, wat zing jij schoon!"
Een meisje trad 't boschje binnen,
Het vinkje zweeg verstomd door schrik.
En keek heel bang naar 't kleine meisje
Met droevig oog en schuwen blik.
„Kom zing mijn kleine, lieve vogel!
Vrees niet voor mij, ik deer je niet:
Uw zang heeft mij naar hier doen komen
En nu onthoud je mij je lied!"
„Neen", tjilpte 't vinkje, „'k wil niet
zingen
Voor U, gij hebt 'n wreed gemoed,
Want ik zie 't hoofdje mijner moeder,
Daar prijken op uw groote hoed.
Ziezoo! Vrijdag gaan we verder! Er ligt
nog een stapel brieven te beantwoorden.
Geduld! Ieder krijgt z'n beurt.
Met de hand voor u allen!
Oom Wim.
„EEN BEDENKELIJK GEVAL"
door Andries Hilgersom.
Ze zaten samen in het hok
Heel knusje bij mekaar op stok;
De haan vertelde een leuke mop,
Ze konden hun pleizier niet op;
De kipjes hadden reuzepret
Geen enkel dacht er aan z'n bed.
Opeens, daar buiten klonk een plof,
Dat dat nu juist zoo akelig trof!
De grijze kip, die schrok zich flauw,
En 't witte, dat verborg zich gauw;
En 't kloekske van het vorig jaar
Vond ook dat ploffen wonderbaar.
De haan was de eerste die bekwam,
En heel bedaard 't gesprek hernam:
„Ik ga eens zien! Wie gaat er mee?"
Ze riepen allen: „Nee, o, nee!"
„Dan ga 'k alleen", zei vader haan,
En stapte 't hok uit, 't erf op aan.
Met loerende oogen zag hij rond,
Of hij misschien 't kanon niet vond.
Maar nee, hij zag er geen geschut,
„Wel, da's toch aardig, goeie grut!"
Zoo mompelde verbluft de haan,
Maar kom, nog even verder gaan.
Daar ginder liep een varken rond;
Misschien, dat die 't kanon al vond;
„Hij stapt er heen en zei: „Heer knor
Is het soms waar, ik praat me schor!
Ik hoorde juist een vrees'lijk schot."
„Wel neen", zei 't varken, ben je zot!"
„Op 't erf van onze boer van Leest,
Is nimmer een kanon geweest!"
Maar 't haantje, nee, vertrouwde 't niet,
Die knor dat was zoo'n leuke piet,
Die hield je altijd voor 't lapje,
Niets voor de wijze haan, dat snap je.
Heel statig met z'n kop omhoog,
't Haantje door de boomgaard toog;
Opeens, daar buigt zijn nek zich krom,
O, jongen ja! daar ligt de bom!
Kleine Jan: „U kunt zeker niet goed
zwemmen, oom?"
Oom: „Neen, dat heb ik nooit geleerd!"
Jan: „Dat dacht ik wel, want Pa zei tot
Moe, dat u moeite had het hoofd boven
water te houden."
'Oom lacht maar als een boer die kies
pijn heeft.
WIE ZIJN JARIG?
Van 17 tot en met 23 Maart.
17 Maart: Tilly Braakman, Cobethstr. 48.
17 Maart: Agnes v. d. Horst, Leiden.
17 Maart: Nico van Tuin, Leiden.
17 Maart: Barnard Rippe, Breestraat 106.
17 Maart: Josephientje van Zwieten A 214,
Langeraar.
18 Maart: Helena Prins, Hoornstraat 2, Al
phen aan den Rijn.
19 Maart: Jo v. d. Meer, R'veen.
19 Maart: Piet Loogman, Heerenweg 73,
Leimuiden.
19 Maart: Sjaan Disseldorp, B 295, Hazers-
woude.
20 Maart: Rietje Pikaar, Joubertstraat 33.
21 Maart: Johan Kriek, de Laat de Kan
terstraat 20.
21 Maart: Jac. Verkley, Alphen a. d. Rijn.
21 Maart: Gérard Rozestraaten, Prins Hen
drikstraat 2426, Alphen a. d. Rijn.
21 Maart: Pietje v. d. Meer, Oud-Ade.
21 Maart: Annie Straathof, Driftstr. 7.
22 Maart: Leo Plouvier, W. Singel 89.
22 Maart: Paul Rozenstraaten, Prins Hen
drikstraat 2426, Alphen a. d. Rijn.
23 Maart: Antoon Fase], Langebrug 32.
23 Maart: Corrie Rozenstraaten, Prins
Hendrikstr. 2426, Alphen a. d. Rijn.
23 Maart: Bep Ruitenbeek, Kamperst. 12.
23 Maart: Jacob v. d. Salm, Zuidbuurt,
Zoeterwoude.
23 Maart: Antoon van Haastregt, Dorpsstr.
D 76, Zoeterwoude.
23 Maart: Piet van Vliet, Hazerswoude D37
23 Maart: Kees van Zeggelen, Verl. Dorps
straat 189. Warmond.
23 Maart: Jantje v. d. Voet, Boerhaavestr.
17, Voorhout.
23 Maart: Steef Ammerlaan, Weipoort,
Zoeterwoude.
Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar
naam van schoolgaande kinderen in deze
lijsten wil opgenomen zien, schrijve me
minstens 14 dagen voor den verjaardag.
Oom Wim.
DE STILLE OMGANG
door Gretha Haverkorn.
Wederom trekt er een schare
In 't stille nacht'lijk uur,
Door de Amsterdamsche straten,
Tartend moedig de natuur.
Uit bet Noorden waaien winden
Het vriest hard, 't is bitter koud;
Doch dit alles kan niet deeren
Deze schaar, die niets weerhoudt!
Vol devotie en heel stille,
Schrijden zij daar langzaam voort,
Bidden tot hun God en Vader,
Die gebeden steeds verhoort.
Allen brengen Hem hier hulde
In de oude Amstelstad;
Eerherstel aan Christus Koning:
Aller menschen grootste schat!
Christus Koning, Hem de eere,
Is oneindig, Hij is goed,
Laten wij op Hem vertrouwen,
Hij geeft leven, Hij geeft moed.
Dat de ommegange stille,
Van zeer velen, ieder jaar,
Lang in eere moge blijven,
Grooter worde steeds de schaar!
HOE GROOT IS DE KRACHT VAN
WATER?
Hoe ontzettend groot de drukking van
het water is, waartegen de Atlantische
telegraafkabel te worstelen heeft, toont een
feit. dat nog niet ieder van jullie zult
weten. Wanneer een schip op de vaart naar
Amerika de groote diepte heeft bereikt,
wordt aan den reiziger gewoonlijk de vol
gende interessante proef getoond: een
flesch champagne, welke onaangeraakt en
flink gesloten is gebleven, wordt met het
zinklood zoo diep mogelijk naar beneden
gelaten en ongeveer tien minuten daarna
weer naar boven gehaald.
Inplaats van de champagne vindt men
nu bij het losmaken van het ijzerdraad en
het ontkurken niets dan zeewater, niette
genstaande de sluiting van de flesch heele-
maal ongeschonden is gebleven.
De sterke drukking van het water die op
de flesch werkt, heeft n.l. het zware zee
water, dat veel zwaarder is dan de cham
pagne, door de poriën van de kurk en het
glas geperst, terwijl de lichte champagne
er door de waterkracht werd uitgedrukt.1
Jullie moeten niet zoo huilen om
dat drama; 't ia niet echt't is
maar een Tweede Kamerzitting.
(Canard).
PROBEEREN.
Een vreemd getal.
A.: Neem het getal 142857.
Vermenigvuldig het met 2 en je vindt
285714. Wat blijkt?
De volgorde is hetzelfde gebleven alleen
de plaats van 14 is opgeschoven van vóór
naar achter. Zie maar!
B.: We nemen weer hetzelfde getal
142857.
Vermenigvuldig het met 3 en je vindt
428571. Wat blijkt?
Weer is de volgorde hetzelfde gebleven,
alleen is de 1 van vóór naar achter ver
huisd. Zie maar!
C.: We nemen weer hetzelfde getal:
142857.
Vermenigvuldig het met 5 en je vindt
714285. Wat blijkt?
Weer is de volgorde der cijfers hetzelfde
gebleven alleen is de 7 van rechts naar
links verhuisd. Zie maar!
D.: We nemen weer hetzelde getal:
142857.
Vermenigvuldig het met 6 en je vindt
857142. Wat blijkt?
Weer is de volgorde der cijfers hetzelfde
gebleven, alleen is 857 van rechts naar
links vertrokken. Zie maar.
E.: En nu tenslotte! Neem weer 142857.
Vermenigvuldig het met 7 en je vindt
999999.
Wat hier gebeurt, is meer dan buitenge
woon. Zie maar!
Oom Wim.
Hoe Wim de vlag veroverde*)
door Johan de Grijs.
De padvinders hadden nu 'n week in de
duinen gekampeerd en het beviel ze er best.
's Morgens vroeg om zeven uur gingen ze
naar de H. Mis, dan, om kwart over acht,
als ze terug gekomen waren, gingen ze
eerst broden halen bij de boswachterswo
ning in de nabijheid en maakten ze het ont
bijt zelf klaar! 's middags werd het mid
dagmaal ook zelf bereid en in de namid
dag hadden ze altijd 'n buitenoefening.
Deze keer was het dus al de zevende. En
een bijzonder moeilijke, want het was vlag-
veroveren! Dit is een spel, waarbij beide
partijen zowel verdedigers als aanvallers
hebben, en deze laatsten moeten de vlag
veroveren, die, voor de zichtbaarheid, op
een heuveltje staat, maar onderweg-kan ze
nog teruggeroofd worden.
Beide partijen hadden nu 'n doek om hun
riem en als die afgerukt werd, was de spe
ler af en kon hij niet meer meedoen. Wim
trok er alleen op uit: hij wilde de vlag al
léén veroveren. Wacht, daar zag hij er een
van de tegenpartij, die kenbaar was door
een zakdoek om zijn been. Die zou hij
eventjes mores leren! Hij dook neer in het
kreupelhout maar de ander was spoedig
verdwenen..
Daarom ging Wim verder, tot hij bij de
vlag (een gekleurde lap aan 'n stok)
kwam.
Maar daar zaten drie bewakers vlak bij
te praten. Wim dacht net zo lang na tot hij
'n goed plan gevormd had.
Hij verzamelde enige stukjes hout in zijn
zak en kroop verder, tot hij enige meters
voor de vlag was.
Toen gooide hij 'n stukje hout naar de
tegenovergestelde kant. Onmiddellijk ke
ken de drie bewakers naar de richting van
't geluid. „Hoorde jij dat, Kees?" vroeg de
een. „Ja, maar het zal wel niets zijn, 't
za...." krak, rits, ging het opeens weer.
„Deksels, dat is iemand" fluisterde er een
en hij snelde naar de richting van het ge
luid, op de voet gevolgd door zijn twee an
dere gefopte bewakers.
Onmiddellijk sprong Wim op en rende
naar de vlag. Maar om te vluchten, moest
hij gauw 'u andere vlag hebben, zodat zijn
tegenstanders de verwisseling niet zouden
merken. Maar weer kreeg hij 'n idee. Hij
nam zijn zakdoek, sleurde hem 'n paar keer
over de vuile grond, zodat hij vanuit de
verte veel van zijn voorganger weg had en
bond hem aan 'n tak, waarna hij hem in
de grond zette. Toen zette hij het op een
lópen.
„Daar gaat er een", hoorde hij achter zich
roepen. Dat was natuurlijk een van de be
wakers. „Laat hem maar lopen, we heb
ben toch onze vlag nog riep 'n ander. „Dat
zou je tegenvallen" grinnikte Wim bij zich
zelf.
Buiten adem kwam hij terug en werd
natuurlijk met grote vreugde ontvangen.
Dat de bewakers op hun neus keken en har-
telijk uitgelachen werden is te begrijpen,
want eerst later bemerkten ze, dat die
„vuile lap" en nog wel Wim's zakdoek
hun vlag niet was. En er is later nog
dikwijls hartelijk om Wim's slimme plan
gelachen.
Geschreven in de vereenvoudigde
spelling!
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Cor de Haas.
Raadsel I:
Welke boomen groeien niet?
Raadsel II:
Ik ben 'n vrucht, draai je mij om, dan zet
je me soms ook op.
Welke vrucht is dat?
Raadsel Hl:
Met welk spoor reist men niet?
Raadsel IV:
In welke appel zit geen klokkenhuis?
Raadsel V:
Je gebruikt me in de muziek, draai my
om, en ik ben een jongensnaam.
Raadsel VI:
Verborgen plaatsnamen:
Drommen van menschen stonden er naar
te kijken.
Raadsel VII:
Mijn vader ging naar den dokter.
Raadsel VIII: Die huizen worden morgen
verbouwd.
Raadsel IX:
Die herder blaast op zijn hoorn.
Raadsel X:
In die ketel gaat veel water.
Raadsel XI:
5, 2, 10 is een getal
26, 13, 34, 21, 25 is een vrucht.
7, 1, 9. 18, 16. 29, 30 een dier
8, 20, 27, 16, 16 17 een jongensnaam.
4, 12, 15, 35 is een dier.
8. 9. 10, 19. 20 dorp in Z.-Holland.
22, 30, 16, 24 10, 'n visch.
6, 16, 33 deel van een vinger.
28, 32, 9, 7 deel van een koe.
31, 1, 4, 9, 21, 8 plant.
23, 8, 18 bedekking van een huis.
3, 16, 9, 16 iemand die alléén zingt.
Mijn geheel is een spreekwoord, dat uit
35 letters bestaat!
De oplossingen niet opsturen. Deze
geef ik de volgende week zelf.
Oom Wim.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK WAREN:
OpL I: hond, rond, mond, pond.
Opl. II: Warmond.
Opl. III: Hendrika
Opl. IV: Eindhoven.
Opl. V.: wol, hol, mol, vol
Opl. VI: Londen, Berlijn, New York, Pa
rijs, Brussel, Milaan, Oslo, Kopenhagen,
Stockholm, Weenen, Praag, Boedapest, Lis
sabon.
Opl. VII: Oegstgeest.
Opl. VIII: Winterswijk.
Opl. IX: de letter m
Opl. X: Leiden.
De parapluie in vroeger eeuwen.
De parapluie stamt uit het oosten. Voor
het eerst zag men ze in Italië, reeds in de
15e eeuw. Naar Oostersche zeden werden
zij door een bediende achter den meester
of meesteres gedragen en, evenals het zon
nescherm, van wasdoek vervaardigd.
In de tweede helft der 17e eeuw kwa
men zy bij de vrouwen in Frankrijk,
Duitschland en Engeland in gebruik, ter
wijl de mannen zich, als het regende, in
draagstoelen lieten vervoeren en boven
dien ook de toenmalige bouwtrant van de
huizen met hun ver boven het voetpad uit
stekende daken hen tegen den regen kon
den beschermen. Het duurde lang eer de
mannen zich van een paraplui bedienden,
omdat men zooals men dit thans nog
wel bij het gebruik van parasols vindt
het regenscherm voor den man te „kinder
achtig" vond!
Jonas Honiway, een koopman, die veel
gereisd had, was de eerste Engelschman,
die het in het midden van de 18e eeuw
waagde, zich te Londen met een parapluie
te vertoonen. Door de straatjongens bespot
en uitgelachen droeg hij zijn regenscherm
tróuw en had de zelfvoldoening, het in 1785
algemeen te zien ingevoerd.
In de kleinere steden en op het land
bleef het gebruik van een parapluie nog
lang een zeldzaamheid; alleen de notaris,
de geestelijke en de dorpsonderwijzer
maakte gebruik van een katoenen regen
scherm, want zijden stof werd hiertoe nog
niet gebruikt. Een zijden of halfzijden pa
rapluie werd als een groote luxe be
schouwd, die niet iedereen zich veroorloven
kon.
Van den omvang van zulk een parapluie
legt de bewoners van een gehucht getuige
nis af, die zijn dorpsheer bezocht om hem
de huur te betalen. Toen het bij het heen
gaan begon te regenen, bood de dorpsheer
hem zijn regenscherm aan, waaronder de
man trotsch naar huis stapte. Een poosje
daarna kwam hij evenwel met het nog
steeds opgestoken scherm terug en riep:
„Het gaat met mijnheer! In geen deur van
mijn huis kan ik er mee in komen; ik heb
hem al dien tijd zoolang in de schuur moe
ten zetten!"
WALEWEIN
Een verhaal uit den Riddertijd
door Ant Olde Kalter.
LXXVIII.
Langen tijd staarde de Koning voor zich
uit. Daarna sprak hij plotseling: „Ik had
het reeds lang verwacht, vriend Walewein.
Toen mijn dochter mij vroeg u te mogen
verplegen, vermoedde ik reeds haar liefde
voor U. Ik stond het haar terstond niet toe,
omdat ik U niet voldoende kende. Wel wist
ik dat gij koen en edel waart. Nu echter
weet ik dat ge meer zijt. Bijlo, het zij zoo.
Ik zal Isabele laten roepen."
Hij wenkte een slaaf en beval hem de
Jonkvrouw te verzoeken bij haar vader te
komen. En zij kwam, zonder hare vrou
wen, glimlachend haar vader omhelzend.
„Dochter", sprak Assentijn langzaam,
nadat de Jonkvrouw naast hem had plaats
genomen. „Gij weet waarover heer Wale
wein heeft gesproken?"
„Ik weet het vader".
„De ridder heeft U alles verhaald van zijn
opdrachten?"
„Ook dat vader."
„Gij hebt elkander uwe liefde geschon
ken?"
Het duurde eenigen tijd voor zij bijna
onhoorbaar sprak: „Gij zegt het vader."
..Welnu, ik wist het reeds voor langen
tijd"
„Gij wist het vader? Heeft de ridder.
Zij zag op naar Walewein en vervolgde:
„Heeft de ridder U er dan reeds eerder over
gesnroken?"
„Neen dochter, doch ik kon het aan U
beiden nierken."
Eenigszins verbluft sloeg zij de oogen
neer.
De Koning echter vervolgde: „Zult ge
immer voor alkander zijn lijk ge nu
zijt?"
Nu stond Walewein op, trok zijn zwaard
uit de schede en sprak: „Ik zweer het voor
Isabele en mijzelf op het scherpe van mijn
zwaard!"
Nu verhief zich ook Assentijn van zijn
zetel. Hij vatte zijn dochter bij de hand en
zeide: „Ge zult mij en mijn burcht voor
altijd verlaten. Gij zult uw verder leven
doorbrengen op een kasteel dat ver van
hier is, in het rijk van Koning Arthur.
Doch indien gij beiden aldus verkiest, wel
aan, gaat dan en wordt gelukkig. Hij legde
zijn rechterhand op Waleweins en zijn lin
ker op Isabele's schouder, en zeggende:
„zoon en dochter" sloot hij ze beiden in
zijn armen. Toen hij ze weder bevrijdde,
snikte hij zacht.
Terstond daarop zeide hij zacht: „Kind,
denk zoolang ge leeft, aan uwe moeder die
in den hemel. is. Ook ik stond eens gelijk nu
Walewein staat. Ik ben oud geworden, en
mijne dierbare gemalin is mij ontvallen.
Gij waart alles wat ik bezat. Echter gaat
ook gij van mij heen. Enkele jaren wellicht
zal ik nog in dezen burcht slijten, maar dan
zal ik naast uwe moeder rusten". Nu
wendde hij zich tot Walewein en sprak:
„Gij zult u als vrije vazal in Arthurs rijk
vestigen. Weinig dagen en ge zult reeds
daarheen vertrekken. Weet. dat ik u tijdens
de dagen, welke ik nog zal slijten en ook
na mijnen dood in den geest zal volgen.
Waak over mijne dochter en wees goed voor
haar. Zij zal het ook voor U zijn. Onze
Vader in den hemel zal u, mijn kinderen,
dit schenken.
Wanneer de wapenen u roepen, hanteer
die dan, doch edel. Bescherm de armen en
de huisgezinnen, die geen vader meer be
zitten. En tenslotte, wees getrouw aan
Hem, Die u schiep, want indien gij aldus
handelt, zal hij u beiden en uwe kinderen
voeren naar Zijn Rijk, dat wij allen eens
hopen te bereiken, en dat beter is dan een
der velen hier op aarde.
Ontroerd antwoordde de ridder: „Ik
zweer U, vader, dat ik volgens uwe woor-
de zal handelen, en Isabele zal bescher
men als de grootste schat, welke de we
reld bezit".
„Het zij zoo", sprak de Koning.
„Indien hij edel is, zal hij mij het won
derzwaard zonder verdere voorwaarden
schenken. Moch hij aldus niet handelen,
dan vervolg ik zonder het wonderwapen
mijne reis."
„En Koning Arthur?"
„Zijne blijdschap zal groot zijn als ik
hem mijne bruid toon."
„Gaat dan, mijne kinderen; dat het ge
luk met U zij!"
De duisternis was reeds gevallen, toen in
Assentijns groote burchtzaal door ijverige
slavenhanden de talrijke kaarsen, welke
gedragen werden door gouden kandelaars
werden ontstoken. De lange tafel werd met
een sneeuwwit kleed overhangen, en be
dekt met kannen en bekers. Aan den in
gang der zaal schaarden zich zes geheel
geharnaste schildknapen. Een groot aantal
slaven stelden zich in het benedeneinde der
zaal op om den edelen hun hulp te bieden,
de Koning had een feestmaal aangericht.
De lezer mag raden ter eere van wie.
(Wordt vervol en i