De XVIIP Roomsch-Studenten-Dag MAANDAG 18 FEBRUARI 1935 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD. - PAG. 10 HET WEZEN: STUDENT EN VER- EENIGING NADER BELICHT. Mgr. prof. Groenen spreekt over de Missie in Ned. Indië Zaterdag en Zondag werd te Leiden de XVIIIe Roomsche Studentendag gehou den door de Unie van R.K. Studentenver- eenigingen in Nederland. De R.K.S.V. „Sanctus Augustinus" met aan het hoofd de heer Paul Beukers, Unie- praeses, trad dus als gastvrouwe op van de Unie en zustervereenigïngen én naar wij meenen, heeft zij zich uitstekend van haar taak gekweten. Hoewel het „Eigen Huis" aan het Ra penburg vrij groot is, was het toch te klein om de zeker meer dan 150 gasten uit het geheele land te ontvangen, zoodat men ook den achter de groote vergaderzaal ge legen tuin als feesttent had ingericht. Daar toe was de geheele oppervlakte met zeilen overspannen en ondanks storm en regen was het daar best uit te houden. Reeds nog Zaterdagmiddag kwamen de studenten, de meesten per spoor, anderen met auto's in de Sleutelstad aan en te 3 uur werden alle gasten middels de iadio- installatie in het „Eigen Huis" verwel komd door den Unie-praeses, den heer Paul Beukers, die allen een paar genoeglijke maar bovenal vruchtbare dagen toe- ;wenschte. DE SECTIE-VERGADERINGEN. De inzet van den R.S.D. werd gevormd door de sectie-vergaderingen, welke zich in een zeer druk bezoek móchten verheu gen. In de bijeenkomst der medische faculteit in den Vergulden Turk sprak dr. H. A. van Muyden, tot voor kort eenigst katho liek medicus in Batavia, over: „De sociale taak van den medicus", waarin deze erop weer, dat de medicus vooral de vertrou wensman, de raadsman moet zijn van het gezin. Daarna wees hij erop, dat er in In dië nog een ruim medisch arbeidsterrein braak ligt, deels een gevolg van de gerin ge oriëntatie in ons land. Mede te werken, om dat tekort aan te vullen na degelijke voorbereiding is mede de taak van den stu dent. In de Juridische sectie sprak prof. mr. W. Pompe over „Strafrecht en Levensbeschou wing", waarin hij in een uiterst leerzaam betoog bewees, welk een onverbrekelijk verband^er bestaat in alle recht, maar bij zonder in' het strafrecht,1 tussohen de rechts opvattingen en hare positieve uitwerking eenerzijds en de leidende levensbeginselen anderzijds. Na de rede van prof. Pompe werd de vergadering medegedeeld, dat officieel was opgericht de interacademiale juridische fa culteit, welke een onderafdeeling moet worden van de Unie. De oprichting had plaats door het Juri disch Dispuut „Justitia et Pax" van de R.K.S.V. „Sanctus Augustinus" en de Ju ridische Faculteit der Nijmeegsche R.K. Universiteit. De Interacademiale stelt zich ten doel de samenwerking van katholieke juridische studenten in Nederland op wetenschappe lijk gebied in den ruimsten zin van het woord te bevorderen. Intusschen heeft zij van de Pax Romana reeds het vereerend verzoek ontvangen in Nijmegen een internationaal bureau voor katholieke juristen te organiseeren. In de sectie der Natuur-Filosofen, welke in het „Eigen Huis" werd gehouden, sprak dr. Teilegen over „Natuurfilosofie". VERGADERING DER MISSIE- INTERACADEMIALE. Mgr. Prof. Groenen over: Het 400-jarig Missie-Jubileum in Ned.-Indië. Zoo druk als de sectie-vergaderingen, in den voormiddag waren, zoo uitstekend bezet was ook de vergadering der Missie- Interacadamiale. De zaal was tot in de uiterste hoeken bezet en onder de aanwe zigen bevonden zich zeer vele geestelijken. Na door den praeses dezer Interacade miale te zijn ingeleid, verkreeg de hoog- eerw. heer mgr. prof. P. G. Groenen, di recteur van het Katholiek Indisch Missie bureau te Den Haag en oud-Uniemodera tor, het woord om een en ander in cause rie-vorm mede te deelen over de Missie in Ned.-Indië. Allereerst bracht spr. een woord van hulde aan die werkers en zwoegers, die vrienden en verwanten hebben verlaten, hun land en hun huis hebben vaarwel ge zegd, om in die verre oorden de blijde boodschap van het EvangeLie te brengen, zielen te bevrijden en zielen te winnen voor de glorie van den Almachtiger) God. In 1924 werd het 400-jarig Missie-jubileum van Ned.-Indië gevierd. Die 400 jaren zijn geteld vanaf het feit, dat de kerk doelbe wust aanraking heeft gehad met Indië. Vóór dien tijd waren er ook wel eenige missionarissen geweest in die landen en de eerste daarvan, die ons bekend is, was Odericus Pardenone, die daar kwam in 1320. Hij heeft zijn wederwaardigheden opgeschreven en is de eerste Westerling, die schrijft over Sumoltra (Sumatra). Vol gens hem was dit geen eiland, maar een rijk op een eiland, waar èn de mannen èn de vrouwen zich tatoueerden. Ook is deze eerste priester naar Java getrokken en is hij in het land zelf geweest, dat hij het rijkste land ter wereld noemde. Lange jaren later kwam een Francis- caansche missionaris/ Johannes de Marig- nolli, maar resultaten had dit voorloopig niet. In een enkele bron wordt melding ge maakt van het bestaan eener Missie van Franciscan ei-monniken in de eerste jaren na 1522, maar ook het werk dezer Francis canen is niet van blijvenden aard geweest. Intusschen bleven ook pogingen van leeken niet uit en in 1534 zien we daarvan reeds een tweede poging ondernomen, n.l. van een Portugeesoh koopman, wijl zich voor zijn bemanning ook priesters aan boord bevonden. De groote stoot voor het Missiewerk in Indië werd evenwel gegeven door den H. Franciscus Xaverius, die niet als gewoon missionaris in die landen kwam, doch in opdracht van den Paus, en wel als nuntius, reisde. Op 25 September 1545 kwam hij op Malakka aan met de bedoeling door te trek ken naar Makassar. Op zijn reis daarheen vernam hij echter niet veel goeds, zoodat hij zijn blik richtte naar het verder gele gen Ambon, waarvan hij wist, dat reeds vele bewoners Christen waren en boven dien aanwezig was „een gunstige gestelte nis om nog meer te maken". Spr. gaat dan na wat Franciscus Xave rius in de Indiën tot stand bracht en hoe hij ervoor zorgde, dat de jonge Orde der Jezuïeten, vol Evangelischen ijver, dit ar beidsveld als het hare is gaan beschouwen. Zij kwamen daar, nadat de Franciscanen eigenlijk de eerste Ordes-geestelijken wa ren, die in de Missie-geschiedenis van In donesië worden aangetroffen. Naast hen zjjn in die eerste jaren ook nog de Domi nicanen werkzaam geweest, wijl zij vanuit Malakka de stichting der Sotar-Missie hebben ondernomen. Bij het begin der Indonesische Missie, was de kerkelijke organisatie zoo, dat Funchal, gelegen op het eiland Madeira de pleisterplaats van alle naar en van Indië komende schepen, de residentie was van den Bisschop, die Afrika en Indië tot zijn rechtsgebied kon rekenen. De missionaris sen, die dan ook naar Indië kwamen, ont vingen dan ook hun jurisdictie middellijk van den Bisschop van Funchal en onmid dellijk van den Apostolisch en Commissa ris, die dezeri Prelaat in Indië vertegen woordigde. Deze Commissaris zetelde te Goa, en toen Goa tot zelfstandig bisdom werd verheven (November 1534) werd ge heel het gebied van Kaap de Goede Hoop tot China toe aan het nieuwe bisdom toe gewezen, zoodat voortaan ook Indonesië tot het diocees Goa behoorde. Toen Goa in 1558 tot Aartsbisdom werd verheven, volg den weer andere bisdommen. En ingrijpende verandering werd echter in die bestaande verhouding aangebracht door de Breven van 23 en 24 Maart 1567, waarbij alle Regulieren in het Indische ge bied aan de jurisdictie der bisschoppen werd onttrokken en het voor dezen alleen vereischt was, dat men met verlof der Orde-overheden zich in Indië ophield en de landstaal voldoende machtig was. In 1605, toen Steven van der Haghen als eerste Hollander in de Indische wate ren verscheen, telde Amboina en omlig gende eilanden 16000 katholieken. Hij liet de paters ongestoo:rd hun werk voortzet ten. Korten tijd later, toen van den Haghen opgevolgd was als gouverneur door Fre- derik de Houtman, kregen de paters be vel binnen zes dagen te vertrekken. Zoo werd in 1605 aan de .Jezuieten-Missie in In donesië de doodsteek toegebracht. Het ka tholicisme werd evenwel niet dadelijk vernietigd, terwijl de paters evenmin da delijk alle hoop op herstel lieten varen, maar de enge verbinding tusschen Kerk en Staat in de Nederlanden van die da gen, maakte het verschijnen van den pro testanten Hollander in den Archipel tot een ramp voor de Missie, ja tot haar on dergang. Waar echter in 1616 de Hollan ders nog niet waren doorgedrongen, daar bleven de Missies bestaan en dat was al leen op Siao, waar de Jezuieten en in den Solar-Archipel, waar de Dominicanen den Apostolischen arbeid voortzetten. Met het einde van Spanje's invloed in de Molukken in 1664, was het echter ook daar gedaan met de Katholieke Missie, wijl met de Spanjaarden ook de missionarissen vertrokken. Het zou te ver voeren om alle missies of alle missie-pogingen op de verschillende deelen van den Indischen Archipel te gaan vermelden, zoodat spr. volstaat met er eeni ge te noemen tusschen 1605 en 1800. Twee eeuwen duurde de vervolging en op 4 April 1808 kwamen weer twee missio narissen in Batavia aan. In 1834 werd de eerste statie buiten Java te Pading opge richt. Na onderhandelingen met den H. Stoel kwam in 1847 een kerkelijke regeling tot stand, welke tot op heden den grondslag vormt van de verhouding tusschen Missie en Gouvernement. In 1855 kwamen de eerste vrouwelijke religieuzen naar Indië om zich aan den Mis- siearbeid te wijden, n.L de zusters Ursuli- nen, die rich eerst te Batavia, later ook op andere plaatsen vestigden en een er kenden naam op onderwijsgebied hebben verworven. Langzaam maar zeker werd Indië voor de Missie veroverd, meerdere Orden en Congregaties konden zich vestigen of kre gen een Missieveld toegewezen en thans zijn 396 priesters, 359 broeders en 1410 zus ters in de Indische Missie werkzaam. In het slot van zijn interessante causerie, welke we hier maar heel beknopt hebben kunnen weergeven, doet prof. Groenen ten slotte een beroep op alle studenten om het werk van de in Indië zwoegende en ploe terende missionarissen te steunen, finan cieel en moreel, maar vooral ook door ge bed. Na de met aandacht gevolgde voordracht volgde nog een korte gedachtenwisseling, waarop de bijeenkomst onder dank werd gesloten. ALGEMEENE VERGADERING. Wim van Gent over: Student en Vereeniging. De slotvergadering van den eersten dag, gehouden in den foyer der Stadsgehoorzaal, kenmerkte zich door een massale opkomst, waarbij we onder de aanwezigen o.m. op merkten Mgr. Prof. P. G. Groenen, pater J. van Heugten, Unie-Moderator, alle prae- sides van de afdeelingen, de moderatoren van de afdeelingen Leiden, Utrecht, Til burg en Pater J. Drost S.J. uit Leuven. De Unie-praeses, de heer Paul Beukers, heette alle aanwezigen hartelijk welkom en verleende daarna het woord aan den heer Wim van Gent, uit Nijmegen, die zijn onderwerp: „Student en Vereeniging" inleidde met de bemerking, dat de aan trekkelijkheid er van wel ligt in zijn zake lijkheid en beperking. Daverende slagwoorden heBben lang ge noeg de luchten doortrild, aldus spr., en het wordt tijd de ooren af te stemmen op sim peler, directer geluiden, de oogen, van on geweten vertes vermoeid, een steunpunt en einder te bieden. Zwaarwichtige problemen hebben de laatste jaren het Unieleven geschokt en het pleit voor den nuchteren en juisten kijk van het nu opgetreden Uniebes tuur thans de gelegenheid te geven tot bezinning op een dier primaire waarden van het stu dentenleven: de Student en zijn Vereeni ging. Daarom wilde spr. behandelen: wat m o e t de Vereeniging beteekenen voor den katholieken student van heden en wat kan de student van thans aan zijn Vereeniging bieden. Spr. wees dan op hetgeen er in de na- oor logsche jaren op het gebied van het studentenvereenigingsleven was geschied, memoreerde de talooze acties van diversen aard en betoogde, dat dit alles toch maar betrekkelijk was. Men moet trachten in de dynamiek van het studentenleven de sta biele elementen te vinden, die in den stroom der snel opeenvolgende studenten geslachten vaste en blijvende waarde be houden, met grooter nuchterheid zoeken naar een ideaal, beperkter van omvang, concreter van inhoud, geschikt allen te ver eenigen op een gezonde werkelijkheids basis, zakelijk genoeg om door elkeen aan vaard te worden en vèrreikend genoeg om ieder te bezielen. Vervolgens onderscheidt spr. drie ontwik- kelingsphasen in de Katholieke Studen tenverenigingen. De grondleggers sloten zich aaneen, in verzet tegen veel wat aan neutrale wetenschap van de katheders werd gedoceerd en waaruit de bloeitijd der apo logetische cursussen ontstond. In de tweede periode ontstaat het ideaal der academische jeugd naar een Katholieke Wetenschap, om daardoor als Katholieken een eervolle plaats te veroveren in de Ne- derlandsche wetenschappelijke wereld, die tot dan toe voor hen gesloten was. De derde phase begint wanneer overal de Eigen Huizen verrijzen en de studen ten vereeniging, van werk- en beschavings gemeenschap, gaat uitgroeien tot levens gemeenschap, of althans de mogelijkheden daartoe bielt. Want met het materieele gemak en comfort worden de vereenigings- moeilijkheden grooter. Het groeiend aantal studenten uit meerdere bevolkingsgroepen heeft, naar spr.'s meening, vele vreeselijk principieel opgezette tegenstellingen in het studentenleven doen ontstaan, eenvoudig berustend op standsverschil of in elk geval daarin haar voedingsbodem vindend; een verschil, des te pijnlijker waar het gaat om een smallere beurs of een minder goed ge vulde garderobe. Zulk een gecultiveerde tegenstelling zal een toestand van spanning en geprikkeld heid onderhouden, vooral waar mensche- lijke eigenwaarde en menschelijke ijdel- heid voortdurend worden gekwetst. Voeg hierbij het moderne feminisme, dat de ge mengde vereen igingen met een vrouwen vraagstuk heeft opgeknapt en het spoor- studentendom, dat centrifugale krachten in werking stelt en men zal begrijpen, dat de ontwikkeling der vereeniging tot een le vensgemeenschap in den waren zin des woords nog in het eerste stadium ver keert. En toch: deze evolutie moge inzinkingen vertoonen, uiteindelijk zal zij moeten wor den doorgevoerd, wil de vereeniging haar bestaansgrond niet verliezen. Het wezen lijke kenmerk eener studentenvereeniging is niet een inrichting te wezen voor het houden van allerlei cursussen: zij heeft die taak slechts toevallig, omdat het univer sitaire onderwijs tekort schiet en zal deze slechts blijven vervullen tot tijd en wijle, dat de hoogeschool haar deze uit handen neemt. Aldus hebben de studenten eigen lijk zelf de toekomst der universiteiten in handen. De studentenvereeniging moet echter voor alles het milieu zijn, waar studenten van elke studierichting en denkwijs elkaar onderwerpen, beschaafd en opgevoed wor den. Intellectueel en moreel, geestelijk en maatschappelijk wordt de student eerst gevormd in zijn studentengemeenschap. Met een uitspraak van Newman zegt spr. dan hoe een student zich heeft te ontwik kelen tot een academisch gevormde. Na dit alles nog nader uiteengezet te heb ben, poneert spr. de voor velen wellicht zeer stoutmoedige stelling: het wezenlijke van de vereeniging ligt in het gezelligheidsle ven. Naast alle cursussen en lezingen dient het gezellligheidsleven op hooger peil te worden gebracht, wijl het allen op elk oogenblik en bij iedere gelegenheid kan bij eenbrengen en omvatten. Daardoor ont staat een sfeer van vriendschap en libera liteit, vry van verbeten fanatisme of be krompen sectarisme. In zijn slotwoord zegt spr. dan, dat de student zijn plicht behoor lijk heeft volbracht als hij in wetenschap en zelfbeschaving, door ingespannen studie eenerzijds en bewuste deelname aan het gezelligheidsleven anderzijds, door arbeid zaamheid en vriendschap zichzelf en ande ren heeft opgevoed. Indien dit maar het eenige is wat wij van dezen R. S. D. mee nemen, aldus spr., het voornemen meer dan vroeger in persoonlijk contact met onze medeleden te treden, dan is een groot en positief resultaat bereikt. De doelstelling van het vereen igingsle- ven moet zijn: de deelname der katholie ken aan alle vertakkingen van het natio nale beschavingsleven, opdat de studenten zoodoende, naar de wijs van staat en kun nen het rijk Gods op aarde kunnen uitbrei den en den weg tot een ruimer en katholie- ker leven mogelijk maken in het vader land. Na deze rede, die een stormachtig applaus ten deel viel, dankte de Unie-praeses den heer van Gent voor zijn uitstekend betoog en werd de vergadering gesloten. Na afloop vereenigden tal van deelne mers, die niet met den trein weg moesten, zich weer in het Eigen Huis, waar het programma vermeldde dit reeds een ro mantische verbroedering plaats vond! DE TWEEDE DAG. De studenten waren ditmaal in tegen stelling met andere bijzondere studenten dagen bijzonder vroeg uit de veeren. Te half negen woonden zij in de kapel van het St. Elisabeth Ziekenhuis aan de Hooigracht de H. Mis bij, welke werd op gedragen door den zeereerw. zeergel. heer dr. J. van Heugten, S.J., Unie-moderator. DE AFDEELINGSVERGADERINGEN. De Zondagmorgen was gewijd aan de verschillende voornaamste onderdeelen der Katholieke Studentenbeweging, als hoe danig bijeenkwamen de Meisjes Studenten Interacademiale, de Gilden en de Sociale Interacademiale. MEJ. LAURA WERY SPREEKT VOOR DE MEISJES-STUDENTEN-INTER- ACADEMIALE. Over „Meisjesstudent, Vereeniging en Maatschappij". Te kwart over tien werd in café-restau rant „In den Vergulden Turk" de verga dering der Meisjes Interacademiale gehou den, waar mej. Laura Wery over bovenge noemd onderwerp sprak, althans naar zij in haar inleiding mededeelde, over enkele punten daarvan. Wanneer spreekster allereerst spreekt over de Meisjesstudent, dan wijst zij er op, dat de „noodkreet der tijden" overal door dringt en er zijn er velen onder de jonge ren, die met grootere edelmoedigheid liefst dadelijk de handen aan de ploeg zouden willen slaan, om zich te geven, te offeren om te komen tot een betere maatschappij, tot herstel van Christus op aarde, 'n Ge vaarlijke houding, want de ondervinding heeft geleerd, dat men nogal eens onrijpe vruchten plukt. Anderen zien dezen tijd als eenen van voorbereiding voor een toe komstig huwelijk en moederschap, 'n Op vatting, welke niet geheel met de werke lijkheid in overeenstemming is. Volgens spr. kan de meisjesstudent zich niet beter op haar aardsche en hemelsche toekomst voorbereiden dan door de aan vaarding en goede beleving van het he den. Niet ingewijden beschouwen den studen tentijd nog immer als een tijd van jool en onbezorgdheid bij uitnemendheid, de inge wijden weten, dat deze tijd veel goeds en moois brengt, maar daarnaast toch ook zijn heel eigenaardige moeilijkheden ople vert, die ontstaan door de vele en groote veranderingen, welke in deze periode be leefd worden. Spr. somt enkele dezer moei lijkheden nader op en ?egt, dat de vol wassenheid medebrengt volop verantwoor delijkheid voor eigen leven en voor hen, die aan zijn of haar zorgen zijn toever trouwd. Meisjes hadden vroeger en hebben te genwoordig daarenboven nog dikwijls haar recht op studie tegenover anderen en misschien even dikwijls juist tegenover zichzelf te verdedigen, omdat vergelij kingen met anderer leven dikwijls in haar nadeel uitvalt. Dat zijn allemaal factoren, die tot verkeerde daden kunne leiden, zoo dat spr. het zaak vindt deze kwestie nuch ter onder de oogen te zien. Daarbij moet men zich allereerst er van doordringen, dat het niets te verwonderen is, dat het enthousiasme nog geenszins tegen den aan leg van het meisje of tegen het vak pleit. Bovendien valt menigmaal een zekere lichamelijke onrust met de geestelijke sa men en daarom temeer moet de studente hare toekomstige verantwoordelijkheid goed voor oogen houden. Onder de voordeel en, welke in den stu dententijd gemakkelijk kunnen gebruikt worden, noemt spreekster dan het gemak kelijker contact met anders gelijkgezinden het vereenigingsleven. Het studentenle ven moet de meisjes tot „menschen" vor men en dat wordt men niet door zich een zelvig op de sluiten boven zijn boeken of door gretig alles op te nemen wat gedo ceerd wordt. Neen, een mensch wordt de studente pas, wanneer zij bereid is van an derer wijsheid te leeren, haar eigen wijs- of onwijsheid aan die van anderen te toet sen, dankbaar te genieten van de gaven van anderen en haar eigen gaven gul ter beschikking te stellen. Dat contact vindt men als student voor namelijk in den studentenvereeniging, een stelling intusschen, welke bij iedere stu dentengeneratie reeds tegenspraak ontlokt heeft, omdat niemand zich dadelijk bevre digd voelt door het contact, dat daar gebo den wordt. Tot de vereeniging zelf moet men ook niet komen in een communistische stem ming van hamer- en sikkel, van alleen maar af te willen breken. Radicaal kan 't zijn om eerst alles met den grond gelijk te willen maken en op de puinhoopen van het oude iets nieuws te willen opbouwen, van studenten, die toch over min of meer klas sieke vorming beschikken, mag men ver wachten, dat zij naast de vurigheid der jeugd ook zin voor traditie hebben, die nu eenmaal het kenmerk van iedere bescha ving is, en daarom naast gerechtvaardigde critiek, ook hun stuttenden en voortbou wenden arbeid aan eigen vereeniging zul len geven en zeker niet tot dit onweten schappelijkheid zullen vervallen, die ver oordeelt alles wat ze niet kent. „Zelfwerkzaamheid" in eigen vereeniging is dus het meest aan te bevelen, maar er is niets tegen, dat meisjes haar socialen aanleg willen bevredigen door sociaal werk in andere vereendgingen, als zij zich maar bewust blijven, dat haar student-zijn haar verplichtingen oplegt met betrekking tot haar eigen persoonlijkheidsvorming, dat deze primair zijn, wijl men hierdoor komt tot het bestudeeren van toestanden en pro blemen, die boven eigen gezichtskring uit gaan. Al geeft dit wellicht in den beginne minder bevrediging, wel men daardoor meer leiding-gevende afgestudeerden zal kunnen krijgen. Als problemen daarvoor noemt spreekster: 1. het probleem van de mentaliteit van andersdenkenden en onze houding daar tegenover; 2. het sociale pro bleem van het normale gezin; 3. op onder wijsgebied b.v. het probleem van de zelf werkzaamheid op de scholen, 't heele schoolprobleem; 4. wat moeten we b.v. doen voor het gestichtsmeisje (of -jongen), dat plotseling losgelaten wordt uit 'n inrich ting en waarvan 'n schrikwekkend groot percentage op slag verkeerd gaan; 5. het probleem van het werken door de vrouw, wat toch op het oogenblik toch zoo urgent is er dat toch ook voor de meisjes-studen ten van zooveel belang is. Aan de hand hiervan wijst mej. Wery er op, dat er op het oogenblik groote behoefte bestaat aan leidsters in het sociale leven, die het heil niet op de eerste plaats zoe ken in verandering van organisatievorm, maar die in staat zijn met verstand en lief de nieuw leven aan bestaande organisatie vormen te geven. De plichten van de meisjesstudente te genover de maatschappij zijn geen andere dan zoo goed mogelijk meisjesstudent te zijn, d.w,z. op haar eigen vrouwelijke wij ze het student-zijn te beleven, de moge lijkheden van het studentenleven tot eigen •ontwikkeling te gebruiken om zoo aan de maatschappij eens met rente terug te ge ven wat de maatschappij aan haar heeft ten koste gelegd. Voor de katholieke meisjes student is deze plicht nog veel dringender, wijl zij er voor dient te zorgen, dat de pa rabel van de talenten voor haar niet tever geefs is gezegd. In de vergadering der Gilden, welke even eens in den vergulden Turk werd gehou den, sprak de heer Joop Voets over: „Op bouw van de Katholieke Studentenbewe ging". Te half twaalf werd in den Vergulden Turk de Sociale Interacademiale gehouden, waar spreker was de heer Ad. Quaedvlieg, die een rede hield over „Sociale Actie". Als welkom intermezzo volgde dan een uittocht naar „De Beukenhof' te Oegst- geest, waarvoor zoovelen zich hadden opge geven, dat er met het oog op de beschik bare ruimte „reductie" moest plaats heb ben. Dat de gezamenlijke lunch aldaar zich best liet smaken, laat zich begrijpen en in vroolijke stemming keerden allen naar de Sleutelstad terug voor de slotzitting van dezen R. S. D. SLOTVERGADERING IN DEN FOYER. Des middags te 4 uur werd in den foyer der Stadsgehoorzaal de slotzitting van het tweedaagsch Studenten-congres gehouden. REDE VAN DEN UNIE-PRAESES. Deze bijeenkomst werd geopend met een inleidende rede van den Unie-praeses, den heer Paul Beukers. Spr. wees er hierin op, dat in deze da gen, waarop gelukkig velen gehoor gaven aan de uitnoodiging der Unie om zich rond haar vaan te verzamelen, aller gedachten vanzelf uitgaan naar de toekomst. Deze schijnt velen wellicht afschrikwekkend toe door de bergen van moeilijkheden welke eiken dag opnieuw aangroeien, maar daar naast moet zij ook aan trekken, omdat zij behoefte heeft en verlangt naar Katholieke mannen en vrouwen, wier overtuiging ver gezeld gaat van de daad en wier woorden een goede innerlijke rust weerspiegelen. De studenten moeten zich bewust zijn, als de dragers van Christus, een groote verantwoordelijkheid en een groote taak te hebben. Het is ongetwijfeld moeilijk in deze neer drukkende tijden het hoofd omhoog te houden, het is moeilijk rustig te blijven bij al de onrust, welke er heerscht, het is moeilijk niet te worden meegesleept door al degenen, die gouden bergen beloven, omdat men al te zeer vergeet steun te zoe ken bij Hem, die door alle eeuwen heen is geweest het rustpunt van hen, die tasten, zoeken en dwalen. De Katholieke studenten moeten zich niet opwerpen tot leiders, maar zich voor bereiden tot den toekomstigen strijd en aldus zorgen, dat deze tijd van geestelijke en wetenschappelijke vorming van hen make de leiders van de toekomst uit hoofde van harmonisch ontwikkelde geestelijke eigenschappen. Voor die toekomstige leidersfunctie moe ten de studenten zich sterken, niet door de toejuichingen van collega's, niet met de critieken op de brochures, maar door het eenvoudige contact met God, door de Communie, de overweging en de retraite, omdat deze drie middelen dwingen tot zelfonderzoek en, onafhankelijk van de in vloeden van buiten, ieder voor zich d_en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 10