De XVIIP Roomsch-Studenten-Dag
MAANDAG 18 FEBRUARI 1935
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD. - PAG. 10
HET WEZEN: STUDENT EN VER-
EENIGING NADER BELICHT.
Mgr. prof. Groenen spreekt
over de Missie in Ned. Indië
Zaterdag en Zondag werd te Leiden de
XVIIIe Roomsche Studentendag gehou
den door de Unie van R.K. Studentenver-
eenigingen in Nederland.
De R.K.S.V. „Sanctus Augustinus" met
aan het hoofd de heer Paul Beukers, Unie-
praeses, trad dus als gastvrouwe op van
de Unie en zustervereenigïngen én naar
wij meenen, heeft zij zich uitstekend van
haar taak gekweten.
Hoewel het „Eigen Huis" aan het Ra
penburg vrij groot is, was het toch te klein
om de zeker meer dan 150 gasten uit het
geheele land te ontvangen, zoodat men
ook den achter de groote vergaderzaal ge
legen tuin als feesttent had ingericht. Daar
toe was de geheele oppervlakte met zeilen
overspannen en ondanks storm en regen
was het daar best uit te houden.
Reeds nog Zaterdagmiddag kwamen de
studenten, de meesten per spoor, anderen
met auto's in de Sleutelstad aan en te 3
uur werden alle gasten middels de iadio-
installatie in het „Eigen Huis" verwel
komd door den Unie-praeses, den heer Paul
Beukers, die allen een paar genoeglijke
maar bovenal vruchtbare dagen toe-
;wenschte.
DE SECTIE-VERGADERINGEN.
De inzet van den R.S.D. werd gevormd
door de sectie-vergaderingen, welke zich
in een zeer druk bezoek móchten verheu
gen.
In de bijeenkomst der medische faculteit
in den Vergulden Turk sprak dr. H. A.
van Muyden, tot voor kort eenigst katho
liek medicus in Batavia, over: „De sociale
taak van den medicus", waarin deze erop
weer, dat de medicus vooral de vertrou
wensman, de raadsman moet zijn van het
gezin. Daarna wees hij erop, dat er in In
dië nog een ruim medisch arbeidsterrein
braak ligt, deels een gevolg van de gerin
ge oriëntatie in ons land. Mede te werken,
om dat tekort aan te vullen na degelijke
voorbereiding is mede de taak van den stu
dent.
In de Juridische sectie sprak prof. mr. W.
Pompe over „Strafrecht en Levensbeschou
wing", waarin hij in een uiterst leerzaam
betoog bewees, welk een onverbrekelijk
verband^er bestaat in alle recht, maar bij
zonder in' het strafrecht,1 tussohen de rechts
opvattingen en hare positieve uitwerking
eenerzijds en de leidende levensbeginselen
anderzijds.
Na de rede van prof. Pompe werd de
vergadering medegedeeld, dat officieel was
opgericht de interacademiale juridische fa
culteit, welke een onderafdeeling moet
worden van de Unie.
De oprichting had plaats door het Juri
disch Dispuut „Justitia et Pax" van de
R.K.S.V. „Sanctus Augustinus" en de Ju
ridische Faculteit der Nijmeegsche R.K.
Universiteit.
De Interacademiale stelt zich ten doel
de samenwerking van katholieke juridische
studenten in Nederland op wetenschappe
lijk gebied in den ruimsten zin van het
woord te bevorderen.
Intusschen heeft zij van de Pax Romana
reeds het vereerend verzoek ontvangen in
Nijmegen een internationaal bureau voor
katholieke juristen te organiseeren.
In de sectie der Natuur-Filosofen, welke
in het „Eigen Huis" werd gehouden, sprak
dr. Teilegen over „Natuurfilosofie".
VERGADERING DER MISSIE-
INTERACADEMIALE.
Mgr. Prof. Groenen over: Het 400-jarig
Missie-Jubileum in Ned.-Indië.
Zoo druk als de sectie-vergaderingen,
in den voormiddag waren, zoo uitstekend
bezet was ook de vergadering der Missie-
Interacadamiale. De zaal was tot in de
uiterste hoeken bezet en onder de aanwe
zigen bevonden zich zeer vele geestelijken.
Na door den praeses dezer Interacade
miale te zijn ingeleid, verkreeg de hoog-
eerw. heer mgr. prof. P. G. Groenen, di
recteur van het Katholiek Indisch Missie
bureau te Den Haag en oud-Uniemodera
tor, het woord om een en ander in cause
rie-vorm mede te deelen over de Missie
in Ned.-Indië.
Allereerst bracht spr. een woord van
hulde aan die werkers en zwoegers, die
vrienden en verwanten hebben verlaten,
hun land en hun huis hebben vaarwel ge
zegd, om in die verre oorden de blijde
boodschap van het EvangeLie te brengen,
zielen te bevrijden en zielen te winnen
voor de glorie van den Almachtiger) God.
In 1924 werd het 400-jarig Missie-jubileum
van Ned.-Indië gevierd. Die 400 jaren zijn
geteld vanaf het feit, dat de kerk doelbe
wust aanraking heeft gehad met Indië.
Vóór dien tijd waren er ook wel eenige
missionarissen geweest in die landen en
de eerste daarvan, die ons bekend is, was
Odericus Pardenone, die daar kwam in
1320. Hij heeft zijn wederwaardigheden
opgeschreven en is de eerste Westerling,
die schrijft over Sumoltra (Sumatra). Vol
gens hem was dit geen eiland, maar een
rijk op een eiland, waar èn de mannen èn
de vrouwen zich tatoueerden. Ook is deze
eerste priester naar Java getrokken en is
hij in het land zelf geweest, dat hij het
rijkste land ter wereld noemde.
Lange jaren later kwam een Francis-
caansche missionaris/ Johannes de Marig-
nolli, maar resultaten had dit voorloopig
niet.
In een enkele bron wordt melding ge
maakt van het bestaan eener Missie van
Franciscan ei-monniken in de eerste jaren
na 1522, maar ook het werk dezer Francis
canen is niet van blijvenden aard geweest.
Intusschen bleven ook pogingen van
leeken niet uit en in 1534 zien we daarvan
reeds een tweede poging ondernomen, n.l.
van een Portugeesoh koopman, wijl zich
voor zijn bemanning ook priesters aan
boord bevonden.
De groote stoot voor het Missiewerk in
Indië werd evenwel gegeven door den H.
Franciscus Xaverius, die niet als gewoon
missionaris in die landen kwam, doch in
opdracht van den Paus, en wel als nuntius,
reisde. Op 25 September 1545 kwam hij op
Malakka aan met de bedoeling door te trek
ken naar Makassar. Op zijn reis daarheen
vernam hij echter niet veel goeds, zoodat
hij zijn blik richtte naar het verder gele
gen Ambon, waarvan hij wist, dat reeds
vele bewoners Christen waren en boven
dien aanwezig was „een gunstige gestelte
nis om nog meer te maken".
Spr. gaat dan na wat Franciscus Xave
rius in de Indiën tot stand bracht en hoe
hij ervoor zorgde, dat de jonge Orde der
Jezuïeten, vol Evangelischen ijver, dit ar
beidsveld als het hare is gaan beschouwen.
Zij kwamen daar, nadat de Franciscanen
eigenlijk de eerste Ordes-geestelijken wa
ren, die in de Missie-geschiedenis van In
donesië worden aangetroffen. Naast hen
zjjn in die eerste jaren ook nog de Domi
nicanen werkzaam geweest, wijl zij vanuit
Malakka de stichting der Sotar-Missie
hebben ondernomen.
Bij het begin der Indonesische Missie,
was de kerkelijke organisatie zoo, dat
Funchal, gelegen op het eiland Madeira de
pleisterplaats van alle naar en van Indië
komende schepen, de residentie was van
den Bisschop, die Afrika en Indië tot zijn
rechtsgebied kon rekenen. De missionaris
sen, die dan ook naar Indië kwamen, ont
vingen dan ook hun jurisdictie middellijk
van den Bisschop van Funchal en onmid
dellijk van den Apostolisch en Commissa
ris, die dezeri Prelaat in Indië vertegen
woordigde. Deze Commissaris zetelde te
Goa, en toen Goa tot zelfstandig bisdom
werd verheven (November 1534) werd ge
heel het gebied van Kaap de Goede Hoop
tot China toe aan het nieuwe bisdom toe
gewezen, zoodat voortaan ook Indonesië
tot het diocees Goa behoorde. Toen Goa in
1558 tot Aartsbisdom werd verheven, volg
den weer andere bisdommen.
En ingrijpende verandering werd echter
in die bestaande verhouding aangebracht
door de Breven van 23 en 24 Maart 1567,
waarbij alle Regulieren in het Indische ge
bied aan de jurisdictie der bisschoppen
werd onttrokken en het voor dezen alleen
vereischt was, dat men met verlof der
Orde-overheden zich in Indië ophield en
de landstaal voldoende machtig was.
In 1605, toen Steven van der Haghen
als eerste Hollander in de Indische wate
ren verscheen, telde Amboina en omlig
gende eilanden 16000 katholieken. Hij liet
de paters ongestoo:rd hun werk voortzet
ten. Korten tijd later, toen van den Haghen
opgevolgd was als gouverneur door Fre-
derik de Houtman, kregen de paters be
vel binnen zes dagen te vertrekken. Zoo
werd in 1605 aan de .Jezuieten-Missie in In
donesië de doodsteek toegebracht. Het ka
tholicisme werd evenwel niet dadelijk
vernietigd, terwijl de paters evenmin da
delijk alle hoop op herstel lieten varen,
maar de enge verbinding tusschen Kerk
en Staat in de Nederlanden van die da
gen, maakte het verschijnen van den pro
testanten Hollander in den Archipel tot
een ramp voor de Missie, ja tot haar on
dergang. Waar echter in 1616 de Hollan
ders nog niet waren doorgedrongen, daar
bleven de Missies bestaan en dat was al
leen op Siao, waar de Jezuieten en in den
Solar-Archipel, waar de Dominicanen den
Apostolischen arbeid voortzetten.
Met het einde van Spanje's invloed in
de Molukken in 1664, was het echter ook
daar gedaan met de Katholieke Missie, wijl
met de Spanjaarden ook de missionarissen
vertrokken.
Het zou te ver voeren om alle missies of
alle missie-pogingen op de verschillende
deelen van den Indischen Archipel te gaan
vermelden, zoodat spr. volstaat met er eeni
ge te noemen tusschen 1605 en 1800.
Twee eeuwen duurde de vervolging en
op 4 April 1808 kwamen weer twee missio
narissen in Batavia aan. In 1834 werd de
eerste statie buiten Java te Pading opge
richt. Na onderhandelingen met den H.
Stoel kwam in 1847 een kerkelijke regeling
tot stand, welke tot op heden den grondslag
vormt van de verhouding tusschen Missie
en Gouvernement.
In 1855 kwamen de eerste vrouwelijke
religieuzen naar Indië om zich aan den Mis-
siearbeid te wijden, n.L de zusters Ursuli-
nen, die rich eerst te Batavia, later ook
op andere plaatsen vestigden en een er
kenden naam op onderwijsgebied hebben
verworven.
Langzaam maar zeker werd Indië voor
de Missie veroverd, meerdere Orden en
Congregaties konden zich vestigen of kre
gen een Missieveld toegewezen en thans
zijn 396 priesters, 359 broeders en 1410 zus
ters in de Indische Missie werkzaam.
In het slot van zijn interessante causerie,
welke we hier maar heel beknopt hebben
kunnen weergeven, doet prof. Groenen ten
slotte een beroep op alle studenten om het
werk van de in Indië zwoegende en ploe
terende missionarissen te steunen, finan
cieel en moreel, maar vooral ook door ge
bed.
Na de met aandacht gevolgde voordracht
volgde nog een korte gedachtenwisseling,
waarop de bijeenkomst onder dank werd
gesloten.
ALGEMEENE VERGADERING.
Wim van Gent over: Student en
Vereeniging.
De slotvergadering van den eersten dag,
gehouden in den foyer der Stadsgehoorzaal,
kenmerkte zich door een massale opkomst,
waarbij we onder de aanwezigen o.m. op
merkten Mgr. Prof. P. G. Groenen, pater
J. van Heugten, Unie-Moderator, alle prae-
sides van de afdeelingen, de moderatoren
van de afdeelingen Leiden, Utrecht, Til
burg en Pater J. Drost S.J. uit Leuven.
De Unie-praeses, de heer Paul Beukers,
heette alle aanwezigen hartelijk welkom
en verleende daarna het woord aan den
heer Wim van Gent, uit Nijmegen, die
zijn onderwerp: „Student en Vereeniging"
inleidde met de bemerking, dat de aan
trekkelijkheid er van wel ligt in zijn zake
lijkheid en beperking.
Daverende slagwoorden heBben lang ge
noeg de luchten doortrild, aldus spr., en het
wordt tijd de ooren af te stemmen op sim
peler, directer geluiden, de oogen, van on
geweten vertes vermoeid, een steunpunt en
einder te bieden.
Zwaarwichtige problemen hebben de
laatste jaren het Unieleven geschokt en het
pleit voor den nuchteren en juisten kijk
van het nu opgetreden Uniebes tuur thans
de gelegenheid te geven tot bezinning op
een dier primaire waarden van het stu
dentenleven: de Student en zijn Vereeni
ging. Daarom wilde spr. behandelen: wat
m o e t de Vereeniging beteekenen voor den
katholieken student van heden en wat kan
de student van thans aan zijn Vereeniging
bieden.
Spr. wees dan op hetgeen er in de na-
oor logsche jaren op het gebied van het
studentenvereenigingsleven was geschied,
memoreerde de talooze acties van diversen
aard en betoogde, dat dit alles toch maar
betrekkelijk was. Men moet trachten in de
dynamiek van het studentenleven de sta
biele elementen te vinden, die in den
stroom der snel opeenvolgende studenten
geslachten vaste en blijvende waarde be
houden, met grooter nuchterheid zoeken
naar een ideaal, beperkter van omvang,
concreter van inhoud, geschikt allen te ver
eenigen op een gezonde werkelijkheids
basis, zakelijk genoeg om door elkeen aan
vaard te worden en vèrreikend genoeg om
ieder te bezielen.
Vervolgens onderscheidt spr. drie ontwik-
kelingsphasen in de Katholieke Studen
tenverenigingen. De grondleggers sloten
zich aaneen, in verzet tegen veel wat aan
neutrale wetenschap van de katheders werd
gedoceerd en waaruit de bloeitijd der apo
logetische cursussen ontstond.
In de tweede periode ontstaat het ideaal
der academische jeugd naar een Katholieke
Wetenschap, om daardoor als Katholieken
een eervolle plaats te veroveren in de Ne-
derlandsche wetenschappelijke wereld, die
tot dan toe voor hen gesloten was.
De derde phase begint wanneer overal
de Eigen Huizen verrijzen en de studen
ten vereeniging, van werk- en beschavings
gemeenschap, gaat uitgroeien tot levens
gemeenschap, of althans de mogelijkheden
daartoe bielt. Want met het materieele
gemak en comfort worden de vereenigings-
moeilijkheden grooter. Het groeiend aantal
studenten uit meerdere bevolkingsgroepen
heeft, naar spr.'s meening, vele vreeselijk
principieel opgezette tegenstellingen in het
studentenleven doen ontstaan, eenvoudig
berustend op standsverschil of in elk geval
daarin haar voedingsbodem vindend; een
verschil, des te pijnlijker waar het gaat om
een smallere beurs of een minder goed ge
vulde garderobe.
Zulk een gecultiveerde tegenstelling zal
een toestand van spanning en geprikkeld
heid onderhouden, vooral waar mensche-
lijke eigenwaarde en menschelijke ijdel-
heid voortdurend worden gekwetst. Voeg
hierbij het moderne feminisme, dat de ge
mengde vereen igingen met een vrouwen
vraagstuk heeft opgeknapt en het spoor-
studentendom, dat centrifugale krachten in
werking stelt en men zal begrijpen, dat de
ontwikkeling der vereeniging tot een le
vensgemeenschap in den waren zin des
woords nog in het eerste stadium ver
keert.
En toch: deze evolutie moge inzinkingen
vertoonen, uiteindelijk zal zij moeten wor
den doorgevoerd, wil de vereeniging haar
bestaansgrond niet verliezen. Het wezen
lijke kenmerk eener studentenvereeniging
is niet een inrichting te wezen voor het
houden van allerlei cursussen: zij heeft die
taak slechts toevallig, omdat het univer
sitaire onderwijs tekort schiet en zal deze
slechts blijven vervullen tot tijd en wijle,
dat de hoogeschool haar deze uit handen
neemt. Aldus hebben de studenten eigen
lijk zelf de toekomst der universiteiten in
handen.
De studentenvereeniging moet echter
voor alles het milieu zijn, waar studenten
van elke studierichting en denkwijs elkaar
onderwerpen, beschaafd en opgevoed wor
den.
Intellectueel en moreel, geestelijk en
maatschappelijk wordt de student eerst
gevormd in zijn studentengemeenschap.
Met een uitspraak van Newman zegt spr.
dan hoe een student zich heeft te ontwik
kelen tot een academisch gevormde.
Na dit alles nog nader uiteengezet te heb
ben, poneert spr. de voor velen wellicht zeer
stoutmoedige stelling: het wezenlijke van
de vereeniging ligt in het gezelligheidsle
ven. Naast alle cursussen en lezingen dient
het gezellligheidsleven op hooger peil te
worden gebracht, wijl het allen op elk
oogenblik en bij iedere gelegenheid kan bij
eenbrengen en omvatten. Daardoor ont
staat een sfeer van vriendschap en libera
liteit, vry van verbeten fanatisme of be
krompen sectarisme. In zijn slotwoord zegt
spr. dan, dat de student zijn plicht behoor
lijk heeft volbracht als hij in wetenschap
en zelfbeschaving, door ingespannen studie
eenerzijds en bewuste deelname aan het
gezelligheidsleven anderzijds, door arbeid
zaamheid en vriendschap zichzelf en ande
ren heeft opgevoed. Indien dit maar het
eenige is wat wij van dezen R. S. D. mee
nemen, aldus spr., het voornemen meer
dan vroeger in persoonlijk contact met onze
medeleden te treden, dan is een groot en
positief resultaat bereikt.
De doelstelling van het vereen igingsle-
ven moet zijn: de deelname der katholie
ken aan alle vertakkingen van het natio
nale beschavingsleven, opdat de studenten
zoodoende, naar de wijs van staat en kun
nen het rijk Gods op aarde kunnen uitbrei
den en den weg tot een ruimer en katholie-
ker leven mogelijk maken in het vader
land.
Na deze rede, die een stormachtig applaus
ten deel viel, dankte de Unie-praeses den
heer van Gent voor zijn uitstekend betoog
en werd de vergadering gesloten.
Na afloop vereenigden tal van deelne
mers, die niet met den trein weg moesten,
zich weer in het Eigen Huis, waar het
programma vermeldde dit reeds een ro
mantische verbroedering plaats vond!
DE TWEEDE DAG.
De studenten waren ditmaal in tegen
stelling met andere bijzondere studenten
dagen bijzonder vroeg uit de veeren.
Te half negen woonden zij in de kapel
van het St. Elisabeth Ziekenhuis aan de
Hooigracht de H. Mis bij, welke werd op
gedragen door den zeereerw. zeergel. heer
dr. J. van Heugten, S.J., Unie-moderator.
DE AFDEELINGSVERGADERINGEN.
De Zondagmorgen was gewijd aan de
verschillende voornaamste onderdeelen
der Katholieke Studentenbeweging, als hoe
danig bijeenkwamen de Meisjes Studenten
Interacademiale, de Gilden en de Sociale
Interacademiale.
MEJ. LAURA WERY SPREEKT VOOR DE
MEISJES-STUDENTEN-INTER-
ACADEMIALE.
Over „Meisjesstudent, Vereeniging en
Maatschappij".
Te kwart over tien werd in café-restau
rant „In den Vergulden Turk" de verga
dering der Meisjes Interacademiale gehou
den, waar mej. Laura Wery over bovenge
noemd onderwerp sprak, althans naar zij
in haar inleiding mededeelde, over enkele
punten daarvan.
Wanneer spreekster allereerst spreekt
over de Meisjesstudent, dan wijst zij er op,
dat de „noodkreet der tijden" overal door
dringt en er zijn er velen onder de jonge
ren, die met grootere edelmoedigheid liefst
dadelijk de handen aan de ploeg zouden
willen slaan, om zich te geven, te offeren
om te komen tot een betere maatschappij,
tot herstel van Christus op aarde, 'n Ge
vaarlijke houding, want de ondervinding
heeft geleerd, dat men nogal eens onrijpe
vruchten plukt. Anderen zien dezen tijd
als eenen van voorbereiding voor een toe
komstig huwelijk en moederschap, 'n Op
vatting, welke niet geheel met de werke
lijkheid in overeenstemming is.
Volgens spr. kan de meisjesstudent zich
niet beter op haar aardsche en hemelsche
toekomst voorbereiden dan door de aan
vaarding en goede beleving van het he
den.
Niet ingewijden beschouwen den studen
tentijd nog immer als een tijd van jool en
onbezorgdheid bij uitnemendheid, de inge
wijden weten, dat deze tijd veel goeds en
moois brengt, maar daarnaast toch ook
zijn heel eigenaardige moeilijkheden ople
vert, die ontstaan door de vele en groote
veranderingen, welke in deze periode be
leefd worden. Spr. somt enkele dezer moei
lijkheden nader op en ?egt, dat de vol
wassenheid medebrengt volop verantwoor
delijkheid voor eigen leven en voor hen, die
aan zijn of haar zorgen zijn toever
trouwd.
Meisjes hadden vroeger en hebben te
genwoordig daarenboven nog dikwijls haar
recht op studie tegenover anderen en
misschien even dikwijls juist tegenover
zichzelf te verdedigen, omdat vergelij
kingen met anderer leven dikwijls in haar
nadeel uitvalt. Dat zijn allemaal factoren,
die tot verkeerde daden kunne leiden, zoo
dat spr. het zaak vindt deze kwestie nuch
ter onder de oogen te zien. Daarbij moet
men zich allereerst er van doordringen,
dat het niets te verwonderen is, dat het
enthousiasme nog geenszins tegen den aan
leg van het meisje of tegen het vak pleit.
Bovendien valt menigmaal een zekere
lichamelijke onrust met de geestelijke sa
men en daarom temeer moet de studente
hare toekomstige verantwoordelijkheid
goed voor oogen houden.
Onder de voordeel en, welke in den stu
dententijd gemakkelijk kunnen gebruikt
worden, noemt spreekster dan het gemak
kelijker contact met anders gelijkgezinden
het vereenigingsleven. Het studentenle
ven moet de meisjes tot „menschen" vor
men en dat wordt men niet door zich een
zelvig op de sluiten boven zijn boeken of
door gretig alles op te nemen wat gedo
ceerd wordt. Neen, een mensch wordt de
studente pas, wanneer zij bereid is van an
derer wijsheid te leeren, haar eigen wijs-
of onwijsheid aan die van anderen te toet
sen, dankbaar te genieten van de gaven
van anderen en haar eigen gaven gul ter
beschikking te stellen.
Dat contact vindt men als student voor
namelijk in den studentenvereeniging, een
stelling intusschen, welke bij iedere stu
dentengeneratie reeds tegenspraak ontlokt
heeft, omdat niemand zich dadelijk bevre
digd voelt door het contact, dat daar gebo
den wordt.
Tot de vereeniging zelf moet men ook
niet komen in een communistische stem
ming van hamer- en sikkel, van alleen
maar af te willen breken. Radicaal kan 't
zijn om eerst alles met den grond gelijk te
willen maken en op de puinhoopen van het
oude iets nieuws te willen opbouwen, van
studenten, die toch over min of meer klas
sieke vorming beschikken, mag men ver
wachten, dat zij naast de vurigheid der
jeugd ook zin voor traditie hebben, die nu
eenmaal het kenmerk van iedere bescha
ving is, en daarom naast gerechtvaardigde
critiek, ook hun stuttenden en voortbou
wenden arbeid aan eigen vereeniging zul
len geven en zeker niet tot dit onweten
schappelijkheid zullen vervallen, die ver
oordeelt alles wat ze niet kent.
„Zelfwerkzaamheid" in eigen vereeniging
is dus het meest aan te bevelen, maar er
is niets tegen, dat meisjes haar socialen
aanleg willen bevredigen door sociaal werk
in andere vereendgingen, als zij zich maar
bewust blijven, dat haar student-zijn haar
verplichtingen oplegt met betrekking tot
haar eigen persoonlijkheidsvorming, dat
deze primair zijn, wijl men hierdoor komt
tot het bestudeeren van toestanden en pro
blemen, die boven eigen gezichtskring uit
gaan. Al geeft dit wellicht in den beginne
minder bevrediging, wel men daardoor
meer leiding-gevende afgestudeerden zal
kunnen krijgen. Als problemen daarvoor
noemt spreekster: 1. het probleem van de
mentaliteit van andersdenkenden en onze
houding daar tegenover; 2. het sociale pro
bleem van het normale gezin; 3. op onder
wijsgebied b.v. het probleem van de zelf
werkzaamheid op de scholen, 't heele
schoolprobleem; 4. wat moeten we b.v. doen
voor het gestichtsmeisje (of -jongen), dat
plotseling losgelaten wordt uit 'n inrich
ting en waarvan 'n schrikwekkend groot
percentage op slag verkeerd gaan; 5. het
probleem van het werken door de vrouw,
wat toch op het oogenblik toch zoo urgent
is er dat toch ook voor de meisjes-studen
ten van zooveel belang is.
Aan de hand hiervan wijst mej. Wery er
op, dat er op het oogenblik groote behoefte
bestaat aan leidsters in het sociale leven,
die het heil niet op de eerste plaats zoe
ken in verandering van organisatievorm,
maar die in staat zijn met verstand en lief
de nieuw leven aan bestaande organisatie
vormen te geven.
De plichten van de meisjesstudente te
genover de maatschappij zijn geen andere
dan zoo goed mogelijk meisjesstudent te
zijn, d.w,z. op haar eigen vrouwelijke wij
ze het student-zijn te beleven, de moge
lijkheden van het studentenleven tot eigen
•ontwikkeling te gebruiken om zoo aan de
maatschappij eens met rente terug te ge
ven wat de maatschappij aan haar heeft ten
koste gelegd. Voor de katholieke meisjes
student is deze plicht nog veel dringender,
wijl zij er voor dient te zorgen, dat de pa
rabel van de talenten voor haar niet tever
geefs is gezegd.
In de vergadering der Gilden, welke even
eens in den vergulden Turk werd gehou
den, sprak de heer Joop Voets over: „Op
bouw van de Katholieke Studentenbewe
ging".
Te half twaalf werd in den Vergulden
Turk de Sociale Interacademiale gehouden,
waar spreker was de heer Ad. Quaedvlieg,
die een rede hield over „Sociale Actie".
Als welkom intermezzo volgde dan een
uittocht naar „De Beukenhof' te Oegst-
geest, waarvoor zoovelen zich hadden opge
geven, dat er met het oog op de beschik
bare ruimte „reductie" moest plaats heb
ben. Dat de gezamenlijke lunch aldaar zich
best liet smaken, laat zich begrijpen en in
vroolijke stemming keerden allen naar de
Sleutelstad terug voor de slotzitting van
dezen R. S. D.
SLOTVERGADERING IN DEN FOYER.
Des middags te 4 uur werd in den foyer
der Stadsgehoorzaal de slotzitting van het
tweedaagsch Studenten-congres gehouden.
REDE VAN DEN UNIE-PRAESES.
Deze bijeenkomst werd geopend met een
inleidende rede van den Unie-praeses, den
heer Paul Beukers.
Spr. wees er hierin op, dat in deze da
gen, waarop gelukkig velen gehoor gaven
aan de uitnoodiging der Unie om zich rond
haar vaan te verzamelen, aller gedachten
vanzelf uitgaan naar de toekomst. Deze
schijnt velen wellicht afschrikwekkend
toe door de bergen van moeilijkheden welke
eiken dag opnieuw aangroeien, maar daar
naast moet zij ook aan trekken, omdat zij
behoefte heeft en verlangt naar Katholieke
mannen en vrouwen, wier overtuiging ver
gezeld gaat van de daad en wier woorden
een goede innerlijke rust weerspiegelen.
De studenten moeten zich bewust zijn,
als de dragers van Christus, een groote
verantwoordelijkheid en een groote taak
te hebben.
Het is ongetwijfeld moeilijk in deze neer
drukkende tijden het hoofd omhoog te
houden, het is moeilijk rustig te blijven bij
al de onrust, welke er heerscht, het is
moeilijk niet te worden meegesleept door
al degenen, die gouden bergen beloven,
omdat men al te zeer vergeet steun te zoe
ken bij Hem, die door alle eeuwen heen is
geweest het rustpunt van hen, die tasten,
zoeken en dwalen.
De Katholieke studenten moeten zich
niet opwerpen tot leiders, maar zich voor
bereiden tot den toekomstigen strijd en
aldus zorgen, dat deze tijd van geestelijke
en wetenschappelijke vorming van hen
make de leiders van de toekomst uit hoofde
van harmonisch ontwikkelde geestelijke
eigenschappen.
Voor die toekomstige leidersfunctie moe
ten de studenten zich sterken, niet door de
toejuichingen van collega's, niet met de
critieken op de brochures, maar door het
eenvoudige contact met God, door de
Communie, de overweging en de retraite,
omdat deze drie middelen dwingen tot
zelfonderzoek en, onafhankelijk van de in
vloeden van buiten, ieder voor zich d_en